238 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Augustus 1933.
ning deel ik ook; als de eigenbouwers er nog licht in
zien, komt het wel in de bus, men ziet dat ook wel in
andere gedeelten van de stad.
De heer De Boer heeft ook gezegd dat het eigenlijk
een subsidie op deze woningen zou wezen, wanneer het
schema van 1931 zou worden gevolgd. Dat moet ik
toch ten sterkste bestrijden. Er heeft indertijd, hoewel
dat niet positief is uitgemaakt, toch lang de gedachte
geheerscht dat daar een plantsoen zou komen en als nu
de gemeente, nu dat niet gebeurt, zich in 1931 uitspreekt
voor een ruime open bebouwing, dan vind ik niet dat
men na 2 jaar mag zeggen dat men op die manier aan
die woningen een zeker subsidie zou toestaan.
De wethouder heeft verder gezegd dat hij wèl bereid
is, als het voor de volkshuisvesting is, om geld daarvoor
beschikbaar te stellen. Dit verwondert mij natuurlijk
niets en het verheugt mij, maar de wethouder moet niet
vergeten dat het mede de taak van het Gemeentebestuur
is om aan de stadsontwikkeling richting te geven en
deze zoo noodig met enkele offers te steunen. En nu
meen ik dat juist de ontwikkeling van dat stadsgedeelte
oneindig veel beter zal worden als het schema van 1931
wordt uitgevoerd. Als wij gaan naar de Mozart- en
Beethovenstraten, dan zien wij dat daar ook zeer veel
epen ruimte met medewerking van de gemeente is tot
stand gebracht en dan kan men niet ontkennen dat eer-
oplossing voor dit plein, die niet zoo mooi is, maar die
toch in die richting gaat, verre te verkiezen is boven
het plan. dat ons nu wordt aangeboden.
Mijnheer de Voorzitter, ik blijf van meening dat wij
ons in 1931 hebben laten leiden door de gedachte, die
oorspronkelijk in ons brein heeft omgewoeld daar
moet een plantsoen komen. Bij de bewoners heeft zich
die gedachte vastgezet. Ik wil niet spreken over een
toezegging, die er door een wethouder zou zijn gedaan,
ik wil erkennen dat er nooit positief een toezegging is
gedaan, maar even zeker als het is dat er op een voor
malig uitbreidingsplan daar een plantsoen is geprojec
teerd, even zeker is het dat de verwachting opgewekt
kon worden en ook opgewekt is, dat daar een plantsoen
kon komen. Als de Raad nu in 1931 daarvan afgeweken
is, dan is dat toch gebeurd om met het schema van
1931 zooveel mogelijk een plantsoen te benaderen en
ik meen dat de Raad verplicht is, ter wille van de be
woners en ter wille van de stadsontwikkeling, om aan
dat schema te blijven voldoen.
De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou
allereerst willen beginnen met den heer Muller, die
medelijden met mij gehad heeft, hoe ik mij uit die eigen
aardige situatie zou redden. Welnu, ik wil den heer
Muller mededeelen dat ik dat eensdeels wel sympathiek
vind, maar het anderdeels niet noodig acht en het in
het vervolg ook niet noodig zal achten. De heer Muller
behoeft waarlijk geen medelijden met mij te hebben; ik
vrees dat dit dan wel eens een anderen naam zou kunnen
dragen. Ik heb eens gelezen van de schapen van Pa-
nurgus, menschen die tot een bepaalde groep behoorden
en die als regel één spreker hadden, die namens hen
sprak en dan zag men heel vaak niet altijd -dit
verschijnsel, dat zij waren de uitdrukking is van een
beroemden Franschman als schapen van Panurgus,
die hun leider volgden. Die meening houden wij er niet
op na en het is mij bijzonder aangenaam als die meening
door alle leden van Uw fractie wordt gedeeld, maar
als dat niet het geval is, zullen wij die meening be
strijden.
De heer Turksma heeft terecht gesproken over de
financieele bezwaren. Ik heb die ook gevoeld en daarom
heb ik mij aldus uitgedrukt dat ik heb overwogen wat
het méést moest wegen; de financieele bezwaren voor
de gemeente, die men werkelijk tegenwoordig niet ge
ring mag achten, dan wel het voldoen aan een moreele
plicht. Nu acht ik plichtsvervulling van grooter ethische
waarde dan becijferen en altijd weer becijferen: wat is
voor ons en voor mij en voor de gemeente het voor-
deeligste. Dat is nü niet alleen het geval, mijnheer de
Voorzitter, maar dat standpunt heb ik tot dusverre
altoos ingenomen. Maar hier kwam het bijzonder sterk
uit en was dus de tegenstelling eveneens bijzonder sterk.
De heer Molenaar heeft gesproken van de moeilijk
heden, die ook door mij besproken zijn, in de Commissie
voor Openbare Werken, maar hij heeft dat. jammer
genoeg het is natuurlijk zijnerzijds een vergissing
niet precies weergegeven. Hij heeft het zelfs onjuist
weergegeven en daarom moet ik dat eischt de be
leefdheid tegenover hem en natuurlijk ook mijn eigen
belang hem even rectificeeren.
Het is volkomen juist, ik stem dat toe, wat de heer
Molenaar zegt, dat het plan van 1931 eenigszins be
naderde een plantsoen. Dat is volkomen juist, maar nu
vergeet hij er bij te zeggen, dat ik in de Commissie
voor Openbare Werken heb gezegd: voor mij is het
uitgemaakt dat het plan van 1931 geen realiteit zal
worden. Dat heb ik gezegd op grond van de gegevens
die ik had en dat is niet alleen door mij gezegd, maar
het is ook door den wethouder zelf gezegd. En ik mag
natuurlijk verwachten dat, als ik dat zeg, de heer Mole
naar dat zal aanvaarden, maar dat, als een partijgenoot
van hem, en nog wel een wethouder, dat zegt, de heer
Molenaar dat zeker zal aanvaarden; als die dat zegt.
zal de heer Molenaar dat wel in zijn oor knoopen. Het
is gebleken, ik heb dat toen ook gezegd, dat dit plan
een fiasco heeft geleden
De heer B. Molenaar: Bewijs dat eens met een voor-
j beeld Dat kunt U niet doen
De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter, dat is heel
licht te bewijzen. Dat is bewezen door den wethouder,
die dat gezegd heeft. 2 jaar ligt dat terrein daar nu
De heer Muller: Onder welke voorwaarden
De Voorzitter: Het woord is aan den heer Terpstra;
ik verzoek den heeren niet te interrumpeeren. Men
heeft de heeren Muller en Molenaar ook niet geïnter
rumpeerd, ik verzoek dus het den heer Terpstra ook
niet te doen.
De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter, ik begeef
mij niet op de secundaire wegen, waarop de heeren
Molenaar en Muller mij willen leiden, maar ik blijf op
den primairen weg en dat is, dat de wethouder en ik
hebben gezegd, dat het systeem van 1931 geen rea
liteit zal worden. Aanbiedingen zijn er niet geweest en
de aanbieding, die er al is geweest, is zoo spoedig mo
gelijk teruggetrokken; op welke gronden, hebben wij
niet te beoordeelen, maar zij is teruggetrokken.
De heer Molenaar heeft nog iets gezegd en wel dat
ik in de Commissie voor Openbare Werken o. a. zoo
gesproken heb er zijn onder de omwoners, die het in
de gegeven omstandigheden zóó gevoelen, dat wanneer
ei maar een flink trottoir kwam, waarop de kinderen
zouden kunnen spelen, men daarmee genoegen zou kun
nen nemen. Want het tegenwoordige terrein is in een
zoodanig desolaten toestand, dat alle nette ouders
aan hun kinderen daar geen gelegenheid meer kunnen
geven om te spelen en op dien grond heeft die bewo
ner mij dit gezegd als er een trottoir kwam, zouden
wij er waarschijnlijk niets op tegen hebben indien het
terrein werd volgebouwd. Dat is iets, wat door mij is
gezegd, dat erken ik ten volle en ik had daarvoor vol
doende gegevens. Maar nu is gebleken dat in dien hoek
van de stad buitengewoon veel animo is voor een plant
soen; dat is gebleken uit het adres en ook uit de zeer
druk bezochte vergadering, die daarover is gehouden
en uit zeer veel andere dingen is gebleken dat zij daar
een plantsoen begeerden en wenschten. En ik geloof,
als daar een plantsoen kwam. dan zouden vele bewo-
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Augustus 1933. 239
r.ers daar een bordje slaan, waarop zij zouden schrijven:
lang gewacht, maar toch verkregen
Daarom, omdat ik gevoel dat de geest van deze ver-
qadering is dat daar géén plantsoen zal komen -ik
heb bij intuïtie ook dien geest reeds in de Commissie
voor Openbare Werken gevoeld heb ik gezegd: als
er dan werkelijk géén plantsoen kan, mag en zal komen,
ligt het dan niet moreel op den weg van den Raad om
de hooge erfpacht, die daar betaald wordt, eenigszins
te reduceerem? Ik meen dan ook niet anders en niet
beter te kunnen doen dan den Raad dit voor te leggen
..De Raad van Leeuwarden, gehoord de bespre
kingen, besluit bij eventueele aanneming van punt 9
der agenda aan de eigenaars-omwoners van het
Sumatra-Deliplein, die kunnen bewijzen dat ze 7.
of meer per M2. grond hebben betaald, een reductie
van 15 op de erfpacht te verleenen, ingaande zoo
dra dat besluit is goedgekeurd.
De heer Vromen: Hoeveel K.M. straal is die omtrek
De heer Terpstra: Als ik dat even namens U mag
zeggen, mijnheer de Voorzitter
De Voorzitter: Neen, niet namens mij
De heer Terpstra: dan behoort hier van een straal
geen sprake te zijn. omdat, als ik spreek van het Deli
plein en van de omwoners van het Deliplein, daarmee
niets anders wordt bedoeld dan zij, die direct om dat
plein wonen. Van een straal behoort hier dus geen
sprake te zijn; dat is een erge vergissing van U, mijn
heer Vromen.
Mijnheer de Voorzitter, ik heb de aangename taak.
ter verzachting eenigszins van de wond, die geslagen
wordt in den geest van die menschen, dit voorstel in
tc dienen, opdat er eenige balsem in die geslagen wond
zal komen.
De heer Muller: Het financieele gaat nog altijd boven
het moreele
De heer Hettinga: Mijnheer de Voorzitter. De in
druk, dien ik krijg van het voorstel van den heer Terp
stra, is, dat ik daar geen bewondering voor kan hebben.
Ik geloof dat het beter was geweest, wanneer hij dat
hier buiten had gelaten. Ik geloof dat het misschien
voortkomt uit een ietwat ongezond aanvoelen ter zake
wat in het verleden over de zaak is gesproken en ge
schreven en wat men daaromtrent voornemens was. De
lieer Terpstra heeft gezegd: er is een belofte gedaan,
maar als men een definitie van een belofte neerlegt
naast een definitie van voornemens en van uitzicht
geven, dan blijkt, dat hier absoluut niet een belofte
is gedaan. Als de heer Fransen heeft gezegd dat er
een teekening is geprojecteerd en dat men voornemens
is daar praktijk van te maken, dan is dat in het minst
geen belofte, het lijkt er niet op. Ik meen dat de heer
Terpstra dat wat zwaar aanvoelt en dat hij daarom
dat voorstel heeft gedaan, waar ik vierkant tegen ben.
De naam Soenda- en Deliplein brengt mij nog op
iets, dat de wereld in bewondering heeft gebracht,
een groote prestatie, n.l. de vlucht van Balbo. Er is
iets in deze kwestie, waarbij op Balbo, den luchtmaar-
schalk, die bewondering heeft gewekt, mag worden
gewezen. Het was Balbo, die vaak uitliet: dan en dan
start ik en de kranten schreven dan: Balbo start dan
en dan; duizenden menschen trokken op, maar Balbo
is altijd zoo verstandig geweest en dat was zijn
groote zeemanskunst om altijd naar het moment en
naar de omstandigheden zijn bevelen te bepalen. Dat
wordt hier vergeten, de zeemanschap en de zakelijkheid
worden hier vergeten.
Mijnheer de Voorzitter, ik houd van conscientiëuse
menschen, maar dat te conscientiëuse aanvoelen, als
van den heer Terpstra, daar ben ik bang van.
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: Mijnheer de
Voorzitter. Ik krijg het idee uit wat de heer Molenaar
zoopas zei, dat hij eigenlijk verwacht, dat ik als voor
standster van een plantsoen in 1931 ook nu zal stemmen
tegen dit voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Daarom wil ik toch even zeggen dat, wat ik toen ver
dedigbaar en noodzakelijk achtte, n.l. een plantsoen
aan den Oostkant van de stad, indertijd door de meer
derheid van den Raad is verworpen. Dat is dus afge-
loopen; het gaat nu alleen om de kwestie of daar een
epen of een iets minder open bebouwing zal komen.
Nu geef ik dadelijk toe, dat ik het plan van 1931 liever
had en het spijt mij erg dat daar geen gegadigden voor
komen
De heer Muller: Niet waar
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: O, is dat niet
waar Nu, dan is dat niet waar, maar dan spijt het
mij, dat het niet op die manier bebouwd is kunnen
worden. Nu wij echter dit voorstel hebben, hebben
wij dat te zien in het licht van dezen tijd en ik meen
dat wij thans niet in een tijd leven, dat wij maar kunnen
zeggen: wij hebben liever dat dan dit, dus wij doen dat.
Ik ga dus met het voorstel van Burgemeester en Wet
houders accoord en geef mijn stem aan deze bebouwing,
al geef ik dadelijk toe dat ik die andere liever had.
De heer Van der Schoot: Mijnheer de Voorzitter, is
het voorstel dat de heer Terpstra heeft gedaan thans
ook in bespreking
De Voorzitter: In zooverre, ik zou den heer Terpstra,
als hij bij zijn voorstel volhardt, willen vragen, of hij
niet liever het voorstel van Burgemeester en Wethou
ders zou willen aanvullen met een amendement. Dat
lijkt mij juister toe, dan dat de Raad besluit dat ,,bij
eventueele aanneming van punt 9" reductie zal worden
gegeven. Dan toch moet de Raad vooruit vaststellen
of besluiten dat, als het voorstel van Burgemeester en
Wethouders wordt aangenomen er 15 reductie zal
worden gegeven. Daarom lijkt het mij juister toe dat
het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
aangevuld met een bepaling als onder voorwaarde,
dat de bewoners uitgekeerd krijgen enz. Hoe dat
precies moet luiden, weet ik niet, dat is een formeele
kwestie. Maar wanneer er staat ,,bij eventueele aan
neming" en het voorstel van den heer Terpstra wordt
aangenomen, is dan tevens het voorstel van Burge
meester en Wethouders aangenomen of niet, of moeten
wij dan komen met dit voorstel Of is het de bedoeling
dat eerst hierover wordt gestemd en dat, als de Raad
dan voor het andere stemt, dat besluit dan is aanvaard?
Als de heer Terpstra daar even een uitleg van zou
willen geven
De heer Terpstra: Heel graag, mijnheer de Voor
zitter. Ik had de bezwaren, die U op het oogenblik
oppert, wel degelijk overwogen en dus wel verwacht
dat U een zeker bezwaar zoudt opperen, Maar ik meen
tegelijkertijd, dat deze vorm de voorkeur verdient
boven een amendement, omdat ik mij plaats op dit
standpunt, dat iets wat uitgebreider is dan het voorstel
van Burgemeester en Wethouders, het eerst in behan
deling en in stemming dient te worden gebracht.
De heer Van der Schoot: Mijnheer de Voorzitter.
Ik heb die vraag gedaan of het voorstel van den heer
Terpstra in behandeling was, omdat er den heelen
middag al heel wat over deze zaak is gesproken, maar
m. i. vooral een belangrijk punt is of er een verplichting
van Burgemeester en Wethouders was ten opzichte
hiervan