134 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 2 Mei 1933. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 2 Mei 1933. 135 De heeren Koopal en Muller interrumpeeren. De heer Buiel: Is het niet juist, dan trek ik dat in. De heer Koopal: Wie is Uw zegsman? De heer Buiel: Er is een familielid van U bij De heer Muller: Van mij De heer Buiel: Het blijkt dus dat de bezwaren zeer zijn opgeschroefd. De heer Muller: Had ik nu maar niets gezegd De heer Van Kollem: Wilt U namen noemen De heer Buiel: Ik noem al honderd keer namen. Het blijkt dus al dat die bezwaren reusachtig zijn opgeschroefd. Het bedrijf komt in alle geval op den hoek van een straat en aan een heel wijde straat en ik begrijp niet hoe men hierop eenige aanmerking kan maken. Ik meen dat dan ook eenigszins anders te moeten verklaren, n.l. als gevolg van de concurrentie van de twee bedrijven, die in de stukken zijn genoemd en die hiermee ook zijn vergeleken. Die zijn hier echter abso luut niet mee te vergelijken, omdat dit heel iets anders is. Ik geloof dan ook dat er geen enkel bezwaar is om gewoon voor dit praeadvies te stemmen en dus de zaak aan te nemen. De heer Muller: Mijnheer de Voorzitter. Mijn naam is in dit debat gehaald en ik moet daar dus wel even op ingaan. Ik heb zoopas in zooverre getracht om de discussies niet te doen heropenen, op grond van het feit, dat ik meende, dat dit hier op het oogenblik niet meer kon De heer Terpstra: Dat was een fout. De heer Muller: Ik erken, dat een besluit kan worden genomen om de discussies te heropenen en als zoodanig is dat dus op het oogenblik in orde. Maar nu zit ik hier even rustig te praten en ik heb niet veel aandacht bij het gesprokene door den heer Buiel dat spijt mij achteraf inderdaad maar ik hoor nu hier uit het gesprek, dat de heer Buiel heeft gezegd en ik geloof, dat hij daarbij op mij doelde dat het hier een vuile concurrentiezaak is en wel op grond van het feit, dat ik zoopas heb gezegd, dat de discussies niet moesten worden heropend en op grond van het feit, dat ik een familielid zou zijn van de familie Hoeksema of van iemand, die bij Hoeksema werkt. Laat ik dan even vooraf dit verklaren, dat bij mijn weten mijn familie géén relatie heeft met de familie Hoek sema De heer Buiel: Dan is 't afgeloopen De heer Muller: Neen, maar ik zou nu graag van den heer Buiel willen weten, waar hij dat vandaan heeft en hoe hij er bij komt om op een dergelijke wijze hier mijn naam in het geding te brengen. Dat moet m. i. hier wél gebeuren en ik zou U, mijnheer de Voorzitter, dan ook willen verzoeken, den heer Buiel de gelegenheid te geven, om dat in orde te maken. De heer M. Molenaar: Mijnheer de Voorzitter, Ik zou mijn stem graag even willen motiveeren. Ik heb de vorige maal tegen deze voordracht gestemd op grond van de argumenten, die toen tegen dit voorstel werden aangevoerd. Ik heb toen niet kunnen lezen het advies van den Inspecteur van Bouw- en Woningtoezicht, dat nu echter wel bij de stukken lag en de heer Tillema heeft mij overtuigd, dat er inderdaad geen bezwaren tegen het daar vestigen van dit bedrijf kunnen worden ingebracht. Daarom zal ik nu voor dit voorstel stemmen. De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb den vorigen keer tegen deze voordracht gestemd en ik denk er over om dat wéér te doen. Ik wil onmiddellijk verklaren, dat ik waschecht ben ten opzichte van de betrokkenen bij deze zaak en dat ik mij dus den vorigen keer bij het uitbrengen van mijn stem alleen heb laten leiden door wat naar mijn meening in het algemeen belang is. Ik heb dat den vorigen keer o. a. toegelicht door het overnemen van de argumenten van den heer Molenaar, die de zaak ter sprake heeft gebracht niet de heer Molenaar, die zooeven heeft gesproken, maar zijn buur man en door die te onderschrijven, maar voor mij is het hier ook niet alleen een vraagstuk van hinder. Ik twijfel trouwens of die hinder wel zoo eenvoudig is weg te nemen en ik twijfel ook of daartegen een blijvende oplossing kan worden gevonden en of de controle op het steeds weer gebruiken van werkelijk roetvrije brandstoffen wel mogelijk zal zijn. Maar dat is niet mijn eenige motief. Het andere is, dat het rn. i. op den weg ligt van het Gemeentebestuur en dus in dezen van den Raad om te zorgen, dat bij de uitgifte van terrein rekening wordt gehouden met de wijze van bebouwing en met het doel van de bebouwing. Wij zijn hier in Leeuwarden nog altijd achter met het uitbreidingsplan; wij hebben hier nog niet een behoorlijk uitbreidingsplan en wij zijn daardoor ook niet in staat om bepaalde aeelen van de gemeente bij voorkeur te bestemmen voor woongedeelten en andere deelen bi; voorkeur voor industrieterrein. Ik betreur dat, omdat daardoor hier en daar als een zeer bijzonder deel van de stad noem ik in dit verband den Harlinger- straatweg de geheele bebouwing is bedorven, door het geven van toestemming voor de bebouwing met bedrijven en dergelijke inrichtingen, die daar niet thuis hooren. Nu er hier dan ook van de zijde van de bewoners oppositie komt tegen het stichten van een fabriek al is die dan ook nog zoo onschadelijk en al zal men daar van ook nog zoo weinig hinder ondervinden aan een weg, die een van de belangrijke toegangswegen naar onze stad vormt en die, gezien de breedte, enz,, een van de mooiste toegangswegen is de Gasfabriek is daar nu eenmaal en als het mogelijk was die, zonder al te groote financiëele bezwaren voor de gemeente, een paar honderd meter achteruit te drukken, zou ik daar graag aan willen meewerken geloof ik toch dat het op den weg ligt van het Gemeentebestuur om bij de nieuwe uitgifte van terreinen aan dezen hoofdweg niet bij voorkeur te bevorderen, dat daar dergelijke inrich tingen worden gebouwd. Ik kan mij niet voorstellen, waar daarvoor in de onmiddellijke nabijheid wel ander terrein beschikbaar is, dat voor het stichten van der gelijke bedrijven uitsluitend en alleen dit terrein zou moeten worden aangewezen. Dat is de reden, die men dus een reden van welstand kan noemen, n.l. dat er richting moet komen in een rationeele gemeente-uit breiding en -bebouwing, waarom ik ook nu nog geneigd zal zijn tegen dit voorstel te stemmen. De heer B. Molenaar: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil naar aanleiding hiervan ook nog wel een paar woorden zeggen. Ik had wel verwacht, nu er een paar adressen zijn binnengekomen, dat er van middag nog opnieuw over deze zaak zou v/orden gesproken; dat dit echter zou gebeuren op een wijze, zooals de heer Buiel heeft gedaan, had ik niet verwacht. Het eerste bezwaar van den heer Buiel is geweest dat dit voorstel de vorige maal te laat de leden heefi bereikt en dat dit de reden is geweest, dat de leden deze erfpachtsuitgifte niet konden bestudeeren; hij heeft zelfs gezegd dat er een lid is geweest misschien is dat de heer Buiel zelf wel geweest die niet wist hoe hij moest stemmen. De heer Buiel zegt nu, dat het opvallend is, dat de heer Molenaar, die eerst aan dit plan heeft meegewerkt, de eerste is geweest, die zich in den Raad daartegen heeft verzet. Mijnheer de Voorzitter, ik heb mij tegen dit plan als bouwplan niet verzet en als de heer Buiel de vorige maal geluisterd had, dan wist hij dat. Ik heb zelfs den vorigen keer gezegd, dat ik het bouwplan, den opstal, op zichzelf uitstekend vond en dat ik in een andere functie dat plan mee had beoordeeld. Maar, mijnheer Buiel, de Inspecteur van Bouw- en Woningtoezicht heeft in een andere functie dit plan ook mee beoordeeld, maar dat zegt op zichzelf niets; als Schoonheidscom missie beoordeelen wij niet de erfpachtsuitgifte, maar alleen den aesthetischen kant van het bouwplan. En als de heer Buiel dat hoort, dan zal hij nu ook wel begrepen hebben dat er verschil kan bestaan bij een Raadslid, wanneer hij de erfpacht moet beoordeelen ten opzichte van zijn oordeel, waarbij hij in een andere functie het aesthetische plan moest beschouwen De heer Buiel: Dat had ik al lang begrepen De heer B. Molenaar: Dat blijkt niet uit Uw woorden, net zoo min als uit Uw woorden bijkt dat juist is, wat U ten opzichte van den heer Muller hebt gezegd en waarover U zich wel nader zult willen verklaren. Ik blijf bij mijn meening, die ik de vorige maal heb geuit. Ik heb niet zoo heel zwaar uitgemeten of deze industrie daar nu wel zoo heel veel last zal veroorzaken. Ik weet wel, de nieuwe methodes brengen mee, dat het mogelijk is, zooveel mogelijk den last te beperken. Maar ik heb den vorigen keer gezegd dat in dit gedeelte van de stad zoo zoetjes aan een mooi geheel is ontworpen en dat, als daar nu industrieën worden gevestigd, daar van in ergere of minder erge mate de Inspecteur van het Woningtoezicht laat dat ook in het midden zeer zeker hinder zal worden ondervonden, al geef ik toe, dat er bepalingen kunnen worden gemaakt, waardoor die hinder tot de kleinst mogelijke proporties kan wor den teruggebracht. Ik ben van meening dat de uitgifte van het mooie bouwterrein van de gemeente hier op deze wijze zal worden benadeeld. In het algemeen meen ik dat het terrein aan den Groningerstraatweg toch al niet een bevoorrechte hoek van de stad is, omdat het dicht bij de Gasfabriek is gelegen en ook op die overweging blijf ik van meening, dat het niet gewenscht is. dergelijke industrieën in die wijken te vestigen. Ik blijf dus van meening, dat ik mij tegen deze uitgifte zal moeten blijven verzetten. Nu zijn er adressen van tweeërlei kant binnen ge komen. Ik kan niet beoordeelen of de bewoners daar het niet te sterk hebben gezegd en ik zal ook niet zeg gen dat de Heerestraatbewoners. die geadresseerd heb ben, dat zij heelemaal geen last ondervinden, misschien anders zouden hebben geadresseerd, als hun de vraag was voorgelegdlaat die industrie daar in de Heere straat blijven. Ik weet niet, hoe zij dan zouden hebben geadresseerd. Laat ik de kerk ook hier maar wat in het midden laten; er zal van beide kanten wel iets over drijving wezen, maar het is ontegenzeggelijk niet ge wenscht. dat in een woonwijk een industrie wordt ge vestigd en op dien grond blijf ik hier tegen. De heer Sloot is ook persoonlijk bij mij geweest, ver gezeld van den persoon, die vrij zeker de bouwer van het bedrijf zou worden. De heer Sloot is een zeer serieus inan, maar de bouwer sprak wat bruter en begon al te dreigen dat, als dit niet doorging, men in een andere plaats zou gaan bouwen. Deze man is een zeer bekende eigenbouwer en ik heb hem toen de vraag gesteld.: als in Uw eigen woningcomplex aan de andere zijde van de stad nu eens een industrie zou worden gevestigd, hoe zoudt gij daar dan tegenover staan? Toen zei hij dat is een heel andere kwestie, waarop ik hem heb geantwoord: dan spreekt U hier nu als belanghebbende, als bouwer van dit pand. De heer De Boer (wethouder): Mijnheer de Voor zitter. De heer Buiel heeft er in eerste instantie op ge wezen, dat dit voorstel van Burgemeester en Wethou ders den Raad zoo laat heeft bereikt. Nu was dat op Donderdag 30 Maart, terwijl de vergadering was op 4 April en nu is het zoo. dat de bouwaanvragen altijd met eenigen spoed door Burgemeester en Wethouders worden afgewerkt; Burgemeester en Wethouders mee- nen dat dit in het belang is van de bouwondernemers en dat ook de menschen. die de te stichten gebouwen wenschen te betrekken, daar belang bij hebben. Nu wil liet er bij mij niet in dat den vorigen keer de tijd te kort is geweest om deze zaak behoorlijk te bestudeeren. Ik meen dat er voldoende tijd is geweest om de zaak na te gaan en ik ben ook nog van meening. dat dit bedrijfje niet te breed moet worden uitgemeten en dat het be zwaar daartegen niet van zoo groote afmetingen was. De heer M. Molenaar heeft gezegd dat, nu hij het advies heeft gelezen van den heer Tillema, dat is inge komen naar aanleiding van het adres tegen de totstand koming van dit bedrijf, hij tot een andere meening is gekomen. Ik ben van meening dat de argumenten, die de heer Tillema in zijn rapport geeft, vrijwel overeen komen met v/at ik de vorige vergadering heb gezegd. Het ging in hoofdzaak over de roetverspreiding en ook over de uitwaseming van dampen die beide punten heeft de heer Tillema in hoofdzaak in zijn rapport be sproken en daarop heb ik ook gewezen door te zeggen, dat die bezwaren naar mijn meening wel wat over dreven waren voorgesteld. Ik meen, als men dit bedrijf niet in deze wijk wil hebben, dat men dan ook altijd moet stemmen tegen het stichten van een bakkerij in deze of gene wijk, want een bakkerij kan veel meer hinder veroorzaken en ook van een autogarage kan de hinder veel erger zijn dan die van dit bedrijf. Er is hier onlangs ook nog vergun ning verleend, zonder dat daar een woord over is ge sproken. voor het inrichten van een ijscofabriek aan den Westkant van de stad; daarbij hebben wij toch van bezwaren ook niets gehoord. Nu kan men zeggen dat er een apart terrein moet zijn voor de industrie, ook hier in Leeuwarden, maar dergelijk terrein al is het in beperkte mate -is hier wel beschikbaar, n.l. aan de Tijnjestraat. maar als wij deze menschen daarheen verwijzen, dan komen zij hier niet, dan hebben ze onze gemeente niet noodig. Men wil juist met zijn bedrijf in de bebouwde kom zijn om kans te hebben op het krijgen van cliëntèle en men wil daarvoor juist aan een behoorlijke straat zijn. Als zij die kans niet hebben, krijgen wij die bedrijven hier niet. Dit bedrijf is gevestigd in de Heerestraatik heb daar een bezoek gebracht en ik ben tot de overtuiging gekomen dat daarbij van wat men hinder noemt geen sprake kan zijn. Het bedrijf is daar overigens nog zeer primitief ingericht en daardoor zouden de buren mis schien nog eenigen hinder kunnen hebben; de wasem moet haar weg vinden door een paar groote deuren aan de straatzijde, maar dat is dan ook de eenige hinder, die het bedrijf daar op het oogenblik zou kunnen ver oorzaken. Dat is alles. Op het oogenblik wordt daar nog gestookt met vette steenkool, maar in de voor schriften zal worden opgenomen, dat met magere brandstof moet worden gestookt en daarmee vervalt dus ook het argument van de roetverspreiding. En wat de wasem betreft, het bedrijf zal zoo worden ingericht, dat het warme water direct zal afvloeien naar het riool, zonder dat het eerst over de vloeren wordt verspreid en daarmee zijn dan alle bezwaren, die in het adres voorkomen, vrijwel weggenomen. Ik ben dan ook van meening, dat de bezwaren, die

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1933 | | pagina 3