200
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Juli 1933.
belang is. maar dat kan ik niet onderschrijven. Laat de
gedachte in het voorstel van den heer Terpstra dan
misschien niet in alle deelen juist zijn, maar ik zou toch
zeggen laten de betrokken industrieën samenwerken,
dan kan de gemeente iets doen. Laat men hier dan zeg
gen dat dit beneden de waardigheid van den Raad is,
maar dat oordeel heb ik niet.
Bovendien, ook in andere deelen van de gemeente zijn
er wel plaatsen waar de schepen niet tot vlak voor de
aanlegplaats kunnen komen en waar zij eerst iets moe
ten lichten. Als het zoo van belang is voor de betrok
kenen dat de schepen op die plaatsen dicht aan den wal
kunnen komen, dan wil ik die zaak wel zooveel mogelijk
steunen, maar dan moet er ook werkelijk samenwerking
wezen en overleg en dan is er veel te bereiken. Een
dergelijk voorstel als dat van den heer Terpstra lijkt
mij misschien ook niet in alle deelen juist, maar ik meen
toch dat tusschen de betrokken partijen en de gemeente
overleg hier ter dege op zijn plaats is.
De heer De Boer (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. Wanneer wij enkele woorden zullen zeggen over
het voorstel, dat op het oogenblik voor ons ligt, met
betrekking tot de uitbaggering van het Vliet, dan moe
ten wij naar mijn meening enkele jaren teruggaan en
wel naar den tijd, toen het Nieuwe Kanaal is aangelegd.
Naar ik meen is dat ongeveer 40 jaar geleden aange
legd en toen heeft als vaarweg het Vliet zijn betee-
kenis verloren. Het bedrijf van den heer Landeweer
dateert van 1899, is dus eenige jaren na de totstand
koming van het nieuwe kanaal opgericht. Voor dien
tijd was het Vliet een doorvaart voor vaartuigen met
de bestemming van Leeuwarden naar Groningen, naar
Grouw en andere plaatsen, maar sedert het Nieuwe
Kanaal is aangelegd, heeft het Vliet als doorvaart elke
waarde verloren. Dat is opnieuw bevestigd, toen er
over het Vliet bij de Bleeklaan een vaste brug is gelegd;
toen was de gewone doorvaart niet meer mogelijk. De
heer Hofstra heeft gezegd: de doorvaart gaat nog door
en eiken dag passeeren daar nog schepen. Zeker, er
komt nog wel eens een enkel turfschip langs en ook de
schepen, die bij de oude olieslagerij grond lossen voor
het sportterrein; die passeeren daar nog, geladen zelfs
en daaruit blijkt ook dat het Vliet nog niet zoo slecht
is als hier door enkele sprekers is gezegd.
De heer Oosterhoff heeft gezegd dat Burgemeester
en Wethouders indertijd hebben voorgesteld het Vliet
te baggeren op een diepte van 1.70 M. en de heer Oos
terhoff vraagt nu: hoe komt het dat Burgemeester en
Wethouders daar later van zijn teruggekomen? Dat was
echter indertijd min of meer als een compromis bedoeld;
men heeft toen meer aangeboden, dan waartoe men ver
plicht was, maar op het oogenblik staan Burgemeester
en Wethouders op het standpunt, dat zij liever niet
meer doen dan waartoe zij verplicht zijn. Dat is wel
eenigszins de gestie en de reden daarvan is, dat de
financiëele omstandigheden Burgemeester en Wethou
ders hebben genoopt te zeggen: wij willen ons thans
tot 1.50 M. bepalen en ten opzichte van wat er meer
moet gebeuren, moeten de belanghebbenden dan maar
toonen dat zij daar belang in stellen.
Er is hoog opgegeven van de industrie, die daar is
gevestigd. Inderdaad heeft er zich aan het Zuidvliet
eenige industrie gevestigd, maar toch niet in dien zin,
dat men daar zoon groot scheepsvaarwater zou moeten
hebben. Ik stem toe, dat daar enkele handelsinrichtingen
zijn, zooals van Van der Noord en de firma Hummel,
en nog enkele anderen, die daar een opslagplaats heb
ben voor zand en grint en die er belang bij hebben dat
het Vliet met vrij groote schepen kan worden bevaren,
maar ik heb zoopas al gezegd, dat het Vliet niet is be
stemd voor doorvaart van groote schepen en dus heeft
degene, die daar een opslagplaats vestigt, daar toch
rekening mee te houden. Als zoo iemand groote schepen
voor den wal kan verwachten, zoekt hij toch eerst een
groot scheepsvaarwater uit en dan gaat hij niet naar
een vaarwater, dat dit niet is. Als men dat wèl doet
en met een groot schip een vaarwater gaat bevaren, dat
niet een groot scheepsvaarwater is, dan heeft men daar
zelf de consequenties van te aanvaarden.
Dit wil niet zeggen dat volgens de meening van Bur
gemeester en Wethouders het algemeen belang hier
heelemaal niet bij betrokken zou zijn. Dit is ook duide
lijk gebleken uit hetgeen Burgemeester en Wethouders
in het slot van het stuk hebben gezegd en waar staat
„Mochten intusschen zij, die bij een grootere dan
de officiëel vastgestelde diepte meer direct belang
hebben, bereid zijn de daarvoor vereischte gelden in
de gemeentekas te storten, dan kan te zijner tijd van
ons een voorstel worden verwacht om tot uitvoering
van het noodige baggerwerk over te gaan."
Er komt bij, dat op het oogenblik nog niet vaststaat,
dat het Vliet zoodanig van algemeen belang is en dat
het algemeen belang er zoodanig mee gebaat zou zijn.
dat, om het op een diepte van 2.30 M., zooals men ver
langt, te brengen, dit geheel uit de gemeentekas zou
moeten worden betaald. Ik meen, als men een dergelijke
diepte wil hebben, de belanghebbenden ook van hun
belangstelling moeten doen blijken.
Er is opgemerkt, dat het gebleken is dat het met het
Vliet niet al te best is gesteld en dat zelfs aan de op-
slagplaats van modderschepen voor het sportterrein
eerst 500 M3. grond is moeten worden uitgebaggerd.
Ja, dat spreekt vanzelf, zelfs als men een gewone vaar
weg heeft die op 2 of 2.30 M. is gebaggerd, dan moet
er, als men de schepen aan wal wil hebben, op die
plaats altijd worden gebaggerd. Er is toch een glooiwal.
waardoor geladen schepen niet aan den wal kunnen
komen en het is dus heel gewoon dat voor die modder
schepen het vaarwater hier langs den wal nog moest
worden uitgebaggerd, opdat de schepen aan den wal
zouden kunnen komen
De heer B. Molenaar: Voor die kleine bootjes?
De heer De Boer (wethouder): Er zijn er bij van 60
ton, het zijn dus geen kleine scheepjes. Het is gebleken
dat het Vliet van Schilkampen tot het trapbrugje nog
een diepte heeft van 1.70 tot 1.80 M., terwijl de vaar
geul 3 a 4 M. breed is, maar men kan natuurlijk met
diezelfde schepen, die daar door varen, indien ze ge
laden zijn, niet aan den wal komen.
Door den heer Weima is gezegd dat het eigenlijk
geen standpunt is om de belanghebbenden te laten mee
betalen. Ik vind dat ook, als het betreft een groot
scheepsvaarwater, dat men als een algemeen belang
kan beschouwen; ik meen dat het dan niet opgaat om
die menschen er voor te laten mee betalen, maar dat
dan de gemeenschap er voor moet zorgen. Maar sedert
30 of 40 jaren is het Vliet niet meer een groot scheeps
vaarwater en wil men daar nu nog groote schepen in
brengen het is bekend, de schepen worden gaande
weg grooter; indertijd bestond die behoefte niet, maar
dat is gekomen alleen doordat de schepen grooter zijn
geworden en heeft men daar inrichtingen, waar
dergelijke schepen moeten lossen, enz., dan zullen de
belanghebbenden van hun belangstelling moeten doe;,
blijken. Het spreekt vanzelf dat men daaromtrent van
meening kan verschillenmen kan op het standpun
staan dat het algemeen belang meebrengt dat het Ge
meentebestuur tot taak heeft om het vaarwater wèl op
die diepte te brengen, maar men kan dunkt mij met
evenveel of met meer argumenten verdedigen, dat dan
ook de belanghebbenden daarin moeten bijdragen.
Op het oogenblik is het zoo, dat de gemeente maar
tot 1.50 M. behoeft te gaan. Nu zou men zich op het
standpunt kunnen plaatsen van den heer Vromen, die
heeft opgemerkt dat er indertijd is gesproken over een
diepte van 1.70 M. en dat, als men daar nu eerst eens
toe kwam en er dan nog belanghebbenden waren, die
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Juli 1933.
201
een grootere diepte wenschten, de heer Vromen er dan
niets tegen had dat dan door die belanghebbenden in
het maken van die grootere diepte werd bijgedragen.
Ik voor mij wil wel zeggen dat men over de kwestie
van een diepte van 1.50 M. of van 1.70 M. van meening
kan verschillen. Burgemeester en Wethouders hebben
gezegd: wij doen wat ons als plicht is opgelegd en als
er iets meer gebeuren moet, dan moeten belanghebben
den zelf maar uit den hoek komen. Maar er zou na
tuurlijk over te praten zijn, waar de grens precies moet
liggen.
Er is ook opgemerkt dat men het vroeger, wat de
bestrating betreft, altijd heeft moeten doen met keien,
maar dat daar toch tegenwoordig ook ander materiaal
voor wordt gebruikt. De heer Vromen heeft daarmee
te kennen willen geven dat de behoeften, die men
vroeger stelde ten opzichte van de vaarwegen, op het
oogenblik ook anders zijn geworden, want, zegt hij,
men moet ook denzelfden maatstaf aanleggen voor de
vaarwegen als voor de verkeerswegen. Ik kan het
daarmee eens zijn, maar dat standpunt is hier ook wel
naar voren gekomen, want toen het Vliet een slechte
vaarweg begon te worden, heeft men het Nieuwe Ka
naal laten graven. Nu kan men zeggen dat, nu men nog
door het Vliet vaart naar de verschillende ondernemin
gen met schepen met een grootere diepgang, het noodig
is dat de gemeente het Vliet op de daarvoor vereischte
diepte houdt, maar in dat opzicht verschil ik van mee
ning met den heer Van Kollem, omdat ik meen dat er
dan ook iets moet worden gedaan door de belangheb
benden. Het kan toch cok zijn dat iemand een straat
noodig heeft, een straat, waarvan niet kan worden ge
zegd dat zij noodig is in het algemeen belang, maar
waaromtrent een belanghebbende er groot belang bij
kan hebben dat zij wordt doorgetrokken. In zoo n geval
zal zoo iemand er toch ook financieel aan meewerken
dat die zaak tot stand wordt gebracht. Wat thans door
Burgemeester en Wethouders op dit gebied naar voren
wordt gebracht, is dus heelemaal niet uitzonderlijk maar
heel gewoon. Naar mijn meening is met het oog daarop
hier niet aangetoond het is wel gezegdmaar ik meen
dat het niet is aangetoond dat bij het baggeren van
het Vliet zoo'n groot algemeen belang is betrokken, dat
het heelemaal uit de gemeentekas zou moeten worden
betaald. Zooals ik zeg, men kan van meening verschil
len over de vraag of de gemeente slechts moet gaan
tot een uitdieping van. 1.50 M. of dat zij zich moet
houden aan wat eenmaal is uitgesproken; daarover kan
men van meening verschillen, maar dan meen ik dat er
verder ook een taak voor de belanghebbenden zelf is
weggelegd.
Ik geloof hiermee in groote trekken te kennen te heb
ben gegeven, hoe het college er toe is gekomen om voor
te stellen het Vliet niet op een grootere diepte te bren
gen dan 1.50 M. Er is hier nog gezegd dat er aan het
Vliet toch een behoorlijke kaaimuur is, maar deze is
meer bedoeld als walbeschoeiïng dan als kaaimuur.
Echter is de toestand daar op het oogenblik toch van
dien aard, dat men daar ook kan lossen, als de schepen
niet al te veel diepgang hebben.
De Voorzitter: Ter verduidelijking van de zaak zou
ik even willen mededeelen hoe naar mijn oordeel de
stand van zaken is.
Burgemeester en Wethouders stellen voor om ge
woon de officieele diepte van 1.50 M. voor het Vliet
te handhaven, n.l. de diepte, die in 1860 bij de over
dracht van het Vliet officieel is vastgesteld. Daarnaast
is er een andere groep van sprekers in den Raad, die
een diepte van 1.50 M. niet voldoende vindt; zij achten
het in het algemeen belang, dus werkelijk in het alge
meen gemeentebelang, om de diepte te brengen op 2 M.
Daarnaast staat dan nog weer een andere groep, die
zegt: ja, ik wil erkennen dat er misschien voor een meer
dere diepte wat te zeggen valt, maar als een werkelijk
algemeen gemeentebelang wordt dat niet zóó door ons
erkend, dat de gemeente de totale kosten daarvan heeft
te dragen; wij meenen dat ook de belanghebbenden in
elk geval wel een deel daarvan kunnen meebetalen.
Deze leden meenen dus niet dat het een algemeen ge
meentebelang is, maar toch achten zij het in elk geval
wel voor de gemeente van nut.
Ik zou nu dit willen zeggen. Het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders is duidelijk genoeg, n.l. dat
wij zullen zorgen het Vliet op een diepte van 1.50 M.
te houden. Dit zal natuurlijk niet beteekenen dat, als
de diepte 1.50 M. is, deze dan over de volle breedte,
dus tot den glooiwal, 1.50 M. zal zijn; ook bij een vaart
diepte van 2 M. gebeurt het nooit dat er een diepte
van 2 M. aan den wal wordt gevonden. Die diepte is
ten slotte bedoeld voor het midden, dus voor de vaar
geul, maar niet voor de volle breedte. Dus het voorstel
van Burgemeester en Wethouders is duidelijk; de ge
meente zorgt dat de oud aangenomen toestand behoor
lijk blijft, d. w. z. een diepte van 1.50 M. en dat dus,
als blijkt dat er hier of daar wat modder zit, dit er uit
wordt gehaald.
Ik zou nu degenen, die het Vliet verder willen uit
diepen, willen aanraden wilt gij een grootere diepte
dan 1.50 M., welnu, doe dan een voorstel om een be
drag van zooveel daarvoor op de begrooting te bren
gen. De kosten zijn genoemd in het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders, doe dan een voorstel om
het Vliet uit te diepen tot die en die diepte. Zoowel de
kosten van uitdieping tot 1.70 M. als die tot 2 M. zijn
bekend; daarom, laten dan degenen, die het Vliet ver
der willen uitdiepen, omdat zij dit van zoo groot alge
meen belang achten en die meenen dat het moet voldoen
aan een bepaalde diepte, met een bepaald voorstel
komen. Dan kan daarvoor een post op de begrooting
worden gebracht, hetzij voor een uitdieping tot 1.70 M.
hetzij tot een van 2 M.
Daarnaast staat nu nog de groep, die aan belangheb
benden eerst nog de gelegenheid wil geven om uit den
hoek te komen. Ik wil wel zeggen waarom Burgemeester
en Wethouders destijds die diepte van 1.70 M. hebben
toegezegd en waarom zij daar later van zijn terugge
komen. Ik verzoek echter wel in het oog te houden dat
die toezegging omtrent een diepte van 1.70 M. alleen
liep over het Vliet tot de Poppebrug; zij liep dus niet
ever het Vliet tot de betonbrug, maar alleen tot den
Poppeweg, het is alleen toegezegd voor het gedeelte
tot even voorbij de haven van Landeweer. Toen heeft
de heer Landeweer gevraagd: wat kost het dan om dat
gedeelte verder te brengen op een diepte van 2 M.
Burgemeester en Wethouders hebben hem toen die kos
ten opgegeven en de heer Landeweer heeft toen ge
zegd: dat komt mij veel te hoog, dat doe ik niet. Maar
hij schrijft uitdrukkelijk in dezen brief: U zegt wel dat
U wilt uitdiepen tot 1.70 M., maar de diepte moet op
2 M. komen, want anders gooien de booten toch nog
de modder aan den kant.
Burgemeester en Wethouders wilden dus gaan tot 1.70
M., n.l. tot aan de Poppebrug, dus tot voorbij de haven
van den heer Landeweer. Nu blijkt in de practijk, dat
het Vliet daar, zij het als vaargeul, dus als een smalle
geul in het midden, hier en daar een diepte heeft van
1.70, 1.80 en 1.90 M., Dat geldt alleen voor dat gedeelte
en speciaal voor het midden. Verderop, tusschen de
Poppebrug en de betonbrug, weet ik niet hoe het Vliet
is, maar daarvoor is ook nooit een toezegging gedaan
om het te brengen op een diepte van 1.70 M.
Toen nu de heer Landeweer zei: wij hebben aan een
diepte van 1.70 M. nóg niet veel, hebben Burgemeester
en Wethouders het er bij gelaten om de diepte voor dat
deel te brengen op 1.70 M. en waar nu later zoo lang
zamerhand de omstandigheden veranderd zijn, hebben
Burgemeester en Wethouders thans gezegd: wij houden
ons aan de officieele diepte van 1.50 M. Vindt nu
echter de Raad dat men het Vliet, hetzij tot de beton-