478 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932.
Voortzetting der vergadering op Donderdag 29 December 1932.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 479
Voortzetting der vergadering op Donderdag 29 December 1932.
belastingverlaging en belastingverhooging. Ik meen
echter, waar ik zelf dat voorstel geheel op papier heb
overgenomen en het heb bestudeerd en er gister enkele
cijferreeksen uit heb gegeven, dat het voor mij niet
overzichtelijk is geweest; integendeel, er is met de muts
naar geslagen (interruptie: maak je niet zoo dik!)
ja, ik maak mij wel dik er over, want het is een on
bekookt voorstel. U hebt ook uit het antwoord van
den wethouder van Financiën beluisterd, dat het geen
peuleschil is om te komen tot een behoorlijke regeling
van de opcentenheffing, hoe dan ook.
En dan dit als slot en daarmee ben ik dan mis
schien binnen de 5 minuten gebleven de heer
Wiersma heeft niet aangetoond, waar het verlies van
daan moet komen, dat zit in de toepassing van de Kor-
tingswet, zooals de wethouder van Financiën die heeft
opgevat en waaruit blijkt dat er inderdaad, als het
voorstel van den heer Dijkstra werd aangenomen, een
belangrijk tekort van duizenden guldens zou ontstaan.
Dat heeft de heer Wiersma niet naar voren gebracht,
dat wij dat bedrag zouden moeten missen, volgens de
lezing, die de wethouder van de Kortingswet heeft
gegeven.
De heer Dijkstra; Mijnheer de Voorzitter. Ik zal nog
een enkele opmerking maken en in de eerste plaats,
omdat de heer Koopal daarmee eindigt, zal ik beginnen
met enkele opmerkingen te maken over het voorstel,
dat door mij is ingediend ten opzichte van de progressie
in de opcenten op de Gemeentefondsbelasting en het
andere omtrent de Personeele Belasting.
Ik wil daar dit van zeggen. Gisteravond heeft de
heer Koopal op een scherpe wijze wat heelemaal niet
noodig is, want bij belastingontwerpen moet je dood
kalm de zaak bezien en betrekkelijk smalend over
die voorstellen gesproken. Hij heeft b.v. gezegd: wat
zegt dat nou, als b.v. iemand, die 1200.— verdient,
een verlaging krijgt tot 1.80 nu moet zoo iemand
5.40 betalen en hij krijgt dus een verlaging van 3.60
op die 5.40 en wat zegt het, als voor iemand met
een inkomen van 1300.—, die nu 6.60 moet betalen,
dat bedrag wordt teruggebracht tot 2.20 dus dat
beteekent dat die kleine menschen in totaal een korting
krijgen van 4.— a 5.— Het klinkt wel eigen
aardig uit den mond van een Sociaal Democraat, dat
dit niets zegt; het kan toch ten slotte wel geld zijn, waar
die menschen brood voor moeten koopen. Zóó behoort
men er dus niet over te spreken.
De heer Koopal heeft ook de uitdrukking gebruikt
dat mijn voorstel niet serieus was, maar ik zal mij daarbij
kunnen beroepen op den wethouder van Financiën, die
de zaak serieus heeft bestreden, maar die het voorstel
eigenlijk niet heeft bestreden en die ten minste heeft
gezegd ik meen althans dat hij dat heeft laten uit
komen dat niet onjuist was wat ik heb gezegd. Ik
heb gezegd, dat mijn voorstel voorzichtig was opgezet
en dat de kans zeker aanwezig was, dat daardoor eenig
voordeel in het laadje van de gemeentefinanciën zou
worden gebracht, maar ik heb niet gezegd en dat zal
de wethouder toegeven er zit voor de gemeente
een 14.000.— per jaar in. Ik heb alleen gezegd wij
zijn met mijn berekening aan den goeden kant en in
het voordeel van de gemeente. Maar nu heeft de wet
houder een ander argument naar voren gebracht en daar
wist de heer Koopal ook niets van, want dan had
hij het natuurlijk gezegd; er is nog een stok achter de
deur en Jaat ik het maar eerlijk zeggen, dat is ook mij
ontkomen. Dat kan ten slotte de beste gebeuren. Dit
voorstel blijft binnen het raam van de wet, wat de be
lasting betreft, maar er is een andere wet, in dit geval
de Kortingswet, op grond waarvan de Regeering een
voudig zegt, als de Raad een zoo bescheiden voorstel
aanneemt: gij krijgt in dat geval als ik het goed
begrepen heb ten minste die 42.000.— niet uit
betaald
De heer Koopal: Dat had Wiersma je toch wel kun
nen zeggen
De heer Dijkstra; Ja, interrumpeer maar niet, jij wist
er óók niets vanIk ontken niet dat het mij óók ont
komen is, maar ik wil hier vastleggen, wat betreft de
berekening, die ik heb overgelegd en waarbij de heer
Wiersma blijk heeft gegeven dat die door hem wordt
gesteund, dat het moeilijk is een dergelijk onderwerp
in elkaar te zetten
De heer Wiersma: Het principe is democratisch.
De heer Dijkstra: Mijnheer de Voorzitter, ik zal hier
mee eindigen, omdat ik wel weet dat deze voorstellen
toch geen kans van slagen hebben; ik wensch daar geen
woord meer over vuil te maken.
Dan zou ik nog even een vraag aan U willen doen,
mijnheer de Voorzitter. Ik heb een voorstel ingediend
om het Diaconessenhuis te steunen met 25 cent per
derde klas patiënt per dag en als ik het nu goed be
grepen heb, dan heeft de Burgemeester dit gezegd, dat
hij er in mee zou kunnen gaan, dat dit voorstel naar
Burgemeester en Wethouders gaat om praeadvies
De Voorzitter: Ja.
De heer Dijkstra: Daar heb ik dan absoluut niets op
tegen. Natuurlijk dank ik U, dat U in dat opzicht die
zaak serieus onder de oogen wilt zien. Ik heb wel enkele
cijfers voor U, maar die kan het college zelf ook wel
krijgen.
Dan nog een kleine zaak. Over de straat bij het
Rengerspark heeft de heer IJtsma al gesproken en ik
voor mij kan er mij niet mee vereenigen, dat die gribus
daar blijft, zooals die is. Of er direct 7000.— aan ten
koste moet worden gelegd, met de kans dat daar dan
later misschien nog weer belangrijke veranderingen
moeten worden aangebracht, is iets, dat ik overlaat aan
den dienst van Openbare Werken, maar dat de toe
stand zoo zal blijven is ik ben dat met den heer
IJtsma eens niet te verdedigen. Zou het college niet
deze toezegging kunnen doen, dat men de zaak onder
de oogen zal zien, al is het dan ook op behendige wijze,
door het aanbrengen van puin of zoo Daardoor zou
de toestand al belangrijk verbeteren en vooral ook als
men de haag aan den Zuidkant van het park daar weg
zou slaan, want door die steeds druipende haag is de
grond daar altijd zoo nat, dat men erin weg zakter
is geen sprake van dat daar ooit eenige droogte is. Zou
het college een dergelijke verbetering niet onder de
oogen kunnen zien, zoo, dat het daar althans behoorlijk
toonbaar wordt? Ik wil niet verder gaan, omdat in ver
band met het uitbreidingsplan, waarover de heer Mole
naar heeft gesproken, het in het belang van de gemeente
zal zijn om de zaak op die manier te behandelen, maar
ik zeg nog eens dat ik er mij niet mee kan vereenigen
om den toestand daar te laten liggen zooals die is.
Mijnheer de Voorzitter, dan is er nog een onderwerp,
waarover ik heel kort even een vraag aan U persoonlijk
zou willen doen en waarvoor ik Uw medewerking zou
willen vragen. U is gedelegeerde van de gemeente in
het bestuur van de N. V. ,,De drie Provinciën" en nu
heb ik gelezen, dat door die vennootschap weer buiten
gewoon groote oppervlakten grond zijn aangekocht
voor ontginning, ik meende meer dan 100 H.A. Nu zou
ik U toch dit willen vragen of U zou willen bevorderen.
dat een onderwerp van bespreking uitmaakt in dat be- j
stuur dat, als daar in dat complex een beduidend ge- j
deelte zou kunnen worden bewaard, als het daar ge- i
schikt voor is ik heb het niet gezien voor onge
repte natuur, dus als een stuk natuurschoon, men daar,
naar ik meen, in Friesland wel eens even bij mag stil
staan. Toen wij indertijd een excursie hebben gemaakt
naar het Buitenveld, wil ik wel zeggen dat ik niet wist,
dat het daar zoo mooi was en daar was toen al heel
wat veranderd. Wat ik U vraag is dus een bloot ver
zoek om daar rekening mee te houden, want als der-
oelijke dingen eenmaal vernield zijn, zijn ze niet weer
te herstellen. Ik verzoek U dus beleefd, daar een be
spreking aan te wijden. Verder heb ik niets meer te
zeggen. Ik dank U.
De heer Hettinga: Mijnheer de Voorzitter, een enkel
voord naar aanleiding van hetgeen zoo straks is gezegd
door mijn fractiegenoot, den heer Balk, dat, wat in
theorie juist is, soms blijkt in de practijk niet uitvoer
baar te zijn. Het wil mij voorkomen, dat, hoe meer de
theorie en de practijk zich over en weer aan elkander
verplichten, hoe beter de resultaten zijn en hoe meer
vooruitgang er is. De uitspraak, die de heer Balk heeft
gedaan, is volkomen juist, ten opzichte van het Electri-
citeitbcdrijf, omdat het niet kan op het oogenblik, dat
de begrooting die winst moet missen. Maar wat betreft
het Openbaar Slachthuis, is het iets anders. Mijnheer
de Voorzitter, wij meenen, dat het bedrijf niet is opge
zet om potjes te maken voor de gemeentekas, maar dat
het alleen is opgericht voor een hygiënisch doel. Zooals
de heer Vromen heeft voorgesteld, kan men bij dit be
drijf de theorie tot practijk maken, door een eventueel
overschot te reserveeren ten bate van het bedrijf zelf.
Ik meende dit even te moeten zeggen en te motiveeren.
Dank U wel.
De Voorzitter: Ik wil nog op een enkel punt ant-
I woorden en nog enkele dingen zeggen. Misschien kun-
ren dan voor het eten de replieken nog afgeloopen zijn
en kunnen wij van avond met de behandeling van de
begrootingen zelf beginnen. Ik zal bij de beantwoording
zooveel mogelijk de volgorde nemen, waarin gesproken
is.
De heer Buiel heeft een en ander gezegd over het
contract met het Provinciaal Electriciteitsbedrijf. Hij
had gehoord dat, wanneer het contract afgeloopen zou
zijn, na 1945, de Provincie had gezegd, dat zij heel
hooge tarieven zou vragen. Waar de heer Buiel dat
vandaan heeft, is mij niet bekend. Ik kan wel zeggen,
dat het op het oogenblik de bedoeling van de Provincie
niet is aan deze gemeente hooge tarieven te vragen.
Immers, in het aanvullend contract is o. a. een bepaling
neergelegd, die er voor waakt, dat de Provincie hier
boven een zeker willekeurig bedrag zou gaan. Men kan
zeggen, dat de Provincie Leeuwarden noodig heeft,
maar dat Leeuwarden de Provincie niet noodig heeft.
Als de overeenkomst afloopt ik geloof dat het in
1945 is moet de Provincie de helft van het bedrag
terug betalen wat volgens de aanvullende overeenkomst
inden loop der jaren door Leeuwarden betaald is (thans
reeds bijna een millioen), indien geen behoorlijk con
tract kan worden gesloten voor levering van electri-
schen stroom.
Verder heeft de heer Buiel gesproken over de radio-
storingen. De kwestie is deze en daarom vroeg ik gis
teren aan den heer Terpstra: welke storingen bedoelt
U? Er zijn storingen door de hoogfrequentieapparaten,
die de een van den ander in zijn luidspreker krijgt en
het feit, dat men niet rustig in huis kan zitten, omdat
een ander zijn ramen open zet, terwijl zijn radio aan is.
Tegen dit laatste gaat de verordening, die bij de Com
missie voor de Strafverordeningen aanhangig is ge
weest, maar niet over de hoogfrequentiestoringen.
De heer Vromen heeft gezegd, dat hij het compliment,
dat ik den Raadsleden gegeven heb, dat zij in het alge
meen goed in de begrooting zaten, oppervlakkig vindt,
want Burgemeester en Wethouders kunnen z. i. daar
over niet oordeelen. Men kan ten slotte een indruk
krijgen; het kan zijn dat die indruk verkeerd is, omdat
die berust op wat men aan den buitenkant ziet. Een
ander zal misschien dien indruk niet krijgen. Ik kan niet
anders zeggen, dan dat de indruk, dien wij hebben ge
kregen, is, dat ten slotte de meeste Raadsleden goed in
de begrooting zitten. De kwesties, die hier dit jaar naar
voren zijn gebracht, zijn eigenlijk alle dezelfde, die wij
ook het vorige jaar hebben gehoord. Werkelijk groote
punten zijn niet naar voren gekomen, zoodat de heeren
daarvoor toch niet zoo langen tijd noodig hadden.
Het is misschien ook wel beter, dat werkelijk groote
punten in een andere vergadering worden behandeld,
omdat in de begrootingsvergadering altijd een geest
van zware politiek over de zaal hangt.
De heer Turlcsma was niet bevredigd over het ant
woord, dat hij gekregen had wat betreft de Commissie
van Bijstand voor het Openbaar Slachthuis. Dat geloof
ik wel. Het ligt in den aard der zaak, dat, wanneer de
een er anders over denkt dan de ander en men beide
bij zijn opinie blijft, de een nooit door het antwoord van
den ander zal bevredigd worden. Ik kan geen ander
antwoord geven, dan het antwoord, dat ik gegeven heb.
Het blijkt m. i. dat de heeren, die zoo sterk voor een
Commissie van Bijstand zijn, eigenlijk meenen en
daar komt het op neer dat het beheer van het Open
baar Slachthuis door Burgemeester en Wethouders niet
zóó gaat, als het moet gaan, en Burgemeester en Wet
houders eigenlijk beter zouden doen,indien zij zich lieten
voorlichten door een Commissie. Dit is de eenige reden,
die ik kan vinden; een andere reden zou ik op het
oogenblik niet naar voren kunnen brengen. Men zegt
eigenlijk gij moet hulp hebben van andere menschen,
dan zult gij het in de toekomst beter doen.
Nu heeft de heer Oosterhoff een ander punt ter
sprake gebracht en heeft gevraagd naar het verlof op
8 November. Ik meen dat het antwoord, dat Burge
meester en Wethouders hebben gegeven in de Memorie
van Antwoord, toch wel heel duidelijk was. In de Me
morie van Antwoord staat
,,Het hier bedoelde verlof is verleend door den
betrokken wethouder; het onderwijs heeft gedurende
dien tijd voortgang gehad, zonder extra lasten voor
de gemeentekas."
Er staat duidelijk, dat hier verlof verleend is door
den betrokken wethouder. U hebt zelf van den betrok
ken wethouder gehoord, dat het niet noodig was ge
weest dat hij het verlof gaf, omdat volgens reglement
het hoofd der school aan het onderwijzend personeel
verlof kan geven voor één dag. Ik wil alleen dit zeggen,
het verlof is door den betrokken wethouder verleend
en in het college is over deze zaak niet gesproken; in
elk geval is er nooit over gestemd. Ik kan wel zeggen,
dat de mogelijkheid bestond, dat deze zaak afgestemd
zou zijn, maar de mogelijkheid bestond ook dat zij aan
genomen zou zijn. Verder wil ik er op het oogenblik
niet over spreken, omdat ten slotte, toen het college er
kennis van kreeg, het verlof reeds was verleend.
De heer Muller heeft gesproken over de volkshuis
vesting. Ik geloof dat de wethouder van Openbare
Werken hieromtrent nog iets zal zeggen, maar ik wil
er toch ook even over spreken. Er is gesproken over
het bouwen van 150 woningen, die noodig zouden zijn
voor de gemeente. Naar mijn oordeel staat de zaak zoo,
dat, als men nagaat het aantal families, dat hier in
Leeuwarden woont gedurende de laatste jaren, dan
blijkt dat dit aantal vrijwel constant is, met andere
woorden, dat, indien het aantal woningen ook constant
zou blijven, het aantal families hier ieder een woning
zou hebben, de een misschien een wat betere en de
andere een wat mindere, maar zij hadden allen een
woning. De zaak is dezevan overheidswege vallen
aan den onderkant een aantal van de slechte woningen
af; nu is de vraag: komen er aan den anderen kant ook
voldoende woningen bij? Er komen inderdaad aan den
anderen kant woningen bij; dat staat voor mij vast en
wij hebben van den wethouder van Financiën gehoord,
hoeveel woningen er verleden jaar aan den bovenkant
bijgekomen zijn. Nu kunt U wel zeggen, ja natuurlijk
komen er woningen aan den bovenkant bij, maar daar