240 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Augustus 1933.
De Voorzitter: Dat heeft de Raad in 1931 al uit
gemaakt.
De heer Vein der Schoot: Ik meen, men draait hier
de zaak om, want er is van de zijde van Burgemeester
en Wethouders niet gezegd dat er een plantsoen zou
komen. Er is hier gezegd dat de grond daar te duur
is betaald, maar het bewijs daarvoor is nooit geleverd.
Er is hier ook gezegd: door den betrokken wethouder
is wèl gezegd dat er een plantsoen zou komen, maar
wie zal dat bewijzen En men heeft hier gezegd: wij
moeten dat uitvoeren en de bewoners, die daarop
hebben gehoopt, tegemoet komen. Ik meen echter dat
in denzelfden omtrek voor den grond wel een hoogeren
prijs is betaald. Het is voor mij dan ook de vraag of
de grond te hoog in prijs is geweest en of bij het be
palen van dien prijs een rol heeft gespeeld de kwestie,
dat daar een plantsoen zou komen.
In verband daarmee heeft nu de heer Terpstra zijn
voorstel gedaan, maar daarin ligt opgesloten, dat dan
in het voorstel van Burgemeester en Wethouders een
zekere verplichting tegenover de bewoners van die
straten ligt en ik heb dat zoo niet aangevoeld. Ik ge
loof dat er in geen geval een verplichting op de ge
meente rust en daarom kan ik het voorstel van den
heer Terpstra niet steunen. Ik meen dat er geen ver
plichting is: ieder weet, als hij grond aanvaardt
dient dat althans te weten wat er om hem heen zal
worden gedaan en hij moet van die aanvaarding dan
ook zelf de verantwoording dragen.
Nu voel ik het voorstel van Burgemeester en Wet
houders in de gegeven omstandigheden zoo aan, dat
wij niet anders kunnen doen dan dit aanvaarden. Dat
lijkt mij het beste en het voordeeligste voor de ge
meente en ook in het belang van de bewoners daar.
Men zegt dat men ook wel voelt voor een plantsoen,
ja, wij voelen ook wel voor een plantsoen
De heer Koopal: Doe dan een voorstel
De heer Van der Schoot: Wij hebben nu te doen met
het voorstel van Burgemeester en Wethouders dat hier
ligt, ik heb geen voorstel te doen. In 1925 en in 1931
stond de zaak heel anders, maar wij moeten ons nu
plaatsen op het standpunt dat wij rekening houden met
den toestand, dien wij nu hebben. En als ik de teeke-
ning zie, dan meen ik dat de voorgestelde bebouwing
heel goed zal zijn.
Een plantsoen, zooals de heer Vromen wil, zal duur
worden en ook het onderhoud zal duurder worden en
zijn wij daarmee gediend Het lijkt mij dan ook en
voor de gemeente en ook voor de betrokken bewoners
veel beter om het voorstel van Burgemeester en Wet
houders te aanvaarden. Ik zal mij daar dan ook voor
verklaren en ik kan niet voelen voor het voorstel van
den heer Terpstra.
De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter. Ik kan mij
geheel met het plan van Burgemeester en Wethouders
vereenigen en ik geloof ook dat er van een belofte
geen sprake is. Ik zou alleen ten aanzien van het voor
stel van den heer Terpstra willen zeggen dat dit voor
stel mij eigenlijk te praematuur lijkt. De heer Terpstra
vergeet, dat de helft van het terrein nog maar zal
worden bebouwd en dat het lang niet zeker is dat dit
met de andere helft ook zal gebeuren. Zoodat, als het
voorstel van den heer Terpstra zou worden aange
nomen, de eigenaars daar allen een reductie zouden
krijgen, terwijl later de mogelijkheid niet zou bestaan
om de erfpacht te verhoogen, wanneer op het andere
deel van het terrein, als daarvoor geen gegadigden
zouden blijken te zijn, misschien toch nog een plantsoen
zou komen. Het voorstel van den heer Terpstra dient
dus wel te worden aangehouden tot over het andere
deel van het terrein ook is beslist.
De heer B. Molenaar vraagt het woord.
De Voorzitter: Dat is voor den derden keer, mijnheer
Molenaar. Ik zou willen voorstellen de discussies te
sluiten.
De heer B. Molenaar: Ik zou nog even iets willen
zeggen over het voorstel van den heer Terpstra.
De Voorzitter: Dan daar nog even over.
De heer B. Molenaar: Mijnheer de Voorzitter, ik zal
mij dan buiten het andere houden. Ik meen dat het
voorstel van den heer Terpstra zoo niet kan behandeld
worden en dat het ook los van dit voorstel van Burge
meester en Wethouders onder de oogen moet worden
gezien. Ik zou dan ook willen voorstellen het voorstel
tot erfpachtsverlaging, waarover wij hier niet kunnen
oordeelen. naar Burgemeester en Wethouders te zenden
om praeadvies. Dat lijkt mij beter dan het bij dit voor
stel in behandeling te nemen, want dan is er kans dat
de stemming er door wordt vertroebeld. Het lijkt mij
dus beter dat het voorstel van den heer Terpstra naar
Burgemeester en Wethouders gaat om praeadvies.
De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter, ik wil het
bewijs geven dat ik voldoen wil aan den wensch van
een groot deel van den Raad en wanneer dus Burge
meester en Wethouders mij beloven, dat zij die zaak
van de reductie eens ernstig onder de oogen zullen zien,
dan wil ik die secundaire bepaling wel intrekken. Maar
dan moet ik de belofte hebben van het college, dat net
die zaak onder de oogen zal zien en wel zoo spoedig
mogelijk.
De Voorzitter: Ik zou willen voorstellen om de dis
cussies te sluiten. De heer Vromen krijgt nog even kort
het woord.
De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter, ik zou nog
iets willen zeggen, in de eerste plaats naar aanleiding
van wat de wethouder heeft gezegd naar aanleiding
van het idee, dat ik aan de hand heb gedaan. Inder
daad heb ik in 1931 gezegd dat ik geen voorstander
ben van kleine plantsoenen en dat ik het aanleggen van
groote parken, zooals er daar een komt, een veel juister
oplossing vind. Maar een feit is, dat er voortdurend een
slingerende lijn bij het Gemeentebestuur aanwezig is,
wat betreft het uitbreidingsplan en het maken van
straten en dat dit voortdurend een rechtsonzekerheid
schept voor de menschen, die in dat opzicht met de
gemeente te maken hebben en dat zijn in, de eerste
plaats de bouwers van woningen. Ik heb daar in de
zelfde korte bespreking, die ik over deze zaak in 1931
heb gehouden, ook over gesproken.
Nu is hier eenmaal het schema van 1931 aanvaard
als een voldoende oplossing; er is toen al aan die op
lossing getwijfeld èn door mevrouw Buisman èn door
den heer IJ. de Vries, maar er is hier nu beweerd dat
er wèl gegadigden zijn geweest voor dat terrein, maar
dat, naar ik meen beluisterd te hebben, de vraagprijs
voor den grond te hoog is geweest. Het is dus niet
juist, dat deze oplossing misschien niet mogelijk zou zijn,
maar het is feitelijk zoo, dat, als men vasthoudt aan het
schema van 1931. dan die oplossing aan de gemeente
geld zal kosten. Maar naar mijn meening blijft er dan
toch nog wel eenige crisiswinst over, want het terrein
ligt daar al vanaf 1925 open, steeds met de bedoeling:
het zal mettertijd in die groote huizenzee een open
ruimte blijven. Als wij dus dat terrein op het oogenblik
kleiner gaan maken en de ruimte, die daar nog open
blijft, door de gemeente op een eenvoudige wijze laten
beplanten, lijkt het mij mogelijk om vast te houden aan
de lijn, die in 1931 door de gemeente zelf als een juiste
oplossing is gegeven en waarvoor toen juist dat bebou-
wingsvoorstel is gedaan.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Augustus 1933. 241
Wat betreft het voorstel van den heer Terpstra, vind
ik het heel aardig, dat de heer Terpstra al tevreden is,
ls Burgemeester en Wethouders die gedachte in over
weging willen nemen, maar ik zou er toch de voorkeur
an geven en willen voorstellen om dat voorstel van
en heer Terpstra naar Burgemeester en Wethouders
e zenden om praeadvies. Want als Burgemeester en
Vethouders alleen die zaak in overweging nemen, dan
oort de Raad daarvan t. z, t. misschien nog wel eens
enig resultaat, maar dan is de heer Terpstra van de
^verantwoording af; dan heeft hij wel het schoone gebaar
gemaakt, maar de consequenties van zijn voorstel heeft
ij dan niet te aanvaarden. Daarom zou ik er wel de
gelijk de voorkeur aan geven om dat voorstel naar Bur
gemeester en Wethouders te zenden om praeadvies.
De heer De Boer (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. De heer Vromen heeft de opmerking gemaakt,
lat er een voortdurende rechtsonzekerheid is bij de
nenschen, die te maken hebben met de uitbreiding van
Ue gemeente. Ik moet daar toch tegen op komen. Het
is wel zoo dat er nog geen vastgesteld uitbreidingsplan
is, maar dat is toch wel in voorbereiding en ieder die
at wenscht kan steeds omtrent de uitbreiding van de
Igemeente volledige inlichtingen krijgen
De heer Vromen: Maar hij weet niet of daaraan vast
gehouden wordt.
De Voorzitter: Later óók niet.
De heer De Boer (wethouder): Dat is later óók niet
steeds het geval. Het is niet een wet van Meden en
Perzen dat aan het uitbreidingsplan moet worden vast
gehouden. Dit wordt wel vastgesteld, maar het kan
toch later om deze of gene reden worden gewijzigd.
Wat dus die rechtsonzekerheid betreft, ben ik van mee
ning dat het wel wat meevalt.
Dan is er hier op gewezen dat er aan den Oostkant
van de stad zoo weinig groen is. Ik wil er echter op
ijzen dat, als het uitbreidingsplan wordt uitgevoerd,
er aan den Oostkant groote open ruimten blijven. Wij
rijgen daar in de eerste plaats het groote sportterrein,
.vaaraan men thans bezig is en verder is er ook een
plantsoen bij de barak voor de besmettelijke ziekten
■ntworpen. Ik kan dus niet toegeven dat er tusschen
en Groningerstraatweg en het Vliet zoo weinig open
uimte zal zijn: als men komt aan de overzijde van het
'anaal, naar Achter de Hoven, dan kan daar terecht
■orden gesproken dat er géén plantsoen is; de bewoners
an die wijk hebben heel weinig groen, maar overigens
uilen er aan den Oostkant van de stad groote open
ruimten komen, doordat er voor dit stadsgedeelte plant
poen- en parkaanleg op het uitbreidingsplan voorkomt.
Verder meen ik dat er geen nieuwe gezichtspunten
.aar voren zijn gekomen. Ik geloof dan ook dat ik hier
niet langer bij behoef stil te staan en dat ik het hierbij
:an laten.
De Voorzitter: Ik zou nog even den heer Terpstra
illen antwoorden, die heeft gezegd dat hij bereid is
ijn voorstel in te trekken, indien Burgemeester en
ethouders die zaak nóg eens onder de oogen willen
zien. Ik voor mij persoonlijk en ik vermoed, dat ik
hier ook wel namens het geheele college spreek meen,
'at het het eenvoudigste is en dat het ook beter is, als
de Raad over deze zaak op het oogenblik een beslissing
neemt. Over den principieelen kant van de zaak kan
de Raad thans wel degelijk oordeelen; niet over de
kwestie of de grond daar 7.of meer per M2. moest
kosten, maar in ieder geval wel over de principieele
kwestie, die hierin zit, n.l. of, indien de gemeente ergens
iets anders maakt dan oorspronkelijk op een teekening,
die daarvoor is gemaakt, heeft gestaan en iemand, die
daar grond heeft gekocht, toevallig die teekening heeft
gezien, die persoon dan schadevergoeding moet hebben.
Daar komt het hier toch practisch op neer. Wil men
dien kant op, dan komt men b.v. voor deze gevallen
te staan dat, als de gemeente boomen gaat planten aan
een straat, waar toevallig ook een fotograaf woont, als
die boomen grooter gaan worden, die fotograaf bij de
gemeente komt met de woorden; wilt ge mij maar 15
reductie geven, want toen ik de teekening heb gezien,
stonden daar géén boomen en nu, 3 jaar later, worden
de boomen, die de gemeente daar intusschen heeft ge
plant. grooter en daardoor wordt het donker in mijn
fotografisch atelier; toen ik den grond heb aanvaard,
stonden er géén boomen op de teekening, dus moet er
voor mij nu zooveel van de erfpacht af.
Omgekeerd kan men dan echter ook vragen en
daar zou de heer Terpstra waarschijnlijk niet voor
voelen of er ook termen aanwezig zijn voor het in
voeren van een straatbelasting voor straten, die intus
schen zooveel verbeterd zijn. Iemand, die 5 jaar geleden
een zaak opende aan de Nieuwestad, wist niet, dat het
daar zoo zou worden als het op het oogenblik is, hij
wist niet dat die straat geasfalteerd zou worden. Zoo
iemand gaat daarmee vooruit, maar hij betaalt daar ook
niet iets extra voor, maar alleen zijn normale belasting.
Tot zulke consequenties leidt echter wel het voorstel
van den heer Terpstra. Moet de gemeente nu van de
genen, die profiteeren van wat de gemeente doet, iets
extra ophalen en moet zij aan anderen en bewezen
is het nog nooit, wat daaromtrent is gezegd; ik ontken
dat er bij het bepalen van de waarde van het terrein
daar is gerekend met het aanleggen van een plantsoen
moet de gemeente nu aan anderen, die een vermeend
nadeel hebben, daarvoor een reductie geven Dat lijkt
mij heel moeilijk. Als zoodanig willen Burgemeester en
Wethouders wel eens onder de oogen zien of men dat
niet kan doenBurgemeester en Wethouders willen
daar wel eens over spreken, als het voorstel is verwor
pen, maar dat is niet het onder de oogen zien, zooals
de heer Terpstra bedoelt en daarom is het beter, dat
de Raad dat voorstel maar verwerpt of aanneemt. Dat
lijkt mij het beste, al is het wel wat ongewoon, om een
voorstel als dat van den heer Terpstra het eerst in
stemming te brengen. Er zullen voor- en tegenstemmers
zijn van het voorstel van Burgemeester en Wethouders,
die daarvan hun beslissing laten afhangen. In elk geval
gaat het voorstel van Burgemeester en Wethouders,
gecombineerd met dat van den heer Terpstra, verder
clan het voorstel van den heer Terpstra alleen, maar het
lijkt mij toch beter het voorstel van den heer Terpstra
het eerst in stemming te brengen als de heer Terpstra
dat handhaaft.
Mag ik vragen of het voorstel van den heer Terpstra
ondersteund wordt
De heer Wiersma: Ja, mijnheer de Voorzitter.
De beraadslagingen worden gesloten.
De heer Oosterhoff heeft intusschen de vergadering
verlaten.
Het voorstel van den heer Terpstra wordt met 20
tegen 3 stemmen verworpen.
Voor stemmen de heeren Terpstra, Hofstra en
Wiersma.
Tegen stemmen: mevrouw Buisman-Blok Wijbrandi,
de heeren Turksma, Ritmeester, mevrouw Van Dijk—
Smit, de heeren De Boer, IJtsma, Van der Schoot,
Muller, Feitsma, Weima, Stobbe, Vromen, Koopal,
Van der Meulen, Hoogland, Buiel, B. Molenaar. Balk.
Hettinga en Botke.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met 13 tegen 10 stemmen aangenomen.