202 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Juli 1933. brug. hetzij tot de Poppebrug, op een grootere diepte moet brengen, welnu, de kosten zijn bekend, dus laat men dan met een voorstel komen om daarvoor een post op de begrooting te brengen. Ondertusschen is van de heeren Hofstra en Weima het volgende voorstel ingekomen ,,Ondergeteekenden stellen voor Burgemeester en Wethouders uit te noodigen het Vliet in een behoor lijken toestand te brengen op een diepte van 1.70 2 M. beneden F. Z. P." Ik concludeer uit dit voorstel, dat het natuurlijk de bedoeling van de heeren is om daarvoor op de begroo ting een som aan te brengen, waaruit Burgemeester en Wethouders dit kunnen betalen, want anders hebben wij hier nog niet veel aan. Dan is er verder nog een voorstel ingekomen van de heeren Koopal en M. Molenaar, dat luidt als volgt ,,De Raad, van oordeel dat uitdieping van het Vliet tot 1.70 M. voor rekening van de gemeente moet worden genomen, noodigt Burgemeester en Wethou ders uit met belanghebbenden in overleg te treden over eventueel verdere uitdieping tot 2 Meter." Het gevolg van dit voorstel zou dus dit moeten zijn, dat door den Raad op de begrooting zouden worden ge bracht de uitdiepingskosten tot 1.70 M. en dat er dan een nader overleg met de belanghebbenden zou moeten worden gepleegd over een verdere uitdieping tot 2 M. Ik wil er verder nog opmerkzaam op maken, dat hier steeds wordt gesproken over de uitdieping van ,,het Vliet". Wat bedoelen de heeren daarmee, het geheele Vliet of het Vliet tot aan de betonbrug De heeren Muller en B. Molenaar: Tot aan de beton brug. De heer Vromen: Het praeadvies geldt toch ook voor het Vliet tot de betonbrug. De Voorzitter: Daaromtrent zou ik nog deze opmer king willen maken, dat de kostenraming, welke de Di recteur heeft gegeven, n.l. voor een diepte tot 2 M., alleen geldt, als het ineens gebeurt, maar niet als men eerst gaat baggeren tot 1.70 M. en er dan later nog eens 30 c.M. uit gaat halen. Het komt dus practisch hier op neer, dat als de Raad dit voorstel om een diepte van 1.70 M. voor rekening van de gemeente te nemen aanneemt, wij dan eerst overleg moeten plegen met de belanghebbenden; voor dien tijd gebeurt er niets. Maar zouden de heeren hun voorstel nog iets dui delijker willen maken, n.l. dat dit .overleg plegen" be- teekent „meebetalen"? Staat dat vast? De heer Vromen: Ja. De Voorzitter: De heer Vromen heeft het voorstel niet ingediend, maar hij zegt toch „ja"; ik weet niet of hij misschien adviseur van de heeren is geweest. De heeren Koopal en M. Molenaar bedoelen dus dat tot het aanbrengen van een grootere diepte dan 1.70 M. niet wordt overgegaan, tenzij belanghebbenden in de kosten daarvan bijbetalen De heeren Koopal en M. Molenaar geven te kennen, dat dit de bedoeling is. De Voorzitter: Dan heb ik ten slotte nog het voorstel van den heer Terpstra; dat leeft geloof ik ook nog altijd. Zou het nu misschien niet het beste zijn, mijnheer Terpstra en andere dames en heeren, ten einde te zien welk voorstel blijft leven, om nu maar direct tot stem ming over te gaan? De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter, ik mag toch als voorsteller nog wel een enkel woord zeggen De Voorzitter: Nu mógen, het was de bedoeling niet. De heer Terpstra: Wij weten dat U in dat opzicht nog al gracieus is. Ik begrijp niet waarom men zoo n sterk verzet tegen mijn voorstel kan voeren. Ik begrijp dat absoluut niet. Het is toch altijd zoo geweest, dat, als men den gulden middenweg tracht te bewandelen, dit juist is. Ik heb getracht dien weg te zoeken en ik meen tot de ontdekking te zijn gekomen dat die weg de juiste is. Waarom? Burgemeester en Wethouders maken bezwaar tegen de groote uitgaaf van 6000.— of van 4000.— en aan het slot zeggen Burgemeester en Wethouders duidelijk „Mochten intusschen zij, die bij een grootere dan de officieel vastgestelde diepte meer direct belang hebben, bereid zijn de daarvoor vereischte gelden in de gemeentekas te storten" enz. Welnu, ik heb juist die wensch, die in de conclusie staat, tot realiteit willen maken, opdat wij zullen weten wat die heeren er voor over hebben. Als dan blijkt dat het uitsluitend woorden zijn en dat die niet in daden worden omgezet, dan kunnen wij nog even goed het standpunt innemen dat de andere voorstellers hebben ingenomen. De gemeente maakt bezwaar om alle kosten voor haar rekening te nemen welnu, laten wij dan dezen weg bewandelen, dan komen wij misschien tot een resultaat. Mijnheer de Voorzitter, ik zie geen kans om met eer en goed geweten mijn voorstel in te trekker.. De Voorzitter: Dan stel ik voor om nu tot stemming over te gaan. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van den heer Terpstra wordt met 17 tegen 10 stemmen verworpen. Voor stemmen: de heeren Terpstra, Turksma, Het- tinga, Botke, De Boer, Buiel, Van der Schoot, Rit meester, Stobbe en Westra. Tegen stemmen: de heeren Van der Meulen, Hoog land, Balk. Vromen, B. Molenaar, Koopal. mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi, mevrouw Van Dijk—Smit. de heeren Hooiring. Feitsma, Wiersma, Hofstra, Mul ler, Van Kollem, M. Molenaar, Weima en Oosterhoff. De Voorzitter: Hebben de heeren Hofstra en Weima er ook bezwaar tegen, dat ik hun voorstel als het ware voeg bij dat van de heeren Koopal en M. Molenaar? Ik geloof dat dit voorstel ongeveer hetzelfde bedoelt, alleen gaan die heeren iets verder, door te zeggen dat de gemeente vast tot 1.70 M. moet uitdiepen; verder willen zij met belanghebbenden overleg plegen of deze ook belang stellen in een grootere diepte, maar dan betalen die daarin mee. De heer Hofstra: Mag ik dan ons voorstel intrekken? Het voorstel van de heeren Hofstra en Weima is ingetrokken. De heer Van Kollem: Nemen Burgemeester en Wet houders nu het voorstel van de heeren Koopal en Mo lenaar over? De Voorzitter: Ik zal dat in stemming brengen. Al leen zou ik nog willen vragen waaruit de heeren de dekking van de kosten willen vinden, dus of zij er ook een begrootingswijziging bij doen. Want onvoorzien is op. De heer Van Kollem: De Directeur zegt immers al dat het uit den bestaanden begrootingspost kan worden betaald. De Voorzitter: Goed, als de Raad dat zegt, dan komt Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Juli 1933. 203 het daaruit. Maar dan kan dat geld niet voor iets anders worden besteed, als dat hier dan maar bij aanvaard wordt. Het voorstel van de heeren Koopal en M. Molenaar wordt met 18 tegen 9 stemmen aangenomen. Voor stemmen: de heer Koopal, mevrouw Van Dijk— Smit, de heeren Hooiring, Hettinga, Feitsma, Wiersma, Hofstra, Muller, Buiel, Van Kollem, M. Molenaar, Weima, Oosterhoff, Van der Meulen, Hoogland, Balk, Vromen en B. Molenaar. Tegen stemmen: mevrouw Buisman-Blok Wijbrandi, de heeren Botke, De Boer, Van der Schoot, Ritmeester, Stobbe, Westra, Terpstra en Turksma. 12. Praeadvies van Burgemeester en Wethouders op het adres van het Bestuur der Vereeniging voor Christelijk Nijverheidsonderwijs betreffende het nemen van een besluit ingevolge art. 25 der Nijverheidsonder- wijswet. Dit praeadvies luidt als volgt In Uwe vergadering van 21 Februari j.l. is om prae advies in onze handen gesteld een adres van het Bestuur der Vereeniging voor Christelijk Nijverheidsonderwijs, houdende verzoek een besluit te nemen ingevolge artikel 25 der Nijverheidsonderwijswet, waarbij de oprichting en instandhouding van eene Christelijke Industrie- en Huishoudschool voor meisjes in deze ge meente noodig wordt geoordeeld. Bedoeld verzoek is een gevolg van het bepaalde bij het tweede lid van het genoemde artikel, waarbij is voorgeschreven dat, zal zulk een school voor subsidie in aanmerking komen, de Raad der gemeente, waar zij gevestigd is of zal worden, de oprichting en instandhouding daarvan heeft noodig te oordeelen, waarna de Kroon, den Onderwijsraad ge hoord en gelet op de behoefte aan de school en de daar aan verbonden verhooging van de Rijksuitgaven, die oprichting en instandhouding heeft goed te keuren. Ingevolge meeraangehaald artikel 25 komt, wordt tot de oprichting van de hierbij bedoelde school besloten, een bedrag, overeenkomende met dertig ten honderd van de jaarlijksche netto-kosten, voor rekening der gemeente, terwijl de overige 70 dier kosten ten laste van het Rijk komen. De vraag, welke Uw Raad naar aanleiding van het ingekomen verzoek heeft te overwegen, vindt hare be antwoording in het oordeel van Uwe Vergadering omtrent de noodzakelijkheid van de onderwerpelijke school, en het is uitsluitend op die noodzakelijkheid, welke vast moet staan, althans door den Raad aanwezig moet worden geacht, dat het onderhavige besluit geba seerd dient te zijn. Onderzoek en overweging nu van deze zaak hebben ons College tot de overtuiging ge leid, dat de omstandigheden met betrekking tot het industrie- en huishoudonderwijs te dezer stede een be vestigend antwoord op de vraag, of de Gemeenteraad de nieuw opgerichte Christelijke Industrie- en Huis houdschool noodzakelijk acht, niet wettigen. Er bestaat hier immers reeds een school, de Leeu warder Industrie- en Huishoudschool, waar de vakken van nijverheidsonderwijs, voorkomende op het pro gramma der Christelijke inrichting, al sinds jaren wor den onderwezen; de ruimte in het gebouw van eerst genoemde school is van dien aard, dat de leerlingen, die de laatstgenoemde onderwijsinrichting bezoeken (thans gemiddeld 35) daar zonder bezwaar plaatsing kunnen vinden; het onderwijs aan de Leeuwarder Industrie- en Huishoudschool zoowel als de inrichting en technische uitrusting en het beheer voldoen aan hooge eischen kortom, er is te Leeuwarden alle gelegenheid om vol ledig en deugdelijk nijverheidsonderwijs te verkrijgen op eene uitstekende school. Kan, ja mag, het Gemeente bestuur, lettende op deze feiten, nu verklaren dat de instandhouding van eene andere bijzondere industrie- en huishoudschool noodzakelijk is Naar ons oordeel niet, en allerminst in een tijd als de tegenwoordige, waarin ieder, en vóór allen de Overheid, moet streven naar een zoo economisch mogelijk beleid en waarin ver deeling en versnippering van krachten moet worden tegengegaan. Wij willen hiermede natuurlijk geenszins de vrijheid, van welke vereeniging ook, betwisten om eene eigen industrie- en huishoudschool op te richten en te exploiteeren, doch er op wijzen, dat daarnaast op de gemeentelijke overheid, ook ingevolge de wet, het recht en de plicht rust om, wanneer een vereeniging bij haar om subsidie aanklopt, vanuit een wijder oogpunt de noodzakelijkheid daarvan te beoordeelen. Juist in de huidige tijdsomstandigheden moet naar onze meening die noodzakelijkheid wel buiten allen twijfel staan, wil de gemeente hare medewerking mogen verleenen. Ge zien den feitelijken toestand in onze gemeente is zulks niet het geval. Op grond hiervan geven wij U in overweging af wijzend op het verzoek te beschikken. De beraadslagingen worden geopend. De heer Feitsma: Mijnheer de Voorzitter. Namens de Christelijk-Protestantsche Raadsfractie wensch ik de volgende verklaring af te leggen. Wanneer wij ons stellen op het standpunt van de gelijkstelling, vastgelegd in de Nijverheidsonderwijswet van 4 October 1919 waarin een regeling is gemaakt dat scholen, die niet noodig zijn, niet kunnen worden opgericht dan wil dit niet zeggen, mijnheer de Voor zitter, dat, waar goede openbare scholen zijn, geen Christelijke scholen zouden noodig zijn. Zóó uitgelegd en dat doen Burgemeester en Wet houders blijkbaar zou een Christelijke school nooit een kans hebben gehad. Het is immers bekend, dat het openbaar onderwijs in al zijn geledingen altijd goed verzorgd is geweest. Volgens Burgemeester en Wethouders is het dan uit gesloten, dat op plaatsen, waar goed openbaar onder wijs is, een Christelijke school mag worden opgericht met overheidssteun. Men zal mij, geloof ik, niet kunnen betwisten, dat dit niet de bedoeling van den wetgever is. Hier moet kunnen worden aangetoond, dat een Chris telijke Industrie- en Huishoudschool niet noodig is. En dat hebben Burgemeester en Wethouders niet gedaan, ten minste ik heb dat in het praeadvies niet kunnen lezen. En juist daarop komt het aan, mijnheer de Voor zitter. Want heb ik het standpunt van Mr. Marchant goed begrepen, dan wil hij ook bij zijn bezuinigingen het beginsel van de gelijkstelling onaangetast laten. Er moet worden aangetoond dat de opgerichte school noodig is. En, mijnheer de Voorzitter, dat is niet erg moeilijk. Het is toch bekend dat een groot gedeelte van de ouders in onze provincie voorstanders zijn van het Christelijk onderwijs. En wanneer men dan ziet dat deze provincie nu slechts één Christelijke Industrie- en Huishoudschool bezit, dan mag men toch aannemen, dat deze inrichting een groote toekomst heeft. Het blijkt ook reeds uit het aantal leerlingen. Dit is van één klas 35, zoodat het dadelijk dwong tot het vor men van een parallelklas en gaat men het leerplan na, dan kan worden gezegd dat de volledige school een behoorlijk aantal leerlingen zal tellen. Het getal deelneemsters aan verschillende cursussen is thans 93, zoodat er het eerste jaar 128 personen aan het onderwijs hebben deelgenomen. Vergelijkt men hiermede de Christelijke Industrie- en Huishoudschool te Groningen, die het eerste jaar niet meer dan 98 leerlingen en cursisten telde, dan kan hier uit zeker de conclusie worden gevormd, dat deze school te Leeuwarden in een behoefte voorziet. Groningen toch is twee maal zoo groot als Leeuwarden. De school daar

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1933 | | pagina 8