270 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 September 1933.
mee vooruitloopt op iets, wat bij een ander amendement
ter sprake komt; zoo aanstonds zal wel blijken dat wij
wel degelijk ook aan deze zaak aandacht hebben
geschonken.
De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik blijf
bezwaar houden, ook na de toelichting van de heeren
Botke en Vromen, tegen de invoeging van die zin
snede, welke op het oogenblik een punt van bespreking
uitmaakt. Ik heb straks reeds bij de behandeling van
het eerste amendement gezegd dat wij den toestand van
het onderwijs aan de bijzondere neutrale school abso
luut uitschakelen; wij laten ons daar niet over uit en
ik heb er zelfs positief bij gevoegd dat wij dat onder
wijs, voor zoover wij dat kennen, ten zeerste moeten
waardeeren. Dat neemt echter niet weg, dat hier een
vertoogschrift moet worden samengesteld, dat bedoelt
de meening van den ganschen Raad weer te geven.
Wij voelen het zoo, dat wij niet kunnen toegeven en
dat naar onze meening die zinsnede er uit moet, omdat
het nu een kwestie van recht is, dat hier dient te
worden uitgeoefend. Het is hier nu een kwestie van
recht en dat moet absoluut niet te gering worden ge
acht. Er is zooeven bewezen maar ik mag daar niet
op terugkomen dat het noodzakelijk is dat men deze
school aanvraagt.
Wat betreft de kwestie, die de heer Vromen zoo en
passant aanhaalt, zou ik, als het niet dokter Vromen
was, die het heeft gezegd, haast gezegd hebben: het
raakt kant noch wal wat hij op het oogenblik beweert.
Want de heer Vromen weet toch zeer goed dat wijzi
ging, ook van de geestelijke meeningen, ten allen tijde
mogelijk is
De heer Vromen: Ja, maar het was hier geen be
keerlinge
De heer Terpstra: Daar weet U niets van U kent
die interne geschiedenis niet
De heer Vromen: Het was alleen een salarisverbete
ring voor die dame
De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter, er wordt
door de Sociaal-Democraten wel eens gezegd wat
geeft die christelijke school, want sociaal-democraat A
is voortgekomen uit de christelijke school en sociaal
democraat B is ook voortgekomen uit de christelijke
school. Als men daarvan zoo overtuigd is, dan zou ik
zeggen, moeten er nog méér christelijke scholen komen,
dan komen er nog méér sociaal-democraten. Dat snijdt
geen hout en dat was ook het geval met wat de heer
Vromen heeft gezegd. Deze slaat gewoonlijk spijkers
met koppen maar hij was nu ver de plank mis. De heer
Vromen weet toch zeker wel dat in het prospectus van
die school, waaraan ook de heer Vromen werkzaam
is, deze zinsnede staat dat, als zich daar een leerlinge
aanbiedt, zij een verklaring moet afleggen, dat zij den
ganschen cursus van de school zal volgen. Daaruit volgt
dat het mogelijk is dat er op het oogenblik nog tal van
leerlingen van christelijken huize op die school zijn,
omdat zij gebonden zijn aan de verklaring, die zij eer
tijds hebben moeten afleggen.
De heer Vromen: Er zit toch geen enkele sanctie op
die verklaring
De heer Terpstra: Ik wil daar niet langer op ingaan,
maar ik zou de bewijzen kunnen geven, dat de heer
Vromen op het oogenblik ten zeerste dwaalt.
De Voorzitter: Ik moet over wat hier nu weer wordt
gesproken toch mijn verwondering te kennen geven,
omdat deze woorden, die in het verweerschrift staan,
letterlijk eensluidend zijn met de woorden, die Burge
meester en Wethouders hebben geschreven in hun
voorstel van 29 Juni aan den Raad, dat met algemeene
stemmen is aangenomen. Waarom moet daar nu weer
aan geknabbeld worden en waarom heeft men dat toen
niet gedaan Dat had men dan te rechter tijd moeten
doen, n.l. toen het voorstel zelf in behandeling was
maar nü niet. Het voorstel zelf is met algemeene stem
men aangenomen, zij het dan met een verklaring er bij,
maar die slaat hier niet op
De heer Van Koliem: Er is in dien tusschentijd een
vergadering geweest, mijnheer de Voorzitter
De Voorzitter: In het voorstel van Burgemeester en
Wethouders van 29 Juni staan toch letterlijk dezelfde
woorden, die in het vertoogschrift zijn opgenomen en
die daarin uit het oorspronkelijke voorstel zijn over
genomen. Daar staat ook letterlijk „gezien den feite
lijken toestand'' toen hebben de heeren van die zin
snede absoluut niets gezegd en is het voorstel met
algemeene stemmen aangenomen en nu komt men
daarop terug en moeten die woorden er uit.
De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter. Wat
betreft hetgeen U zegt ten opzichte van de verklaring,
die door ons is afgelegd bij monde van den heer Feitsma,
geloof ik niet te kunnen zeggen dat de beschouwing,
die U daaraan vastknoopt, heelemaal juist is. Ik geloof
dat in die beschouwing van den heer Feitsma wel
degelijk is uitgekomen zij het dan niet woordelijk,
maar de strekking zat er wel in dat de uitdrukking
„gezien den feitelijken toestand" voor ons niet een
argument was bij dit besluit van den Raad. Dat in de
eerste plaats. En in de tweede plaats wil ik consta-
teeren dat, hoewel hier is geweest een besluit van den
Raad, wij hier op het oogenblik zitten voor de behan
deling van een vertoogschrift, omdat er van het bestuur
van de school een beroepschrift is uitgegaan. En waar
het daarover gaat en het ook de vorige vergadering
reeds ging over dit onderwerp en wij toen de gelegen
heid hebben gekregen om nog amendementen in te
dienen en omdat dit amendement volkomen in over
eenstemming is met de verklaring, die indertijd door den
heer Feitsma is afgelegd, meen ik dat wij volkomen
binnen de orde zijn met deze amendementen en onze
argumentatie.
De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter, ik zou ook
wel even iets over deze zaak willen zeggen. Wij zitten
hier op het oogenblik feitelijk werk te doen, wat
eigenlijk niet gedaan kan worden wij zitten hier te
vereenigen, wat niet te vereenigen is, dat is de kwestie.
Zou het dan niet de weg zijn dat men zegtlaat dan
die fractie, die het hiermee niet eens is en die de amen
dementen heeft ingediend, een aparte memorie bij het
vertoogschrift voegen; dan kan haar meening daann
worden weergegeven. Nu men hier toch voor die zaak
staat, is dat toch veel gemakkelijker dan dat wij hier
over elk amendement ellenlange discussies voeren; het
is veel gemakkelijker om dan een aparte memorie bij
het vertoogschrift te voegen.
De Voorzitter: Ik wil even opmerken dat de wet
niet kent een memorie van de minderheid. Als er een
Raadsbesluit is gevallen, geldt dat ook voor degenen
die het er niet mee eens zijn.
De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter, ik ben
het eigenlijk niet eens met de beschouwing, die mijn
rechterbuurman hier geeft. Ik meen dat wij op dit
moment nog altijd ernstig bezig zijn om te trachten tot
een compromis te komen. Gedeeltelijk is dat gelukt en
dat had misschien zoopas kunnen gelukken, als U had
gehandhaafd dat woord, dat door LI naar voren is ge
bracht. Wij hangen niet aan een woord. Ten slotte
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 September 1933. 271
zijn wij op het oogenblik bezig te trachten tot een ver
toogschrift te komen, waarachter de geheele Raad zich
kan scharen en het staat nog te bezien hoe dat zal
afloopen.
De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter, ik zou toch
Gok nog een opmerking willen maken. Ik geloof inder
daad dat de heer Buiel niet zoover de plank mis was,
toen hij zei, dat wij hier bezig zijn dwaas werk te doen.
Ik kan mij de houding van de Christelijk Protestantsche
fractie natuurlijk wel indenken; toen ik echter die amen
dementen zag, was mijn conclusie, dat de berg een
muis had gebaard, maar van middag is die muis weer
bezig een berg te baren en dat is dan toch wel heelemaal
dwaas. Ten slotte bestaat er toch voor de christelijke
fractie een vrij wat eenvoudiger houding, n.l. door
hier tegen te stemmen hoewel ik natuurlijk graag
zou willen dat zij dat niet doet of als zij hier voor
wenscht te stemmen, dan bij de stemming een verklaring
af te leggen, verwijzende naar de betrekkelijke zinsnede
in de verklaring, die destijds is afgelegd. Daarmee is
dan haar houding volkomen en voor 100 correct, j
Wat wij op het oogenblik doen n.l. vechten over een
woord en daar beschouwingen aan vastknoopen, is m, i.
onjuist en dwaas.
De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter. In het
algemeen voel ik er zeer veel voor om geen monniken
werk te verrichten en om de beraadslagingen zoo kort
mogelijk te houden. Wij hebben dat in het algemeen
cok getoond bij de toelichting van onze amendementen,
maar toch zie ik het zoo, dat, wat èn mijn rechterbuur-
man én de heer Vromen bedoelen, straks het punt in
kwestie zal worden. Wij zullen echter eerst moeten af
wachten hoe de loop van zaken ten opzichte van de
amendementen zal zijn; ook de heer Vromen heeft zich
te dien opzichte niet gewaagd aan een zekere voor
spelling. Het is mogelijk dat bij de bespreking van de
amendementen een zoodanige wijziging in het vertoog
schrift wordt aangebracht, dat wij straks na afloop van
die geschiedenis ons ernstig moeten beraden wat ons in
deze te doen staat.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het tweede amendement wordt met 17 tegen 10
stemmen verworpen.
Voor stemmen: de heeren Terpstra, Wiersma, Het-
tinga, Stobbe, Van der Schoot, Weima, Balk, Feitsma,
Hofstra en Buiel.
Tegen stemmen: de heeren Hooiring, Turksma, me
vrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren De Boer,
Botke, IJtsma, Ritmeester, Koopal. Muller, Van Kollem,
Hoogland, M. Molenaar, Westra, Van der Meulen,
mevrouw Van Dijk'Smit, de heeren B. Molenaar en
Vromen.
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: Mijnheer de
Voorzitter, zou het nu niet zoo geregeld kunnen wor
den, dat er één toelichting wordt gegeven van den kant
van de voorstellers van de amendementen en één ant
woord van het college van Burgemeester en Wethou
ders
De Voorzitter: Ik heb daar geen bezwaar tegen, me
vrouw.
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: Anders komt
er geen eind aan.
De Voorzitter: Kan de Raad zich met dat voorstel
van mevrouw Buisman vereenigen
De heer Hofstra en anderen: Neen.
De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter, ik wil mij
wel zooveel mogelijk bekorten en wij hebben ook zoo
veel mogelijk bij deze besprekingen en toelichtingen
getracht, deze bij één of twee personen te laten. Ik meen
dat van onze zijde al zooveel mogelijk wordt getracht
cm de discussies te bekorten.
De VoorzitterWordt het voorstel van mevrouw
Buisman ondersteund
Dit blijkt wel het geval te zijn.
Als de Voorzitter dit voorstel in stemming wil bren
gen, wordt daartegen van de zijde van de rechtsch-
Protestantsche fractie geprotesteerd.
De Voorzitter: Wij zullen de heeren laten spreken.
Spreker stelt aan de orde het derde amendement,
luidende
„Op bladzijde 3, 2e alinea, de woorden „hetgeen
te dezen betwist wordt", te vervangen door „hetgeen
te dezen, de omstandigheden in aanmerking geno
men, betwist wordt"."
Dit amendement is door Burgemeester en Wethouders
overgenomen; de heeren zullen daar dus wel niet veel
over behoeven te spreken.
De heer Terpstra: Wij hebben ons daarover verblijd,
mijnheer de Voorzitter.
De Raad kan er zich mede vereenigen dat dit amen
dement door Burgemeester en Wethouders is overge
nomen.
De Voorzitter stelt aan de orde het vierde amende
ment, luidende
„Op bladzijde 4, le regel, de woorden „óók een
bijzondere" te vervangen door „een bijzondere neu
trale"."
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou
hierop een kleine toelichting willen geven. Er staat hier
alleen „doch óók een bijzondere" en wij zouden dat wil
len wijzigen en aanvullen met „doch een bijzondere neu
trale". Als hier door Burgemeester en Wethouders is
gezegd dat de bestaande redactie juist is en in den ge
dachtengang het beste past, dan kan ik mij dat voor
stellen en als ik ondeugend zou willen zijn, dan zou ik
kunnen zeggen, dat dit inderdaad het geval is achter
de groene tafel en dat die gedachtengang daar het beste
past. Doch zulks zal niet bedoeld zijn en daarom zal ik
dat niet zeggen. Toch meen ik dat er twijfel kan zijn
omtrent den gedachtengang bij de bestaande redactie;
ik wil niet zeggen dat die niet juist is, maar naar mijn
meening komt het hier op neer, dat het een onvolledige
juistheid is en dat de aard en het karakter van de on
derwijsinrichting, waarop deze zinsnede betrekking
heeft, zoodanig is, dat het woord „bijzondere" moet
worden aangevuld met het woord „neutrale".
De Voorzitter: Als ik de zaak goed zie, is de kwestie
deze, dat het hier gaat over openbare of bijzondere
school. Nu wordt hier door den Raad gezegd
„dan zij er op gewezen: le. dat de bestaande in
dustrie- en huishoudschool allerminst een openbare
inrichting van onderwijs is, doch óók een bijzondere."
Dat is toch waar?
De heer Wdersma: Dat ontken ik niet.
De Voorzitter: Waarom moet er dan kennis van
worden gegeven dat het een neutrale school is