110 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 4 April 1933.
Voorzitter. Ik heb dit voorstel met niet zoo buitenge
woon veel sympathie begroet, maar ik begrijp ook wel
dat het heel moeilijk is om in dezen tijd een andere
oplossing te vinden. Ik had gehoopt dat men misschien
nog een andere oplossing zou kunnen vinden, maar ik
begrijp dat elke andere oplossing, die men zou kunnen
vinden, een veel duurdere voor de gemeente zou zijn.
Ik heb dan ook geen reden om tegen dit voorstel te
stemmen, maar ik zou daarover toch wel even nog
enkele dingen willen zeggen.
Ik zou heel graag willen dat de toezegging, welke de
wethouder heeft gedaan aan de vereeniging ,,It Fryske
Gea", dat ook in overleg met die vereeniging dit terrein
zooveel als het kan voor het natuurschoon zal behouden
blijven, ook werkelijk door den wethouder zoodanig in
practijk zal worden gebracht, dat ook inderdaad in
overleg met die vereeniging zooveel mogelijk zal wor
den gedaan om van dezen kant aan de nadeelen tege
moet te komen. Want dat hier nadeelen aan verbonden
zijn, is natuurlijk zeker; ik zou dan ook vrij wat liever
zien dat op een andere plaats dan midden in de ont
spanningsplaats van Leeuwarden deze vuildeponeering
zou plaats vinden.
Maar ik zou toch nog even willen zeggen dat op één
ding nog ernstig de aandacht zal moeten vallen en dat
is wel op een groot gevaar, dat bestaat bij dit terrein
en natuurlijk bij elk terrein, waar vuil wordt gede
poneerd n.l. het rattengevaar. Juist waar het laatste
jaar zoozeer de aandacht is gevestigd op de ziekte van
Weil en als oorzaak daarvan de ratten worden aan
gewezen, zou ik v/erkelijk in ernstige overweging willen
geven om daaraan speciaal aandacht te wijden en om
te zorgen, dat dit gevaar tot de kleinst mogelijke pro
porties wordt teruggebracht
De heer Vromen: Hoe
Interruptie: Door vergiftiging.
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: Misschien door
vergiftiging, maar er is zeer zeker aan tegemoet te
komen, zou U niet denken, mijnheer Vromen? Zou
daarvoor niet een oplossing zijn te vinden, om de ratten
weg te krijgen? Ik meen dat dit ook gebeurt in Drenthe
van wege de gemeente Den Haag, n.l. vergiftiging; ik
meen dat men er daar ook buitengewone voorzorgen
voor neemt en dat moet hier ook kunnen.
De heer Weima: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou mis
schien, hoewel ik de plaats niet ideaal vind, vooral niet,
omdat die is gekozen direct bij het grootscheepsvaar-
water, nog wel met dit voorstel kunnen meegaan, ware
het niet. dat ik een ander ernstig bezwaar daartegen
heb. Ik ben n.l. overtuigd dat dit terrein te duur is; het
is natuurlijk moeilijk de waarde daarvan precies te
schatten, maar ik geloof dat het minstens de helft te
duur is. Ik kan mij niet voorstellen dat iemand voor land
en water en riet, dat laat ik maar zeggen in den tegen-
woordigen tijd bijna waardeloos is, een dergelijk bod
durft te doen.
Het is mogelijk dat van de zijde van Burgemeester en
Wethouders deze stap is gedaan ook met de weten
schap dat het terrein te duur is, maar omdat men moei
lijk anders kanik kan mij voorstellen, dat men ten
slotte iets doet en dan maar iets extra betaalt om maar
een behoorlijke plaats te hebben, maar ik kan mij niet
voorstellen hoe men op dat bedrag gekomen is. Ik
meende dat, als er dergelijke schattingen moeten plaats
hebben, deze dan worden gedaan door onzen gemeente
lijken deskundige, maar ik heb den indruk gekregen, dat
het hier een loven en bieden is geweest, eenerzijds van
den Directeur en anderzijds van den eigennaar van het
land. U zult daar misschien straks wel op antwoorden.
Ik geloof dat wij ten slotte wel over een 1000.— zou
den willen heenstappen, als wij daardoor een behoorlijk
onderdak voor ons vuil zouden kunnen krijgen, maar dit
wordt mij toch te slim.
Wij moeten niet vergeten dat de Reiniging ons al
heel wat kost en dat mij. als de cijfers juist zijn, is ge
bleken, dat er de laatste jaren uitsluitend met het ver
voer van vuil naar Wartena een bedrag van 156.000.-
gemoeid was. Moeten wij nu maar wéér zeggen, dat
daar maar 10.000.bij moet om een terrein te krijgen,
waar nog bij komt, wat men niet moet onderschatten,
dat men moet trachten om dóór dit terrein een vaargeul
te maken, die, naar het mij toelijkt, uiterst moeilijk te
bestendigen zal zijn. Ik weet niet of de Raadsleden be
kend zijn met dat terrein, maar indien dat wel het geval
is, zal men onderschrijven, dat dit land eigenlijk niets
anders is dan moeras; men zakt er door en men verkeert
er altijd in levensgevaar. Dit brengt groote moeilijkheid
mede, niet het minst voor het maken van een vaargeul.
Bij het bedrag, dat door het college van Burgemeester
en Wethouders is genoemd, zal er op die manier nog
heel wat bij komen.
Nu zal men misschien vragen of ik hier dan iets
anders tegenover kan stellen, want als men iets afbreekt
en zegt dat wij dat niet moeten hebben, moet men daar
ook iets tegenover stellen. Ik heb daarom gemeend mij
van een en ander op de hoogte te moeten stellen; na
tuurlijk was de tijd voor mij te kort om een nauwkeurig
onderzoek in te stellen, maar het is mij toch gebleken,
dat er nog terrein genoeg is. Ik hoop dat mevrouw
Buisman mij ten goede houdt, dat ik misschien een
ander standpunt inneem dan mevrouw Buisman. Ik kan
het niet anders inzien dan dat die wildernissen, die
maar steeds aanslibben en aangroeien en hoe langer
hoe meer aan schoonheid inboeten, straks geen natuur
schoon meer zijn, althans niet voor mij. Als men nu bij
de Kruiswaters langs het terrein, waar hier sprake van
is, gaat in Zuidwestelijke richting, tot de Holsmeer en
dan den hoek om naar Eernewoude of tot de Groene
Deken en vandaar naar de Kruiswaters, dan heeft men
een driehoek, waarin duizenden pondematen riet en
water en moerassen liggen en niet alleen daar binnen,
maar ook buiten om. Nu is het mogelijk dat daar enkele
terreinen zijn, die wij niet kunnen krijgen; ik weet dat
daar beschermde terreinen zijn, zooals de Kobbekooi.
maar daar staat tegenover, dat er ook terreinen zijn,
die men graag wil missen en ik kan niet inzien, dat het
in strijd zou zijn met het natuurschoon van de Oude
Venen, wanneer wij de door mij bedoelde terreinen
voor dit doel zouden gebruiken. Als men mij dat kan
bewijzen, dan zal ik er graag aan meewerken om het
hier voorgestelde terrein daarvoor te bestemmen. Maar
het lijkt mij toe dat de Gemeenteraad in de eerste plaats
geroepen is om zoo zuinig mogelijk den dienst te laten
functionneeren en dan moet men niet beginnen met
ik koop het maar vast, het koste wat het kost. Daarom
zou ik het alsnog op prijs stellen, dat onze gemeentelijke
deskundige nog eens een nader onderzoek instelde èn
ten opzichte van het terrein, waarover het hier gaat èn
ten opzichte van andere terreinen, die zeer zeker ook
geschikt hiervoor zijn.
De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou ook
enkele vragen willen stellen naar aanleiding van dit
project. In de eerste plaats zou ik een vraag willen doen.
die door mevrouw Buisman al gedeeltelijk is beant
woord, omtrent een mededeeling, die ik in de stukken
heb gemist. Ik hoor van mevrouw Buisman, dat het
haar bekend was, dat door den wethouder een toezeg
ging is gedaan aan de vereeniging „It Fryske Gea".
Ik meen dat die mededeeling ook aan den Raad had
moeten worden gedaan; ik heb daarover echter in de
stukken niets gevonden en daarom is mijn eerste vraag:
is de mededeeling van mevrouw Buisman juist, dat aan
de eene of andere vereeniging, i. c. aan ,,It Fryske
Gea", een toezegging is gedaan? En als dat wel het
geval is, zou ik graag willen weten, wat die toezegging
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 4 April 1933.
111
is geweest, omdat dit mij ook wel interesseert.
Mijnheer de Voorzitter, mij komt het ook voor dat
misschien noodgedwongen een oplossing is gevonden
voor de storting van vuil op een plaats, die niet heele-
maal zonder bedenking is. Het vraagstuk van het na
tuurschoon en van het watertoerisme als zoodanig
wil ik er nu maar even buiten laten, ofschoon dit
ook een algemeen belang is, dat zeer zeker ook
door ons dient te worden beschermd. Maar juist
het vraagstuk, waarop mevrouw Buisman met nadruk
heeft gewezen in verband met de ziekte van Weil, is
niet onbelangrijk, omdat tegenover het punt, waar het
vuil zal worden gestort, aan de andere zijde van de
Graft des zomers nog al eens wordt gekampeerd. Ik
wil nu nog maar daar laten dat dit in de toekomst zeer
zeker niet meer een genoegen zal zijn, vooral door de
heerschende Westenwinden en dat dit terrein daardoor
voor een zeer belangrijk deel zal worden bedorven voor
kampeeren, maar het zwemmen lijkt mij daar in de toe
komst absoluut gevaarlijk toe. Zoo optimistisch als
mevrouw Buisman is ten aanzien van de bestrijding van
de ratten ben ik niet, want een afdoende bestrijding
daarvan is niet mogelijk, tenzij het kan gebeuren in
besloten ruimten, zooals in schepen, enz., in welk geval
men die ruimten kan cyaneeren. Een werkelijk af
doende bestrijding van de rattenplaag is niet mogelijk;
hoe men de zaak daar ook inricht, men zal daar dus
toch een groote vermeerdering van het aantal ratten
krijgen en daardoor zal daar het open water voortdu
rend en misschien wel voor altijd onmogelijk of ten
minste niet ongevaarlijk worden gemaakt voor zwem
men. Het is een eigenaardig verschijnsel, dat wij tot nu
toe in het Noorden nog weinig of niets van de ziekte
van Weil hebben gemerkt, maar dat valt waarschijnlijk
hieruit te verklaren, dat deze epidemie onder de ratten
ten slotte uit het Zuiden van Europa is gekomen en dat
de spirochaetosis, die de rat besmet, het eerst in Grie
kenland bij de bezetting van Gallipoli is geconstateerd.
En het is heel merkwaardig dat deze ziekte tot op dit
oogenblik alleen in Holland is gekomen tot beneden de
lijn Rotterdam—Dordrecht. Boven die lijn heeft het ver
schijnsel zich ook in de provincie Utrecht een enkelen
keer voorgedaan, maar heel ver heeft het zich nog niet
naar het Noorden verbreid. Wij zijn daarmee echter
absoluut niet safe, dat het volgende jaren niet naar het
Noorden trekt. Het kan wel eens een jaar overspringen,
net als bij de Spaansche griep, die in dat opzicht ook
heel wonderlijke eigenschappen vertoont, maar er is
toch wel een algemeene lijn te bespeuren dat deze rat-
tenziekte zich steeds meer uitbreidt en dat wij daarmee
in het Noorden binnen afzienbaren tijd niet te maken
zullen hebben, daarmee mogen wij niet rekenen. Waar
nu een werkelijk afdoende bestrijding van de ratten nog
niet is uitgevonden, is het dus niet onbedenkelijk om
vlak aan het open vaarwater een dergelijke kweek
plaats, ook van ratten, te vestigen.
Ik zou hier direct aan willen verbinden een vraag,
waarop de Directeur in zijn rapport heeft gewezen,
maar waarop geen antwoord in de stukken is gegeven,
n.l. de vraag dat wij, alvorens tot aankoop over te gaan,
absoluut verzekerd moeten zijn van de toestemming
van de gemeente Idaarderadeel om daar ons vuil te
mogen storten. Het is mij uit de stukken niet gebleken,
dat die toestemming er al is
De heer Westra (wethouder) geeft den heer Vromen
door een gebaar te kennen, dat die toestemming inder
daad is verleend.
De heer Vromen: O, staat het er wél in Dan heb
ik dat over het hoofd gezien, maar dan zou ik daarvan
aanstonds nog graag de bevestiging willen hooren.
Wat den prijs betreft, komt het ook mij voor dat dit
terrein met 100.— per pondemaat terwijl die prijs
nu ongeveer 150— per pondemaat zal zijn mis
schien wel behoorlijk zou zijn betaald, maar wie zou
dat moeten vaststellen? Dat lijkt mij in dit geval vree-
selijk moeilijk en daar wil ik dan ook niet over vallen.
Het maakt natuurlijk een groot verschil of men te maken
heeft met een verkooper, die moet verkoopen en die zal
verkoopen, of dat men te maken heeft met iemand, die
alleen maar wil verkoopen omdat men er een behoorlijk
bod voor doet en die anders zal zeggen: dan wacht ik
maar tot het meer waard is of tot men biedt wat ik er
voor denk te krijgen. Daarvan wil ik deze zaak niet
laten afhangen en in zooverre is er dus bij mij een ver
schil van opvatting met den heer Weima.
Of wij echter op den duur, ook in verband met de
verontreiniging van het water, op deze wijze moeten
doorgaan met ons van ons overtollig vuil te ontdoen
en of het niet beter zou zijn om over te gaan tot storting
in open zee zij het dan misschien ook dat dit duurder
zou zijn, iets wat ik niet kan beoordeelen blijft voor
mij een vraag. Ik begrijp niet dat dit laatste zoo ver
schrikkelijk veel duurder zou zijn, omdat men dan alleen
maar de kosten heeft van het vervoer en die van het
bewerken en verwerken van het vuil uitsluit. Nu rekent
men wel, dat hier op den duur bruikbaar en goed land
van zal komen, maar dat lijkt mij toch wel twijfelachtig;
degenen, die aan deze terreinen een bezoek hebben ge
bracht, achten het buitengewoon onwaarschijnlijk, dat
daar binnen afzienbaren tijd bruikbaar land van te
maken is en dus lijkt het mij zeer twijfelachtig of hier
op den duur wel een bate tegenover zal staan.
Een andere vraag, die ik zou willen stellen, is deze.
In de stukken wordt terloops gesproken over de berg
ruimte van dit terrein en daarin wordt maar betrek
kelijk terloops gezegd dat, wat betreft de diepte van het
water in dit terrein, deze minder is dan in het oude
terrein. Die diepte wordt geschat op 2/3 van de diepte
van het water van het oude terrein, maar zoo tusschen
de regels door wordt er dan gezegd het zal waar
schijnlijk wel wat meevallen, want we kunnen er wel
op rekenen, dat het vuil in het veen wel wat dieper
inzinkt. Maar de menschen, die ik daarover heb ge
sproken en die dit terrein kennen, hebben mij gezegd
dat het niet zal meevallen en dat de diepte lang niet 2/3
is van de gemiddelde diepte, die het oude terrein had.
Dit komt, doordat er in het water van dit terrein al veel
baggerspecie is gebracht. Het diep inzinken van het
vuil is hier dus een speculatie en met de meerdere berg
ruimte, die men hier veronderstelt te krijgen, zou het
dus wel eens kunnen tegenvallen. Ik ben echter niet
voldoende deskundig om mij daarover uit te spreken,
noch naar de eene zijde, noch om de uitspraak van den
Directeur te bevestigen; alleen meende ik dat ook even
te moeten opmerken.
De heer Westra (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. Ik zal graag de spreekster en de verschillende
sprekers even beantwoorden.
Mevrouw Buisman is begonnen met te spreken over
een toezegging, die door den wethouder zou zijn gedaan
aan den voorzitter van de vereeniging ,,It Fryske Gea".
maar laat ik zeggen dat de toezegging, die gedaan is.
niet geheel overeenkomt met de terminologie, die mevr.
Buisman gebruikt. Zij heeft gezegd, dat de toezegging
is gedaan, dat zooveel mogelijk van het terrein, dat wij
nü aankoopen, het natuurschoon zal worden behouden.
Haar bedoeling is dus dat de toezegging betrekking zou
hebben op het aan te koopen terrein. Maar het is ab
soluut niet de bedoeling om ook maar een deel van dit
terrein voor natuurschoon te blijven benutten, maar wel
om het geheel te benutten voor de berging van vuil
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi geeft door
hoofdschudden te kennen, dat de wethouder haar ver
keerd heeft begrepen.
De heer Westra (wethouder): Ik meende dat ik het
zoo van U verstaan had. Ik wil echter wel uitleggen