204 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Juli 1933. ter plaatse is spoedig door de Regeering erkend, waar uit duidelijk blijkt de bedoeling van den wetgever om aan zulke sprekende behoeften tegemoet te komen. Daarom meenen wij ook dat, waar de school in Gro ningen bij het begin kleiner was en door de Regeering erkend is, Leeuwardens Gemeenteraad in den geest van den wetgever heeft te handelen. Van verschillende bonden en vereenigingen kwamen sympathiebetuigingen binnen uit de stad en uit de pro vincie. En waar zal deze school beter kunnen zijn dan in de hoofdstad der provincie, die inzonderheid in den laat- sten tijd door uitbreiding en verbetering der verkeers middelen voor het meest afgelegen dorp gemakkelijk en vlug te bereiken is. Nu betreffende de onkosten. De gemeente betaalt 30 van de netto onkosten. Wanneer de leerlingen, die thans op de Christelijke Industrieschool gaan, naar de gemeentelijke zouden ver huizen, zou dit ook onkosten voor de gemeente mee brengen, dus of men het hier betaalt of daar moet uit geven, maakt geen verschil. Een nieuwe school behoeft niet te worden gebouwd, terwijl de huur voor het in gebruik zijnde pand, 500.-, niet te hoog is. Bovendien zullen de te maken uitgaven door de gemeente gedeeltelijk worden gecompenseerd, doordat ook het aanwezig zijn van een Christelijke Huishoudschool onze stad als woonplaats meer aan trekkelijk zal maken en de neringdoenden daarvan ongetwijfeld zullen profiteeren. Het wil mij voorkomen dat, wanneer deze school, door de Overheid gesteund, een kans wordt gegeven, zij spoedig een bloeiende inrichting van onderwijs zal zijn. Daarom meen ik dat Burgemeester en Wethouders, in plaats van afwijzend tegenover dit verzoek te staan, het particulier initiatief moeten waardeeren en den Raad adviseeren de gevraagde subsidie toe te staan, waarna de Kroon, den Onderwijsraad gehoord en gelet op de behoefte aan de school en de daaraan verbonden verhooging van rijksuitgaven, de oprichting en instand houding zal hebben goed te keuren. Voor ons staat het dus vast, dat de school in een behoefte voorziet en dat de noodige uitgaven in normale tijden gewettigd zijn. Gezien echter de ongunstige tijdsomstandigheden, die Rijk en Gemeente dwingen tot drastische bezuinigingen, hebben wij thans geen vrijheid, tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders te stemmen. Wanneer echter, wat wij allen wenschen, betere tijden aanbreken, zal van onze zijde met allen aandrang worden gepleit om ook van overheidszijde deze nuttige inrichting van onderwijs te steunen. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het praeadvies van Burgemeester en Wet houders. 13. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging van onderscheidene verordeningen ter zake van de verstrekking in bruikleen van boeken en /eer- middelen (bijlage no. 10). De beraadslagingen worden geopend. De heer Hofstra: Mijnheer de Voorzitter: Ik kan mij wel vereenigen met deze bijlage, maar ik zou toch wel een kleinigheid willen vragen. Hoewel die vraag hier misschien niet in dien zin tot haar recht komt, stel ik er toch belang in te weten, hoe Burgemeester en Wet houders het minderjarigheidsschap van de kinderen verklaren. Ik stel er werkelijk belang in van het college te weten, wanneer de meerderjarigheid intreedt met betrekking tot den aanslag van het schoolgeld. De Voorzitter: Mag ik den heer Hofstra ter verdui delijking vragen: weet de heer Hofstra den leeftijd niet, waarop iemand meerderjarig wordt? De heer Hofstra: Ja, maar als ik dat wel weet, dan is dat iets, wat ik niet rijmen kan met de meerderjarig heid, zooals die door Burgemeester en Wethouders wordt opgevat. Ik heb altijd gemeend dat men met 23 jaar meerderjarig werd De heer Terpstra: Met 21 jaar. De heer Hofstra: Met 21 jaar, maar wordt dat ook aangenomen bij de berekening van de heffing van schoolgeld? Dat is mijn vraag, wat is de manier van berekening van het schoolgeld: wordt een kind dan op 21-jarigen leeftijd meerderjarig gerekend of jonger? De Voorzitter: Mag ik weten over welk artikel U spreekt De heer Ritmeester (wethouder): Hier staat: ,,De leerlingen, wier ouders of voogden een belast baar inkomen, naar de bepalingen der wet op de In komstenbelasting 1914, hebben van minder dan 800, of, bij 2 minderjarige kinderen, van minder dan 1200. enz. Het gaat hier dus over het belastbaar inkomen plus het aantal minderjarige kinderen, maar deze zaak heeft met de heffing van schoolgeld niets te maken. De heer Hofstra: Laat ik dan dit zeggen ik ben begonnen met te zeggen dat het misschien wat eer. eigenaardige vraag was, die ik deed dat, als ik word aangeslagen voor schoolgeld, ik dan toch een berekening kan maken, wat ik moet betalen. Stel nu dat ik een kind heb van 16 jaar, een van 18 jaar en een van 22 jaar, dan kan ik dus het kind van 22 jaar bij de be rekening van het schoolgeld verwaarloozen, maar de kinderen van 16 en 18 mag ik daarbij toch rekenen. Wanneer het nu voorkomt en gebeurt dat, als ik daar over informaties inwin, er wordt gezegd: voor dat kind van 18 jaar wordt niet meer afgetrokken, dan vraag ik in dat verband wat is de berekening van het school geld. Want als ik van minderjarige kinderen lees, dan moet het kind, waarover het gaat, ook minderjarig we zen en als het dat is, dan moet daarmee bij den aanslag in het schoolgeld ook rekening worden gehouden. In dien zin vraag ik het college: hoe is die berekening? De Voorzitter: U hebt waarschijnlijk het oog op den zin, die staat links onderaan op bladzijde 377, maar mag ik er U opmerkzaam op maken, dat die redactie op het oogenblik vervalt en dat wij daar dus in de toekomst vermoedelijk wel nooit meer moeilijkheden mee zullen krijgen? Dat is de bestaande redactie, die vervalt en die wordt vervangen door het artikel dat er naast staat. Dus afgescheiden van de kwestie of er ooit moeilijk heden hierover konden ontstaan en het is de vraag of die er zijn geweest zou ik zeggen, waar deze re dactie toch in de toekomst vervalt, dat men de vraag van den heer Hofstra meer moet beschouwen als een theoretische vraag, hoe wij eventueele moeilijkheden opgelost zouden hebben in den tijd, toen deze bepaling van kracht was. Bovendien is al opgemerkt, dat deze zaak met de kwestie van het schoolgeld niets te maken heeft en in elk geval, deze redactie vervalt nu, dus wij behoeven daarover niet meer te spreken. De bestaande redactie vervalt en daarvoor wordt nu gelezen ,,De leerlingen, wier ouders on- of minvermogend zijn" enz. Natuurlijk is het mogelijk de Secretaris maakt er mij op opmerkzaam, dat verderop nog staat „De verstrekking geschiedt overeenkomstig de re gelen, te dien aanzien voor de leerlingen van de Rijks hoogere burgerscholen geldende." Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Juli 1933. 205 dat ook daarin weer de kwestie van de minderjarigheid speelt, maar ik geloof niet dat dit ooit eenige moeilijk heid heeft opgeleverd, in elk geval bij de Rijks Hoogere Burgerschool niet en daarom geloof ik dat er geen bezwaar is om deze verordeningen zoo vast te stellen. Verlangt een van de leden stemming De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik geloof toch dat èn de Voorzitter èn de heer Hofstra elkaar niet hebben begrepen. U heeft volkomen gelijk, waar de heer Hofstra over spreekt, is historie, dus dat is gebeurd, maar dan zult U toch geen bezwaar hebben om ten opzichte van die historie, voor zoover U dat kunt, den heer Hofstra de zaak duidelijk te maken De vraag van den heer Hofstra is deze. Het is bekend dat een kind op 21-jarigen leeftijd meerderjarig wordt en nu stond in de oude stukken dat voor kinderen, die minderjarig waren, in bepaalde gevallen een zekere aftrek werd verleend. Nu is den heer Hofstra in de practijk van zijn eigen leven gebleken, dat men bij de secretarie in afwijking daarvan heeft gehandeld, althans dat de uitleg daarvan een andere is dan de zijne, b.v. doordat voor kinderen van 17 jaar geen reductie of geen aftrek van het schoolgeld wordt gegeven De heer Botke (wethouder): Dat is reductie, dat is een andere kwestie. De heer Terpstra: Dat is juist wat de heer Hofstra bedoelt: daarom, de heeren achter de groene tafel heb ben hem geheel verkeerd verstaan De Voorzitter: Maar het gaat hier niet over het schoolgeld, maar over het vrij gebruik van boeken en leermiddelen. De heer Terpstra: Goed, maar de heer Hofstra heeft zelf ervaren dat de opvattingen aan de secretarie in strijd zijn met zijn eigen opvattingen en hij zou daar over graag opheldering willen hebben. De Voorzitter: U zegt, dat de heer Hofstra een stuk historie heeft gegeven en of Burgemeester en Wethou ders nu op de vraag, waarom dat is gebeurd, niet even een uitleg willen geven. Maar het is niet zoo gemak kelijk om daar even een uitleg van te geven: het was dan dunkt mij veel beter dat de heer Hofstra hier even over die zaak komt praten met den Secretaris. Het is ook mogelijk dat de heer Hofstra in het ongelijk is, maar in elk geval, dan kan de vraag onder de oogen worden gezien aan welken kant men gelijk heeft. Wij willen daar graag over praten, maar het lijkt mij heel moeilijk om dat speciaal hier maar even uit te maken. De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor zitter, er wordt hier gevraagd welke ouders in aan merking komen om voor hun kinderen vrij gebruik van boeken te ontvangen. Er zijn ouders, die tot nog toe, als zij 2 minderjarige kinderen hadden, vrij boeken kregen, mits zij een inkomen van minder dan 1200.— hadden, met 3 minderjarige kinderen ontving men vrij boeken bij een inkomen van minder dan 1600. met 4 minderjarige kinderen bij een inkomen van minder dan 2000. enz. Er werd dus eenvoudig gezegd: bij zoo veel kinderen en zooveel inkomen heeft men vrij ge bruik van boeken. De kwestie van de meerderjarigheid is echter een afzonderlijke kwestie: dat is een persoon lijke kwestie tusschen den heer Hofstra en de secretarie, waar wij hier niet mee hebben te maken. Het gaat hier alleen om de soort van ouders te vinden, die in bepaalde omstandigheden vrij boeken voor hun kinderen ont vangen. De heer Terpstra: Maar dan moet toch eerst uitge maakt worden wanneer een kind minderjarig is. De heer Botke (wethouder): Neen. De Voorzitter: Ik wou er nog wel wat van zeggen, maar dit staat vast, met 21 jaar is men meerderjarig. De heer Terpstra: Precies, maar de practijk is ginder anders. De Voorzitter: Dat geldt één speciale, individueele kwestie, die hier in den Raad wordt gebracht. Daar kunnen wij hier niet over oordeelen. Voorloopig meen ik nog altijd dat het beter was geweest, als de heer Hofstra meende dat de verordening niet goed werd toegepast, dat hij zich had gewend tot Burgemeester en Wethouders. Hij zegt dat hij het niet eens is met den uitleg, die door de ambtentaren van de secretarie aan de verordening is gegeven, maar ik zou zeggen: waarom heeft hij zich dan niet tot Burgemeester en Wethouders gewend met de vraag hoe de verordening moet worden uitgelegd? Dat was beter geweest dan hier in den Raad te vragen wanneer een kind meerderjarig is. Ik heb trouwens direct tegen den heer Botke gezegd: denk er om, dat is een strikvraag, daar zit meer achter. Dat voelde ik direct wel, ik bedoel daar niet iets slechts mee, maar ieder weet toch wel dat men met 21 jaar meerder jarig wordt. De heer Hofstra: Mijnheer de Voorzitter, ik zou toch nog wel iets willen zeggen na alles wat hier besproken is. Ik ben begonnen met te zeggen dat ik mij met dit punt geheel kan vereenigen, maar dat ik naar aanleiding van verschillende dingen die voorkomen, een vraag zou willen richten aan Burgemeester en Wethouders en wel in verband met de meerder- en minderjarigheid van de kinderen en welk aantal men van meening was dat daarvoor moest gelden. Het was niet mijn bedoeling om voor mij persoonlijk die zaak in den Raad te bren gen, maar de heer Terpstra is zoo welwillend geweest om dat te doen. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Niets meer te behandelen zijnde, wordt de verga dering door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1933 | | pagina 9