144 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 2 Mei 1933. recht wordt toegekend. Dat mag dan veel of weinig zijn, maar zij hebben een voorsprong bij ons en die voor sprong gunnen wij hun van harte, maar daar ligt dan in opgesloten, dat wij ook van hen verwachten, ook omdat zij een wethouder in het college hebben, waar zij al dat voorrecht hebben en wij niet, dat die wet houder daar den eersten stoot aan zal geven en ik mag daar niet aan twijfelen. Ik heb gezegd dat ik hier niet lang over zou spreken. Als de vergadering nu maar gevoelt, dat dit ons ideaal is en blijft en dan mogen wij ook van iemand als den heer Vromen, die altijd zoo opkomt voor de vrijheid, verwachten, dat hij hier zijn sterke schouders onder zal zetten. De heer Vromen strijdt voor de vrijheid, maar ook de vrijheid in den z.g. liberalen rechtsstaat bestaat niet, zoo lang dat ideaal van ons niet realiteit is ge worden. Als men daar maar eens een oogenblik over denkt. Ik zal er niet lang over spreken, als U maar be grijpt, dat dit voor ons een zaak is van het eerste en van het hoogste belang. Vroeger kon men ons van zekere zijde toevoegen moeten jullie die gelijkstelling nu óók al uitbreiden tot die groepen van kinderen? Dat hoort men nu gelukkig niet meer. Men voelt, als men eerlijk wil wezen, dat wat wij vragen, niet iets te veel is, maar dat het ernst is bij ons en dat wij verwachten, dat onze vroegere tegenstanders ook volkomen zullen willen meewerken. De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter. Ik wilde een paar dingen opmerken. Ten eerste wilde ik vragen, waarom deze zaak niet in de Commissie voor de Be waarscholen is geweest. Dat is eigenlijk mijn eenige vraag. Maar de heer Terpstra heeft hier het woord gevoerd over den voorsprong, dien de Katholieken hier in dezen hebben, maar dat komt. voor zoover het mij voorstaat, doordat de Katholieken er het eerst aan toe waren om met bewaarscholen te beginnen. Als de Nederlandsch Hervormde Schoolvereeniging hier voor jaren terug een bewaarschool had willen oprichten, ge loof ik inderdaad zeker, dat men daar destijds wel een subsidie voor gekregen had. Ik wil dan ook constatee- ren, dat hier blijkt de vooruitstrevendheid van de Ka- holieken op dit gebied, waardoor zij in het bezit van subsidie zijn gesteld. De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter. Ik sluit mij graag aan bij den heer Terpstra, wanneer hij meent dat ook met betrekking tot het bewaarschoolonderwijs ten opzichte van de verhouding tot de openbare kas rekening zal moeten worden gehouden met het beginsel van financiëele gelijkstelling van neutraal en bijzonder onderwijs. Ik laat daarbij geheel in het midden, mijnheer de Voorzitter, of de grondwettelijke eisch van finan ciëele gelijkstelling ook geldt voor het bewaarschool- onderwijs. Daarbij wordt door enkelen een beroep ge daan op het bekende argument van het „algemeen vor mend lager onderwijs", zooals art. 95 van de Grondwet het uitdrukt en waaronder dan ook het bewaarschool- onderwijs zou vallen, maar die redeneering is ook voor tegenspraak vatbaar. Er is hier van middag in deze zaal beluisterd kunnen worden dat bij tegenstelling van beginselen men er toch ernstig naar streeft om eikaars beginselen te waardee- ren. Ik wensch daar van harte aan mee te werken en ik geloof toch, dat het in den Leeuwarder Raad zoo staat en de laatste jaren ook zoo gestaan heeft, dat men de redelijkheid er van inziet, dat een gedeelte van de burgerij, die christelijk onderwijs verlangt, niet in finan- ciëel ongunstiger positie mag worden geplaatst dan het andere deel van de bevolking, dat zich vergenoegt met neutraal onderwijs. Ik hoop en vertrouw, dat zulks ook geldt voor het bewaarschoolonderwijs. Het bewaarschoolonderwijs is een tak van onderwijs, waarbij altijd een zekere mate van vrijheid gevonden zal moeten worden, meer dan bij het gewoon lager on derwijs, en daar volgt naar mijn meening dan ook direct uit, dat dus ook een gedeelte van de onderwijskosten van het bewaarschoolonderwijs gedragen zal moeten worden door de belanghebbenden. Ik meen dan ook dat de beste oplossing voor het bewaarschoolonderwijs zou zijn, dat de gemeente een beperkte subsidieregeling zou instellen, waarvan alle richtingen naar denzelfden maat staf zouden kunnen profiteeren. Wij staan hier echter voor het feit. dat hier gemeen telijke bewaarscholen zijn. Naar mijn meening zou er nu een weg te vinden kunnen zijn, door over te gaan tot opheffing van de gemeentelijke bewaarscholen en deze over te dragen aan particuliere vereenigingen in de stad iets wat al in meerdere plaatsen van ons land, o. a. ook in Vlaardingen en Zwijndrecht is toe gepast en dan een volkomen gelijkstelling toe te pas sen; opheffing dus van de bestaande openbare bewaar scholen en overdracht daarvan aan particuliere veree nigingen. Dan zou men naar mijn meening een subsidie regeling kunnen opbouwen, die ten opzichte van alle richtingen gelijkelijk zou kunnen werken. Wanneer door den heer Terpstra en ik beaam dat- volkomen is gewezen op den redelijken eisch van financiëele gelijkstelling van neutraal en bijzonder be waarschool-onderwijs, dan meen ik dat het adres van deze vereeniging moreel volkomen als recht is te be schouwen. Ik sluit mij echter ook aan bij dat deel van het betoog van den heer Terpstra, waarin deze tot de conclusie komt, dat hij op grond van utiliteitsoverwegingen, op grond van de bijzonder moeilijke tijdsomstandigheden. I accoord gaat met het advies, dat op het oogenblik door Burgemeester en Wethouders wordt aangeboden. Ik wil dus daar daarmee eindigen en daarbij spreek ik namens onze groep dat ik mij daarbij aan sluit. maar dat neemt niet weg. dat daarbij in ons iets onderdrukt moet worden, wat overigens zeer sterk in ons leeft, n.l, een volkomen gelijke behandeling ten opzichte van de overheidskas van het neutraal en het bijzonder bewaarschoolonderwijs. Er is door den heer Terpstra op gewezen, dat er van onze zijde is aangedrongen op bezuiniging op het neu traal bewaarschoolonderwijs. Dit onderwijs komt Leeu warden op dit moment op vrij hooge kosten en wanneer wij dan zelfs op grond van de omstandigheden, die op het oogenblik aan de orde van den dag zijn en die ook in Leeuwarden er toe zullen moeten leiden dat er op allerlei wijze bezuinigd zal moeten worden, iets moeten onderdrukken, dat principieel zeer sterk in ons leeft, dan zal dat wel uitgesteld moeten worden, maar dan zal toch bij de volgende begrooting het punt van het bewaarschoolonderwijs eens ernstig onder de loupe moeten worden genomen. In de allereerste plaats zullen wij dan de vraag moeten stellen zal er al of niet op bezuinigd worden, maar ook zal in het centrum van de I belangstelling moeten staan van iedereen in de stad, of gebroken zal worden met het systeem, waarbij het I neutraal bewaarschoolonderwijs zeer veel geld ontvangt uit de openbare kas en waarbij tot nu toe het christelijk onderwijs niets krijgt. Hierbij wil ik het thans laten Ik dank U. De heer VromenMijnheer de Voorzitter, ik zou slechts een heel enkele opmerking willen maken. Wij hebben hier nu een paar redevoeringen gehoord, die bijna deden vermoeden, dat wij nog vóór de verkie zingen leven en die wij eigenlijk na de verkiezingen niet I meer hadden verwacht. Ik wil ten slotte verklaren dat, als ik accoord ga met het praeadvies van Burgemeester en Wethouders, dit I alleen en uitsluitend is op de motieven, die door Burge meester en Wethouders zijn genoemd. Alle andere overwegingen en dus ook de vraag, of er inderdaad reden is om bij een gunstiger financiëele positie van de gemeentekas het bijzonder bewaarschoolonderwijs te steunen, zijn vragen, die eerst dan aan de orde komen I Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 2 Mei 1933. 145 en die nü niet beantwoord behoeven te worden; daar is nu geen reden voor. Het blijkt ook reeds dat deze hin derpaal van den tegenwoordigen toestand zoo sterk werkt, dat zelfs de heeren van rechts zoo verstandig 2ijn om het als het ware te betreuren, dat deze aan vraag op het oogenblik is gedaan, omdat men toch op het oogenblik niet anders kan zeggen, dan dat de ge meente daarvoor geen geld beschikbaar kan stellen. De vraag dus, of daarvoor anders termen zouden zijn, is thans niet eens aan de orde en daar zal dus op het oogenblik ook geen antwoord op behoeven gegeven te worden. Het is ook onjuist, als hier wordt beweerd, dat aan het bijzonder christelijk bewaarschoolonderwijs te kort is gedaan in deze gemeente, want er wordt hier niet een subsidie gevraagd voor een bestaande christelijke bewaarschool, maar voor een op te richten bewaar school van die zijde. En als dan bij de betrokken Raads fractie, dus bij de politieke leiders aan die zijde, zoo sterk het besef leeft, dat het in deze tijden aan iedere penning ligt, dan begrijp ik niet en daarom vrees ik dat de leiders hier niet leiden, maar dat zij geleid worden dat zij bij hun volgelingen nog niet het besef hebben kunnen bijbrengen, dat het stichten van dergelijke scholen op het oogenblik niet aan de orde van den dag behoorde te zijn. De heer Botke (wethouder): Mijnheer de Voorzitter. Ik behoef hier niet veel van te zeggen, omdat de heeren feitelijk het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet hebben bestreden. Zij zijn het met de conclusie van het voorstel van Burgemeester en Wethouders eens en verder hebben Burgemeester en Wethouders de zaak ook niet besproken. De heer Terpstra wil hier nu wel naar voren laten komen, dat hiermee in zekeren zin een principieele uitspraak is gevallen, maar Burgemeester en Wethouders hebben dat absoluut niet onder de oogen gezien. Zij hebben alleen gezegd dat er in deze omstan digheden geen uitbreiding aan de subsidies behoort te worden gegeven, ook niet voor het bijzonder bewaar schoolonderwijs. Meer behoef ik hier niet van te zeggen. De Voorzitter; Ik wil daar nog iets aan toevoegen aan het adres van den heer Buiel, die heeft gevraagd, waarom de Commissie voor de Bewaarscholen over deze kwestie niet is geraadpleegd. Maar die commissie heeft hier in dezen niet een opdracht; het is een vaste Raadscommissie, ten einde Burgemeester en Wethou ders bij te staan in het beheer over de gemeentelijke bewaarscholen. De commissie heeft zich dus alleen te bepalen bij de gemeentelijke bewaarscholen en met het eventueel verleenen van een subsidie aan andere be waarscholen heeft de commissie dus niets te maken. De heer Weima: Mijnheer de Voorzitter. Ik begrijp den heer Vromen niet. Het betoog van den heer Terp stra bedoelt toch eigenlijk gezegd niets anders dan een motiveering, waaróm hij voor het voorstel van Burge meester en Wethouders zal stemmen. Stel eens voor, dat de heer Terpstra en wij ook straks daar voor zou den stemmen, zonder eenige nadere motiveering, dan zou daar in opgesloten liggen, dat wij daar onder alle omstandigheden mee accoord zouden gaan. Persoonlijk ik heb dat hier in den Raad ook wel eens uitge sproken kan ik niet zoo heel veel voelen voor het bewaarschoolonderwijsdat is mijn persoonlijke mee ning, maar dat neemt niet weg, dat wij van onzen kant wel een onbillijkheid kunnen zien in de situatie, zooals die er nu ligt. Ik meen in de woorden van den heer Terpstra dit te beluisteren, dat hij de zaak, zooals die Hier nü staat, absoluut onbillijk vindt en persoonlijk zou ik nog wel een stap verder willen gaanals men wil doorgaan op deze wijze, door een zoo groot bedrag te geven aan de openbare bewaarscholen, dan ben ik van meening, dat het, misschien ook zelfs in dezen tijd, in de naaste toekomst overweging verdient om, als er andere aanvragen komen, dat groote bedrag dan maar samen te deelen. Dat wil dus niet zeggen, dat er dan méér zal moeten worden gegeven, maar dan moet dat bedrag van bijna 100.000. dat thans voor de open bare bewaarscholen wordt besteed, maar gelijk worden verdeeld, ook over de andere menschen, die meenen dat aan hun kinderen bewaarschoolonderwijs moet worden gegeven. Daarom begrijp ik niet dat de heer Vromen het niet billijk vindt, dat de heer Terpstra op deze wijze zijn stem heeft meenen te moeten motiveeren. De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. De be leefdheid eischt, dat ik den heer Vromen nog een enkel antwoord geef. Wat is het geval? De heer Vromen vindt het eigenaardig, dat wij als Raadsleden onze vol gelingen en geestverwanten niet beter in de hand heb ben. Maar, mijnheer Vromen, dat wijst er op, hoe vrij en gelukkig wij leven in onze partij en dat er bij ons absoluut geen dwang is. Of dat ook voor Uw partij geldt, is een vraag, die U zelf maar moet beantwoorden. Bovendien, in Uw mond past op het oogenblik een dergelijk verwijt niet en zeker niet in de gegeven om standigheden, dat U er zich op verheft, dat de verte genwoordigers meer vat op de kiezers moeten hebben. Dat is wel gebleken nu bij de laatste verkiezingen, waarbij een honderdduizend kiezers van Uw partij zijn verdwaald. U hebt ze dus heelemaal niet in de hand en dan moet U daar óns geen verwijt van maken. Maar wat wèl het geval is. dat is, dat de tactiek, die bier wordt gevolgd, ook door ons. niet alleen bewijst hoe vrij en gelukkig wij leven, maar ook hoe hoog wij staan, omdat, niettegenstaande het feit, dat wij een hoog ideaal hebben, dat ons reeds jaren toelacht, wij op dit gegeven oogenblik zeggen: het algemeen belang eischt. dat wij dit ideaal tijdelijk op den achtergrond schuiven. Dat is, dunkt mij, een zeer hoog standpunt, dat men ten zeerste zou moeten waardeeren. En ik twijfel er niet aan, als de heer Vromen met zijn scherp zinnigheid deze zaak overdenkt, dan zal hij tot de con clusie komen, dat de rechtsche fractie niet zoo kwaad is als zij lijkt. De heer Buiel; Mijnheer de Voorzitter, ik wilde nog even terugkomen op de voorlezing, die U hebt gedaan van de taak van de Commissie voor de Bewaarscholen. Dat was mij ook wel bekend; er staat inderdaad dat het een commissie van beheer is voor de gemeentelijke be waarscholen, maar ongetwijfeld kan dat beheer toch ook in het debat komen, als het gaat over het oprichten van nieuwe bewaarscholen. Het zou b.v. kunnen zijn, dat door het stichten van een bijzondere bewaarschool de gemeentelijke bewaar scholen veel minder schoolgeld zouden ontvangen, waardoor eventueele opheffing voorgesteld zou moeten worden. De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter, ik zal het heel kort maken. Ik heb juist met groote waardeering gehoord het standpunt van de Protestantsche Raads fractie en ik heb daar ook zeker nota van genomen. Ik wil daarvoor ook gaarne nogmaals mijn hulde brengen. De eenige reden, waarom ik het woord heb gevraagd, was dezelfde, die de wethouder voor het geven van een antwoord noodig achtte. Ik wist niet, hoe het antwoord van het college zou luiden, want had ik dat geweten, dan had ik het woord niet gevraagd; het ging er bij om, om vast te stellen en dat is mij door het antwoord van het college gelukt dat inderdaad de vraag, of er in normale omstandigheden wèl aanleiding geweest zou zijn om een subsidie voor te stellen, bij het college niet aan de orde is geweest. Want de heer Terpstra heeft hier geprobeerd om een dergelijk standpunt als vanzelfsprekend voor te stellen en wan-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1933 | | pagina 8