424 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932.
maar ik weet wel. dat over het algemeen de jeugd bal
dadig is. Maar zijn wij daar zelf niet eenigszins mee
schuldig aan, hebben wij zelf wel voldoende gezorgd
voor voldoende plaats om te spelen, waar de jeugd zich
kan vermaken? Toevallig zag ik van morgen, toen ik
hier naar toe liep en het openbaar speelterrein bij school
11 aan den Oostersingel passeerde, nog het volgende.
Er liep een politieagent voor mij uit en op dat openbaar
speelterrein waren een 8-tal jongens wat aan het spelen
en stoeien, maar als de wind gingen die jongens toen
van dat terrein af, zonder dat die agent nog wat zei,
zoo bang v/aren ze al. Ik geloof, als wij de jeugd van
die plaatsen afhalen, dat wij de baldadigheid daarmee
juist bevorderen. De kinderen moeten toch een plaats
hebben om te spelen. Als het inderdaad het geval is dat
zij daar niet mogen spelen ik weet niet of het waar
is dat de politie daar opdracht voor heeft dan moet
ik dat ernstig betreuren en dan zou ik toch werkelijk
den wethouder van Onderwijs en het geheele college
in overweging willen geven om een dergelijke speel
plaats, waar de jeugd kan spelen, voor haar open te
stellen, als de speelplaats niet door de school moet
worden gebruikt.
Mijnheer de Voorzitter, ik kom thans tot het eigen
lijke onderwerp, waarover ik zou willen spreken, dat
is de woninggeschiedenis.
Er is hier van onze zijde straks bij monde van den
heer Koopal al gezegd, dat wij over het algemeen met
den gang van zaken in de gemeente Leeuwarden te
vreden zijn en dat de gemeente Leeuwarden op cul
tureel gebied gezien mag worden. Ik wil wel vertellen
dat onze fractie daaraan verschillende jaren heeft mo
gen meewerken en wij stellen dat ook op hoogen prijs.
Maar als dat met verschillende zaken wel het geval
is, dat wij Leeuwarden over het algemeen wel als voor
beeld kunnen stellen, althans wel kunnen zeggen, dat
het niet bij andere plaatsen ten achter staat, dan moet
ik toch op één gebied betreuren, dat Leeuwarden daarbij
niet als voorbeeld kan worden gesteld, dat het althans
niet mee kan komen en wel als er sprake is van het
vraagstuk der volkshuisvesting. Voor eenige weken is
daarover hier ook al een klein debat gevoerd. Ik sta
op het standpunt dat het voor Leeuwarden van het
allergrootste belang is, dat hier een belangrijk aantal
goedkoope arbeiderswoningen worden gebouwd.
Burgemeester en Wethouders zeggen in hun aanbie
dingsbrief al reeds, dat dit een van de moeilijkste vraag
stukken is, waarvoor wij staan. Ik ontken niet dat het
een moeilijk vraagstuk isdat zal men van mij niet
hooren, maar ik meen wel dat die vraagstukken er zijn
om onder de oogen gezien en opgelost te worden. En ik
geloof wel dat, als er één tijd is dat dit vraagstuk op
gelost kan worden, het dan op dit oogenblik is. Want
als wij nagaan, waarvoor de woningen op het oogenblik
gebouwd kunnen worden, moeten wij tot de conclusie
komen, dat het thans mogelijk is een goedkoope arbei
derwoning te bouwen, zoo, dat er voldoende slaapgele
genheid is voor de verschillende seksen en dat de prijs,
waarvoor men die woningen kan bouwen, zoodanig is,
dat verschillende arbeiders die, wat de huur betreft,
kunnen bewonen
De heer Hofstra: Hoe duur?
De heer Muller: Nu zeggen Burgemeester en Wet
houders dat zij op het oogenblik weer met de Regeering
bezig zijn, om gedaan te krijgen het verkrijgen van
voorschotten en een eventueele bijdrage in het exploi
tatietekort. Maar ik zou de vraag willen stellen: is het
wel zoo noodzakelijk om ons ten opzichte van dit
vraagstuk met de Regeering in te laten Ik doe dat
daarom, omdat het bekend mag wezen dat, als wij een
voorschot vragen aan de Regeering en dit wordt toe
gewezen, de Regeering 5 rekent van het kapitaal,
dat zij als voorschot aan de gemeente of aan de respec
tievelijke woningvereenigingen leent. Zou het niet mo
gelijk wezen, als de gemeente zelf gaat leenen of, als
de woningvereenigingen zelf gaan bouwen met garantie
van de gemeente, zou het dan niet mogelijk zijn dat het
geld op een schappelijker wijze werd gefourneerd dan
op het oogenblik het Rijk van plan is te doen Als dat
het geval is, zou ik met den grootsten aandrang er bij
het college van Burgemeester en Wethouders op willen
aandringen om de kwestie van den bouw van een be
langrijk aantal goedkoope arbeiderswoningen met den
grootst mogelijken spoed onder de oogen te zien, om
reden het eenerzijds van het grootste belang is dat die
woningen er komen, maar het anderzijds een belangrijk
stuk werkverruiming voor de bouwvakarbeiders zou
beteekenen. Er komt nog bij, als wij de kwestie zoo
zien, dat wij het zelf doen, dat de mogelijkheid ook nog
altijd bestaat de laatste circulaire van de Regeering
wijst dit ook uit ofschoon wij zelf met eigen kapitaal
bouwen, dat wij dan toch, als wij een gedeelte van die
woningen dienstbaar maken aan de krotopruiming, of
ook als er voor dat gedeelte een opschuiving plaats
heeft en de toekomstige bewoners de huur niet zouden
kunnen opbrengen, voor dat gedeelte dan een toeslag
van het Rijk kunnen krijgen in het exploitatietekort,
Het blijkt uit de laatste circulaire dat die mogelijkheid
bestaat. Het is dus niet noodzakelijk dat wij ons dade
lijk met het Rijk in verbinding stellen voor eventueele
voorschotten. Want ik voorzie dat, als wij een voor
schot van het Rijk krijgen, wij daarvoor een hooger
rentetype moeten betalen dan wanneer wij zelf daar
voor een leening aangaan. Ik geloof, als ik eenigszins
goed ben ingelicht, dat het mogelijk is om voor het
bouwen van woningen te leenen beneden 5 Als dat
het geval is, zijn wij op die wijze inderdaad voordee-
liger uit en dan moeten wij dus niet een voorschot van
het Rijk vragen maar zelf trachten geld te krijgen.
Dit in de eerste plaats over den nieuwbouw. Ik hoop
dat Burgemeester en Wethouders den aandrang van mij
hebben verstaan en ik hoop dat zij in het belang van
de volkshuisvesting en van de bouwvakarbeiders hier
in Leeuwarden met den grootst mogelijken spoed deze
zaak ter harte zullen nemen. Mocht men liever willen
dat een woningbouwvereeniging deze zaak ter hand
neemt, dan zou ik willen vragen, indien die wensch van
Burgemeester en Wethouders naar voren komt, laat
men dan maar een kik geven, misschien dat er dan wel
een woningbouwvereeniging in Leeuwarden is, die zich
over dat vraagstuk met Burgemeester en Wethouders
wil verstaan.
Een andere kwestie op het gebied van het woning
vraagstuk is ook in de secties aangesneden en dat is
wel de kwestie, dat er eenerzijds op het oogenblik een
belangrijk aantal woningen van de gemeente en van de
verschillende woningvereenigingen leeg staat, terwij!
zich aan den anderen kant de kwestie doet gevoelen,
dat er menschen zijn, die op het oogenblik geen goede
woning kunnen krijgen en dat er misschien in de wo
ningen van de verschillende woningvereenigingen men
schen zitten, die een huur verwonen beneden hun
draagkracht.
De Voorzitter: Juist
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: En er boven,
De heer Muller: Maar er ook beneden.
De heer Terpstra heeft er straks op gewezen of het
niet wenschelijk zou wezen dat de woningvereenigingen
ten opzichte van dit vraagstuk wat meer samenwerkten
en hij heeft er toen wat eigenaardig bij gezegd of het
wel wenschelijk was dat de eene woningvereeniging de
andere huurders gaat afsnoepen of afpikken. Ik geloof
niet dat dit zoo'n groote vaart neemt, als dit al eens
een keer voorkomt, dat men elkaar huurders zal af'
snoepen of afpikken. Daar behoeft men niet zoo erg
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 425
bevreesd voor te zijn, maar moet men dan de huurders,
die toevallig in een woning van de eene vereeniging
wonen, doemen om daar steeds in te blijven wonen, ook
als zij verkiezen om naar een andere woning te gaan
Als zij zelf willen veranderen, moet men toch die moge
lijkheid open laten. Maar daarnaast heeft de heer
Terpstra deze vraag gesteldis het ook wenschelijk dat
er meer samenwerking komt tusschen de verschillende
woningvereenigingen Ik wil wel zeggen, dat ik daar
een groot voorstander van ben en ik geloof dat het van
het allergrootste belang is, dat door het college van
Burgemeester en Wethouders, als deze begrooting is
afgehandeld, met de respectievelijke besturen van de
woningbouwvereenigingen hier ter plaatse onder de
oogen wordt gezien, op welke wijze er een opschuiving
onder de bewoners van de respectievelijke vereenigings-
woningen tot stand kan komen èn misschien een naar
beneden schuiven van anderen. Ik geloof, als deze zaak
inderdaad met die verschillende besturen wordt be
sproken, er wel een mogelijkheid zal worden gevonden,
eenerzijds om de woningen, die leeg staan, te doen be
zetten. hoewel daarvoor nu geen huurders zijn te vin
den en anderzijds om de menschen, die in een slechtere
woning zitten, in een betere woning te brengen. Ik zou
er daarom met alle klem op willen aandringen dat, na
afhandeling van de begrooting, Burgemeester en Wet
houders onder de oogen zien of die mogelijkheid ook
bestaat. Niet dat men er dadelijk een centraal verhuur-
i kantoor van maakt, want dat zal, gezien de verschil
lende verhoudingen, toch niet mogelijk wezen, maar wel
de samenwerking met betrekking tot woningen die leeg
staan ten opzichte van menschen, die niet een goede
woning kunnen betrekken, omdat zij die niet kunnen
vinden. Als die samenwerking tusschen de verschil
lende woningbouwvereenigingen en de gemeente tot
stand kwam, zou men een belangrijk goed werk kunnen
doen in het belang van de gemeenschap. Met den
wensch en het uitspreken van de hoop, dat dit bereikt
kan worden, dank ik U voor het woord.
De heer Van der Meulen: Mijnheer de Voorzitter.
Vandaag heeft vrijwel in het middelpunt van de dis
cussies gestaan de winst van het Electriciteitbedrijf en
van verschillende kanten is aanmerking gemaakt op de
hoegrootheid van die winst. Er is gezegd dat die winst
zou zijn woekerwinst, men vond dat het maken van een
dergelijke winst ten hemel schreide en er is gezegd, dat
die werd gemaakt ten koste van de minst draagkrach-
tigen en dat wij noodzakelijk de tarieven moeten ver
lagen. Er is aan de discussies min of meer een princi
pieel tintje gegeven; verschillende leden beweren dat
het principieel onjuist is, dat een dergelijk bedrijf winst
maakt of dat door een dergelijk electricteitbedrijf slechts
een redelijke winst zou mogen worden gemaakt, of dat
de electriciteit moet worden geleverd tegen den kosten-
den prijs, terwijl er ook zijn die spreken dat die winst
gereserveerd moest worden.
Ik geloof dat al die uitspraken zoo niet geheel, dan
toch voor een groot deel onjuist zijn. In de eerste plaats
deel ik zeker niet de meening, dat het ongeoorloofd is
voor een dergelijke bedrijf om winst te maken. De heer
Wiersma heeft gezegd en ook de heer Buiel heeft
een der gelijken klank laten hooren dat het maken van
winst in strijd zou zijn met de vroegere socialistische
theorie en de heer Wiersma heeft daarbij een citaat
van Vliegen gegeven, dat het inderdaad onjuist waa
een dergelijke winst te maken en dat die volgens hem
de minst draagkrachtigen treft. Ik acht die aanhaling
onjuist; de heer Vliegen heeft indertijd, jaren geleden,
die woorden gesproken tegen het maken van woeker
winsten en ik ontken dat er in dit geval van woeker
winsten sprake is, maar daar kom ik later op terug.
Maar bovendien moeten deze woorden worden gezien
in den tijd, waarin ze werden gesproken, omdat in dien
tijd die winsten door de burgerlijke partijen werden
gebruikt als een rem om tot een behoorlijke belasting
naar draagkracht te komen. Toen is door Vliegen die
uitspraak gedaan. Maar als de heer Buiel de theorie
behoorlijk heeft nagezien, zal hij ook weten dat in de
latere jaren de meest vooraanstaande theoretici een
ander standpunt hebben ingenomen, dat echter in wezen
ook niet afwijkt van het vroegere standpunt. En
waarom niet Omdat, als er winst wordt gemaakt door
een dergelijk bedrijf, ook al is dat dan een monopolis
tisch bedrijf, deze dan niet komt in de zakken van den
particulieren ondernemer, maar die winst ten bate komt
en blijft van de collectiviteit van de verbruikers zelf.
Daarom is ook van socialistisch standpunt tegen het
maken van winst geen bezwaar, omdat die winst voor
de collectiviteit behouden blijft en aan de collectiviteit
ten goede komt.
Laat er dan winst gemaakt worden, zoo zegt men,
maar die winst is nu toch onredelijk groot. Ik meen dat
dit uit de discussies niet aannemelijk is geworden. De
heer Vromen heeft de tarieven vergeleken met die in
andere gemeenten, maar als men de totale winst hier
vergelijkt met die in andere gemeenten, zal men naar
mijn meening niet tot andere resultaten komen. Maar
ook al zou dat wel het geval zijn, dan zou ik toch niet
aanraden, geloof ik, om in de tarieven verandering te
brengen. Want er wordt wél gezegd dat het totaalcijfer
van de winst zoo buitengewoon groot is, maar er wordt
niet gevraagd waar die winst vandaan komt. Als hier
aannemelijk was gemaakt, dat die winst werkelijk was
gekomen uit de bedragen, die worden betaald door de
minst draagkrachtigen, dan was het iets anders ge
weest, maar dat is niet gedaan; men blijft slechts stil
staan bij dat groote cijfer en men gaat dat aanvallen
en het wordt hier niets anders dan als een axioma aan
genomen, dat dit door de minst draagkrachtigen wordt
betaald en men heeft niet onderzocht of misschien de
winstcijfers er zijn gekomen door de leveranties aan de
industrie, enz. en of daarin de groote winst zat. M. a. w.
men heeft hier niet de winst geanaliseerd, maar men
heeft getheoretiseerd over den algemeenen kostprijs en
die moet nu naar beneden worden gedrukt. Ook dat
betwist ik echter, dat hier van een algemeenen kostprijs
bij de leveranties kan worden gesproken. Het is toch
van algemeene bekendheid, dat het voor den kostprijs
een groot verschil maakt of er wordt geleverd in de
spitsuren of bij nacht of overdag; het maakt ook een
groot verschil tot welke hoeveelheid er stroom moet
worden geleverd en het maakt ook een groot verschil,
waar de stroom moet worden geleverd, of dat is op
verren afstand van de electrische centrale of op kleinen
afstand, dus of de distributiekosten erg groot zijn of
niet. Men heeft hier in het algemeen gesproken over de
groote winstcijfers en ook over den algemeenen kost
prijs, maar dat zijn toch dingen, die niet als bestaande
kunnen worden aangenomen.
Zelfs indien het waar was, wat ik ook in het alge
meen onjuist acht maar dat dan toch aannemelijk zal
moeten worden gemaakt en dit is tot nu toe nog niet
het geval geweest n.l. dat de kleine verbruikers
onevenredig veel betalen, dan geloof ik toch niet dat
tariefsverlaging op het oogenblik wenschelijk is. De
heer Vromen heeft ook een vergelijking gemaakt met
andere gemeenten en dat is juistde tarieven zijn hier
relatief niet hoog, maar ik zou bovendien zeggen, de
intensiteit van het verbruik van electrischen stroom in
Leeuwarden wijst er ook niet op, dat de tarieven voor
de kleine verbruikers te hoog zijn ook uit die aan
wijzing mag men concludeeren, dat die tarieven niet te
hoog zijn. Maar ook als bij een nader en meer diep
gaand onderzoek dit zou blijken wel het geval te zijn,
geloof ik toch niet dat het op het oogenblik de juiste
tijd is om te komen met een tariefsverlaging, zooals
door de tegenpartij als ik met een term uit de advo
catuur mag spreken of zooals op het oogenblik door
de heeren van den overkant gewenscht wordt. Want