196 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Juli 1933. Bovendien, wie zijn de belanghebbenden? Er zijn slechts enkelen met een adres gekomen, maar dit heeft tengevolge gehad, dat er nog andere adressen zijn inge komen, o. a. van de Kamer van Koophandel, van de Schippersvereeniging en van anderen, waaruit toch ook wel degelijk blijkt dat wij hier te doen hebben met een algemeen belang. Ik zou nu eigenlijk niet weten, wie zich als belanghebbende zou moeten aanmelden om iets te betalen. Ik meen dat de gemeente verplicht is het Vliet op peil te houden; dat is een algemeen belang, want het is een belang van de stad. Als wij dat niet doen, zijn er enkele gevaren, die wij toch niet moeten onderschatten, b.v. wanneer een bedrijf, ómdat de vaart niet op vol doende diepte is, ten slotte in een onhoudbaren toestand geraakt. Ik wil niet al te veel hechten met name aan hetgeen door den eerstondergeteekende wordt gezegd, maar het komt mij toch alleszins billijk voor dat aan de verlangens wordt voldaan. Ik heb de kwestie niet bestudeerd, maar het idee, dat de heer Hofstra in laatste instantie naar voren heeft gebracht, acht ik toch wel de moeite waard om eens te bekijken. Er zijn zeer veel werkloozen, waaronder, ge lukkig, nog tientallen, die er naar snakken om werk te krijgen. Als men dan deze werken, niet zooals Burge meester en Wethouders zeggen met groote baggerma chines, maar door de werkloozen liet uitvoeren, dan behoefde dat niet zooveel te kosten en dan heeft men voor de werkloozen productief werk, dat zeer urgent is. Daarom, zooals de zaken nu staan, kan ik mij met het praeadvies niet vereenigen en zal ik daar tegen stemmen. De heer Koopal: Mijnheer de Voorzitter. Ik behoor tot hen, die door Burgemeester en Wethouders zijn teleurgesteld. Ik had gemeend dat bij een zaak, die zooveel industrieën betreft en waar zooveel algemeen belang aan is verbonden, na 3J^ )aar overweging het resultaat gunstiger was geweest. Burgemeester en Wethouders zeggen dat de kosten op dit oogenblik een bezwaar zijn om aan het verlangen te voldoen en zij sluiten den Raadsbrief met als eind standpunt, dat, wanneer de belanghebbenden genegen zijn de kosten te betalen, dan van Burgemeester en Wethouders kan worden verwacht dat zij met een nader voorstel komen om tot uitbaggering over te gaan. Nu heb ik mij gek geprakkezeerd waar Burgemeester en Wethouders dat woordje „kan" vandaan hebben gehaald. Dat zit hierin, dat ik ook wel eens zit met de kwestie van de steunregelingen en daarin staat ook altijd dat woordje „kan". Het lijkt mij echter te gek dat, als de belanghebbenden zeggen: er komt geld voor de uitbaggering, Burgemeester en Wethouders dan zeggen dat dan de zaak in orde kan komen. Ik zou zeggen dan komt het of dan zal het komen. Nu dat echter niet komt, omdat Burgemeester en Wethouders na hernieuwde overweging van meening zijn dat de gemeente niet een dergelijk groot bedrag voor dat doel beschikbaar kan stellen, zeg ikals wij zien wat de laatste jaren aan de stadsverbetering is gedaan en waar wij ook moeten doen aan de vaartver betering, vooral om de verschillende vaarten op peil te houden en er nu na 3Yi )aav tijd een afwijzend advies komt, gegrond op de kosten, dan had men drie jaar geleden reeds een advies mogen verwachten waarin Burgemeester en Wethouders van de kosten niet rep ten, maar waarin Burgemeester en Wethouders deze zienswijze gaven, dat het Vliet inderdaad voor de in dustrieën nog als een belangrijke haven van Leeuwar den moet worden gezien. De humor is ook hier niet zoek. Als wij de zaken goed bezien, dan zegt de Directeur in zijn advies dit de diepte van de vaargeul van 1.70 a 1.80 M. beneden Zomerpeil blijft door het voortdurend werken van de schroeven van de diepgeladen motorschepen vrijwel ongewijzigd. Dat is nu de humor, want wat zijn die schroeven dus Dat zijn de baggermolens, die de ge meente Leeuwarden niet heeft gegevendie kruipen door de geulen en waar blijft dan de „brabbel", zooals de heer Landeweer zegt ik zou zeggen „blabber", maar de heer Landeweer zegt het op zijn Groningsch en noemt het „brabbel" Ik zou zeggen, dat gaat naar den kant en zoo krijgt men daar een verhooging van den bodem, zelfs tot voor de schiphuizen, zoodat men daar in sommige tijden last heeft van den modder, die de motorschepen daarheen werken. Ik heb bovendien een stukje practijk meegemaakt. Ik heb de „Stortemelk" van de firma Doeksen gezien, die naar de werf van den heer Landeweer moest worden gebracht. Deze boot zat op een gegeven oogenblik zoo vast als een muur, zij kon er niet door. Toen is het ge probeerd met een sleepboot, maar die kon het ook niet doen. Daarna is de boot opgedraaid met een lier van de werf en een hulplier aan den kant van de boerderij van Jurna en toen is het ten slotte gelukt om de boot te brengen in het vaarwater van de werf. Daarnaast komt het voor dat diepgeladen grint- schepen niet verder kunnen en dat het grint eerst moet worden overgeladen en zoo naar de handelaren, die hun bedrijf aan het Vliet hebben, moet worden vervoerd, Dit alles duidt op een zeer ongezonden toestand. Nu zijn er zelfs op het oogenblik tal van adhaesiebetuigin- gen bij het adres van adressanten. Genoemd zijn de Federatie van Schippersvereenigingen. de Directie van de Leeuwarder Watersport, de Scheepvaartvereeniging HollandFriesland, de Bond van Friesche Stoom- en Motorvaartbelangen, Schuttevaer en de Kamer van Koophandel; allemaal achten die het noodzakelijk om het Vliet tot 2 M. uit te diepen. Nu is er gezegd dat. als Burgemeester en Wethouders vasthouden aan de officieel vastgestelde diepte, die 1.50 M. is. men daar niets aan kan doen. Maar Burgemeester en Wethouders zitten feitelijk al vast aan een diepte van 1.70 a 1.80 M. die is toegezegd aan Landeweer. Als wij nu echter kun nen zeggen dat die diepte nog onvoldoende is om toe gang tot de haven te verschafffen, dan zou ik zeggen laten wij trachten te bereiken een uitdieping tot 2 M. In dat opzicht zullen dan minstens een 12-tal indus trieën ik heb er althans 12 genoteerd profijt heb ben van een behoorlijke uitdieping en bovendien ook nog de kleine schepen, die nog gebruik maken van de doorvaart. Dat het Vliet overkluisd is, is niet de schuld van de industrieën, maar is de schuld van het algemeen belang van de inwoners dezer gemeente. Laat ons in dat op zicht ruim zien. Er was een mogelijkheid om deze zaak op te lossen. De Directeur zegt in zijn rapport, dat er voor baggerwerk dit jaar nog beschikbaar is een bedrag van ruim 6000. Dit bedrag zou worden besteed voor het baggeren van de binnengrachten van de stad en misschien ook voor het Vliet aan de andere zijde van de vaste brug. Nu zegt de Directeur als wij daarvoor I voorloopig 3000.— reserveeren, dan zou de eerste 3000.— reeds gebruikt kunnen worden voor de uit dieping van het Vliet. Welnu, waarom wil men. daar niet aan? Waarom zou men met zooiets het algemeen belang niet voldoende dienen? Ik voel dit als een zekere antipathie ten opzichte van de handeldrijvenden, die daar trachten hun brood te verdienen en voor wie het van buitengewoon belang is dat er een behoorlijke ver houding komt ten opzichte van de vaargeul in het Vliet Ik meen daarom toch, dat er nog wel een weg is om overeenstemming te bereiken. Er is een weg uitgestip peld door den Directeur en ook de heer Hofstra heeft een weg gewezen. Kunnen Burgemeester en Wethou ders nu deze zaak niet terug nemen om op korten ter mijn, zoo noodig na overleg met de betrokkenen, tot een bepaalde conclusie te komen? Kunnen zij niet zeg gen wij stappen over het bezwaar heen om het Vliet van 1.50 M. te brengen op een diepte van 2 M.dan krijgt het Vliet zijn behoorlijke diepte en de menschen Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Juli 1933. 197 zijn er mee gebaat,? Ik meen dat er wel een richting is aan te geven, waarin men zich kan bewegen, maar ik wacht voorloopig met genoegen een nader voorstel van Burgemeester en Wethouders bij dit praeadvies af. De heer Turksma: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou hierover ook wel een enkel woord willen zeggen, omdat ook mij het praeadvies van Burgemeester en Wethou ders niet in alle opzichten heeft bevredigd. Ik meen, er moet wel een ernstige reden zijn als men een belofte, die drie jaar geleden is gedaan, thans weer ongedaan wenscht te maken. Er is toen indertijd een voorstel ge daan, waarop de heer Landeweer en anderen niet wil den ingaan. Ik zou zeggen, de heer Landeweer heeft op dat oogenblik, omdat er volgens Burgemeester en Wet houders thans een andere toestand is geboren geworden en dat zullen wel de financieele bezwaren zijn de vogel over het net laten vliegen. Als ik naga dat men toen in dien tijd een tegemoetkomende houding van Burgemeester en Wethouders kon krijgen, maar daarbij toen nog meer vroeg en dat Burgemeester en Wethou ders toen ook niet ongenegen waren om dat meerdere toe te passen, maar dit de som van 1660.zou moeten kosten, dan meen ik, wanneer de belangen van de daar gevestigde industrieën zóó groot zijn, dat die som door die firma's te zamen wel opgebracht had kunnen worden De heer Vromen: Dat is toen alleen aan Landeweer gevraagd De heer Terpstra: Die heeft toen een bedrag aange boden De heer TurksmaDie heeft toen aangeboden een som van 200. wat naar mijn inzicht niet als zoo heel ernstig genomen kon worden aanvaard, als bijdrage in de meerdere kosten. Maar als het belang voor de in dustrie zoo groot is als de heer Landeweer beweert, had er dan door den heer Landeweer met de anderen niet beter overleg kunnen worden gepleegd Er is op ge wezen dat de toestand van het Vliet niet zoo heel goed is en dat het tot het bereiken van die werven en tot het doen van zaken niet zich in een toestand bevindt, die eigenlijk genoemd kan worden een goede toestand te zijn voor het bevorderen van den bloei van handel en verkeer. Nu meen ik dat in dat opzicht de belangheb benden iets hebben achterwege gelaten. Men had m. i., toen Burgemeester en Wethouders genegen waren dat te doen, beter overleg kunnen plegen. Daarom zou ik dit willen vragen zou er, gezien datgene wat heeft plaats gevonden en gezien datgene wat gevraagd wordt en waarbij de verschillende adressanten er op wijzen, ik zou haast zeggen dat er verandering moet komen, geen mogelijkheid zijn te vinden voor een nader overleg met de zich daar bevindende industrieën en om door een onderlinge bespreking tot een oplossing te komen? Mij dunkt, alleen het bezwaar van de financiën mag niet gelden, als men daarbij in aanmerking neemt, dat de Overheid toen indertijd door een gedane belofte een zedelijke plicht op zich genomen heeft. De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb de voorgeschiedenis van deze zaak niet meegemaakt en ik ben daarom heengegaan mij omtrent de gansche ge schiedenis volledig te laten inlichten. Toen ik daarmee bezig was, heeft men moeite gedaan mij in het bezit te stellen van alle mogelijke gewisselde stukken tusschen Burgemeester en Wethouders en den heer Landeweer en nadat ik daarvan ernstig kennis had genomen, ben ik tot de conclusie gekomen, dat ik mij, behoudens bij den heer Turksma, moet aansluiten en ook gereedelijk kan aansluiten bij de vorige sprekers. Ik zou nu kunnen heengaan met te herhalen wat hier gezegd is en ik zou de motieven kunnen vermeerderen; o. a. zou ik er op kunnen wijzen, dat Leeuwarden hier toch aan het Noordvliet-slot een betrekkelijk heel goede kaaimuur heeft laten maken. Het is gebleken dat die kaaimuur zelf heel goed is, maar dat daar weinig ge bruik van kan worden gemaakt door den toestand, waarin het water zich bevindt. Ik zou die motieven nog met andere kunnen vermeerderen, maar ik geloof, na hetgeen wij hier hebben gehoord, dat dit absoluut niet noodzakelijk is; waar ik wel heb gevoeld dat men hier wel genegen zal zijn het dien kant uit te laten gaan, wordt door mij de vrijheid genomen om bij U in te dienen het volgende voorstel „Ondergeteekende stelt voor a. punt 11 tijdelijk van de agenda af te voeren om daardoor de direct belanghebbenden in de gele genheid te stellen te antwoorden op de vraag of en zoo ja hoeveel zij voor het beoogde doel in de ge meentekas wenschen te storten; b. na de ingekomen antwoorden de zaak onmid dellijk weer aan de orde te stellen." (Bij de woorden „direct belanghebbenden" merkt spr. op: dat zijn degenen, die duidelijk zijn gesommeerd door den heer Koopal.) Ik doe dit voorstel, mijnheer de Voorzitter, omdat ik ook gevoel dat in de gegeven omstandigheden een be- bedrag van 6000.— voor de gemeente misschien, mis schien wel wat heel veel zal zijn. Maar ik zou daar nog overheen kunnen stappen, omdat ook ik mij plaats op het standpunt, dat de plaatselijke Overheid verplicht is om aan matige eischen van de belanghebbenden te vol doen, èn uit een oogpunt van locaal belang èn uit een oogpunt van algemeen belang. Men kan ook niet ontkennen dat de heer Landeweer o. a. in een vrij moeilijk parket is geraakt door omstan digheden waarop ik nu niet nader zal ingaan. Hij heeft indertijd dat erf daar gekocht met moeite en kosten en is nu door den loop der omstandigheden in een eenigs- zins penibelen toestand geplaatst. Ik zal dat niet nader omschrijven; het is aan ieder wel bekend, men voelt maar al te goed dat die man door de omstandigheden in dien toestand is gebracht en zooals ik het voel, heb ben Burgemeester en Wethouders daar ook eenigszins aan meegewerkt, omdat, zooals hier in de allereerste plaats reeds door den heer Oosterhoff is opgemerkt, toen eenmaal door Burgemeester en Wethouders het besluit was genomen om het Vliet tot 1.70 M. uit te diepen, zij dit besluit ook hadden moeten uitvoeren. Waarom is dat besluit niet uitgevoerd? Het is bij een belofte gebleven. Mijnheer de Voorzitter, waar ik van oordeel ben dat de belanghebbenden hier veel baat bij zouden vinden en dat tegelijk ook het algemeen belang hierbij een groote rol speelt en waar de gemeente m. i. verplicht is te zorgen dat de toegangswegen tot het hoofdkanaal zich in een zoodanigen toestand bevinden, dat zij be vaarbaar zijn, ook voor schepen van vrij groote afme tingen, daar geloof ik nog een poging te moeten doen om elkaar te vinden. Ik meen dat dit op deze wijze zou kunnen worden verkregen, als wij die belanghebbenden daar in de gelegenheid stellen nu eens met klinkende munt op tafel te komen, om te toonen, dat hun direct belang niet alleen in woorden maar ook in daden bestaat. Om dat te bereiken, heb ik de eer dit voorstel bij U in te dienen. De Voorzitter: Ik zou dan het voorstel tot uitstel van den heer Terpstra, onder de voorwaarden, welke de heer Terpstra stelt, het eerst aan de orde willen stellen. Wenscht een van de leden daarover het woord? Spreker doet voorlezing van het voorstel van den heer Terpstra. De heer Hettinga: Met dit voorstel van den heer Terpstra kan ik mij wel vereenigen. Toen ik dit advies kreeg, heeft mij dat, moet ik eerlijk zeggen, ten over staan van onze industrie wat koud gestemd. Het wilde

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1933 | | pagina 5