272 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 September 1933. De heer Wiersma: Omdat dit in overeenstemming is met den aard en het karakter van die onderwijsinrich ting. De heer Botke (wethouder): Mijnheer de Voorzitter, de heer Wiersma heeft zelf erkend dat het hier in deze zinsnede het beste is, dat het zoo blijft, dus dat er staat „een bijzondere". Ik zou zeggen, waarom moeten wij er dan nog bij halen ,,een neutrale bijzondere" of een „bijzondere neutrale"? Wat dat woord „neutrale" be treft, kunnen de heeren wel gerust zijn; op bladzijde 6 in regel 16 van onder af staat de uitdrukking „neutrale school", dus daaruit kan gelezen worden dat het een neutrale school is. De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter, ik zou een sub-amendement willen indienen, om op die wijze een verzoening tusschen de beide partijen tot stand te bren gen. Ilc zou willen voorstellen hier te lezen „doch óók een bijzondere, zij het neutrale." Dan is in elk geval de redactie taalkundig juist en dan staat er duidelijk: het is niet een bijzondere, zooals hier nu gevraagd wordt, maar het is óók een bijzondere, zij het neutrale. De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter, ik begrijp het sub-amendement van den heer Vromen absoluut niet. Als wij daar invoegen „een bijzondere, zij het neutrale", dan is dat een degradatie, doordat er staat zij het neu trale. Wij stellen er prijs op, dat het blijft „een bijzon dere neutrale". De Voorzitter wil in stemming brengen het amen dement van de Christelijk-Protestantsche fractie. De heer Wiersma: Er is toch een sub-amendement De heer Vromen: Dat was een verzoeningspoging, maar ik trek het weer in. De heer Wiersma: Ik aanvaard die verzoeningspo ging graag. De heer Vromen: Ik heb het weer ingetrokken. De beraadslagingen worden gesloten. Het vierde amendement van de heeren Wiersma en Terpstra wordt met 18 tegen 9 stemmen verworpen. Voor stemmen: de heeren Terpstra, Wiersma, Het- tinga, Stobbe, Van der Schoot, Weima, Feitsma, Hof- stra en Buiel. Tegen stemmen: de heeren Hooiring, Turksma, me vrouw Buisman—Blok Wijbrandi, de heeren De Boer, Botke, IJtsma, Ritmeester, Koopal, Muller, Van Kollem, Balk, Hoogland, M. Molenaar, Westra, Van der Meu- len, mevrouw Van Dijk—Smit, de heeren B. Molenaar en Vromen. De Voorzitter stelt aan de orde het vijfde amende ment, luidende „Op bladzijde 4, 3e alinea, achter het woord „geacht" nog te lezen de volgende woorden „welke noodzakelijkheid zij overigens alleen afwijzen op grond van den onzekeren toestand van de gemeen telijke financiën"." De beraadslagingen worden geopend. De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter, ik zou zeggen, het gaat hierbij mee om de kern van de zaak, n.l. ten opzichte van de houding, die den vorigen keer bij deze zaak door ons is aangenomen. Men is zoo vrij om in het vertoogschrift weer te geven een gedeelte van wat door ons bij monde van den heer Feitsma is verklaard, doch ten opzichte van het trekken van een conclusie is men naar onze meening niet geheel vol ledig. Men kan naar aanleiding van onze meening toch wel een geheel verkeerde conclusie trekken, althans men wil bij het trekken van die conclusies onze meening vrijwel buitensluiten. Ter versterking van het vertoog schrift heeft men het noodig geoordeeld om een citaat j uit onze verklaring daarin op te nemen en naar onze I meening zou nu aan het adres van ons ook een vrien- delijkheid passen, door toch ook eenige ruimte aan ons I zelf te laten ten opzichte van het feit, welke conclusie uit onze verklaring moet worden getrokken. Mijnheer de Voorzitter, ons amendement geeft zeer duidelijk weer om welke reden wij in een vorige ver gadering tot het toen door ons ingenomen standpunt zijn gekomen. Als dit amendement hier in den Raad niet wordt overgenomen, geeft dat ietwat den schijn, alsof men misbruik heeft willen maken van de verkla ring, die wij toen ten opzichte van onze houding heb ben afgelegd. Als men daarbij wèl overneemt datgene, wat men noodig meent te hebben voor versterking van het vertoogschrift want waarvoor bezigt men dat anders? geeft men daarmee de zaak zeer onvolledig weer. Mijnheer de Voorzitter, er is hier wel eens gesproken dat hier van weerskanten zeer gracieuze handelingen plaats hebben en naar onze meening zou er thans van de zijde van het college gracieus worden gehandeld, door niet alleen in het vertoogschrift weer te geven dit citaat, maar door ook volledig ons standpunt daarin weer te geven. De Voorzitter: Ik wil daar wel iets op antwoorden. Waar hier thans door den heer V/iersma wordt ge zegd: het geeft ietwat den schijn, dat er misbruik wordt gemaakt van onze verklaring, wil ik wel zeggen: het geeft ietwat den schijn, dat de heeren op het oogenblik wat feller zijn dan toen door hen die verklaring is af gelegd. Het is de vraag maar of die woorden, die men hier thans aan wil toevoegen, uit die verklaring zijn af te leiden of niet. Wat men er ten slotte toen bij ge dacht heeft, daar hebben wij hier nu niet mee te maken; het is de vraag maar of het mogelijk is dat het daaruit is te halen. Nu is, wil ik wel zeggen, een eigenaardigheid, dat in het beroepschrift een stuk uit de rede van den heer Feitsma ontbreekt en dat is dit stuk. dat wij hier in het vertoogschrift hebben opgenomen. Wij hebben dus ons verweerschrift aangevuld met dat gedeelte van die rede. dat in het beroepschrift ontbreekt, zoodat dus nu in Den Haag ieder er over kan oordeelen wat hier pre cies is gezegd en dan moet men in Den Haag maar concludeeren wat ten slotte de bedoeling is. De vraag is hier echter maar of uit de verklaring, die den vorigen keer is afgelegd, datgene, wat de heeren er nu bij wil len zeggen, n.l. „welke noodzakelijkheid zij overigens alleen afwijzen op grond van den onzekeren toestand van de gemeentelijke financiën" zuiver en alleen te dis- tilleeren is. Daar kan men ten slotte een verschillende opinie over hebben. Ik voor mij wil wel zeggen dat ik een conclusie, dat men het alleen op dien grond heeft gedaan, niet uit de verklaring, die de heeren den vo rigen keer hebben afgelegd, kan afleiden en dus acht ik het niet juist dat dit er achter komt. Er kan nu op worden gewezen dat dit wel de bedoeling is geweest, maar ik zou zeggen, als men de verklaring onpartijdig leest, dan kan men dat er niet uit halen en daarom behoort dat ook niet in het vertoogschrift. De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter. Naar mijn meening wordt hier op het oogenblik getwijfeld aan iets, wat toch eigenlijk juist is. Er staat toch in de verklaring, die bij monde van den heer Feitsma is af gelegd, nadat deze er eerst op had gewezen dat in Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 September 1933. 273 breede kringen deze inrichting noodzakelijk wordt geacht „Voor ons staat het dus vast, dat de school in een behoefte voorziet en dat de noodige uitgaven in normale tijden gewettigd Daaruit valt toch voldoende te concludeeren, dat de onzekere toestand van de gemeentelijke financiën al léén, maar dan ook enkel en alléén de reden is ge weest, waarom wij den vorigen keer dat standpunt heb ben ingenomen. Dat komt in die verklaring duidelijk naar voren en ik begrijp niet hoe men daaromtrent nog eenigen twijfel kan hebben. Nu staat in het vertoog schrift deze conclusie en het spreekt vanzelf dat, waar wij indertijd, vóórdat wij tot die conclusie zijn gekomen, een bepaalde verklaring hebben afgelegd, wij ook graag willen dat die verklaring hierna in het vertoogschrift wordt verwerkt. De beraadslagingen worden gesloten. Het vijfde amendement wordt met 16 tegen 11 stem men verworpen. Voor stemmen: de heer Terpstra, mevrouw Buisman- Blok Wijbrandi, de heeren Wiersma, Hettinga, Stobbe, Van der Schoot, Weima, Balk, Feitsma, Hofstra en Buiel. Tegen stemmen: de heeren Hooiring, Turksma, De Boer. Botke, IJtsma, Ritmeester, Koopal, Muller, Van Kollem, Hoogland, M. Molenaar, Westra, Van der Meulen, mevrouw Van Dijk—Smit, de heeren B. Mo lenaar en Vromen. De Voorzitter stelt aan de orde het zesde amende ment, luidende „Op bladzijde 5, 14e regel van boven af, het woord „onnoodige" te vervangen door het woord „meer dere"." De beraadslagingen worden geopend. De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter. Naar onze meening sluit dit amendement volkomen aan bij onze vroegere verklaring. Daaruit is gebleken, zooals ik zoopas ook heb besproken en voorgelezen, dat wij dit onderwijs niet alleen wenschelijk, maar ook noodig achten. Eigenlijk zou daaruit volgen, waar wij dat on derwijs noodig achten, dat wij meenen dat ook de uit gaven, die daarvan het gevolg zullen zijn, noodig zijn. Wij zijn echter, zooals ik zoopas ook heb gezegd, voor de consequenties daarvan teruggedeinsd, n.l. van het doen van die meerdere uitgaven, nog maar eens afge zien van de middelen, die door Burgemeester en Wet houders aan de hand worden gedaan, waardoor inder daad volgens hen die uitgaven gedrukt zouden kunnen worden. Ik wil wel zeggen dat wij die geschiedenis straks nog bij een ander amendement zullen bekijken. Want als men over die kwestie nadenkt en over meer dere gegevens komt te beschikken, dan zou dat nog wel eens twijfelachtig kunnen zijn. Als het gaat over noo dige uitgaven, dan zou het naar onze meening wel mo gelijk kunnen zijn dat er uitgaven worden gedaan, die minder noodig zijn dan datgene, wat voor deze kwestie wordt gevraagd. Derhalve, mijnheer de Voorzitter, meenen wij op grond daarvan, dat wij het woord „onnoodige" moeten vervangen door wat onzerzijds in overeenstemming met onze verklaring is voorgesteld en wij begrijpen niet waarom wij in dezen ook maar eenigen tegenstand zou den krijgen van de zijde van Burgemeester en Wet houders. De heer Botke (wethouder): Mijnheer de Voorzitter, een enkel woord. De heer Wiersma stelt zich weer op het standpunt van zijn fractie, maar dit verweerschrift is natuurlijk een verweerschrift alléén van den Raad en wel naar aanleiding van het besluit, dat op 11 Juli is genomen. Daarbij heeft de Raad uitdrukkelijk uitge sproken dat de oprichting van deze school niet noodig is daarom moet hier staan dat die uitgaven onnoodig zijn Dat is volkomen juist en daarom kan hier het woord „.onnoodige" niet door „meerdere" worden vervangen, want als hier „meerdere" wordt gezegd, dat is daarmee niet uitgesproken dat het „onnoodige" uitgaven zijn. De beraadslagingen worden gesloten. Het zesde amendement wordt met 18 tegen 9 stem men verworpen. Voor stemmen: de heeren Terpstra, Wiersma, Het tinga, Stobbe, Van der Schoot, Weima, Feitsma, Hof stra en Buiel. Tegen stemmen: de heeren Hooiring, Turksma, me vrouw Buisman—Blok Wijbrandi, de heeren De Boer, Botke, IJtsma, Ritmeester, Koopal, Muller, Van Kollem, Balk, Hoogland, M. Molenaar, Westra, Van der Meu len, mevrouw Van Dijk—Smit, de heeren B. Molenaar en Vromen. De Voorzitter: Aan de orde is het zevende amende ment, luidende „Op bladzijde 5, regel 21 t/m 26, van de woorden af „Nog gaan, enz." te laten vervallen. Op bladzijde 5, regel 28 t/m 31, te beginnen met de woorden „Aan de leerlingen" te laten vervallen." Wij hebben het vertoogschrift hier ook nog eenigszins gewijzigd, zooals is gebleken uit het ontwerp, dat ter inzage heeft gelegen; ook Burgemeester en Wethouders hebben er een tusschenzin uit laten vervallen. De beraadslagingen worden geopend. De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter. Wat 11 daar zegt in laatste instantie, is ook ons niet ontgaan; wij zijn daaruit tot de conclusie gekomen dat ons amen dement toch niet heelemaal onvruchtbaar heeft gewerkt. Wij verheugen ons er over dat de bestaande redactie ten opzichte van dit punt ietwat is gewijzigd. Toch wordt de bewijskracht van het vertoogschrift hier blijk baar ontleend aan het feit, dat leerlingen van zooge noemde ik zal dat woord ook maar gebruiken christelijke ouders nog op de neutrale onderwijsinrich ting gaan. Ik wil dat erkennen, ik zeg dat ronduit, doch ik zou deze vraag willen stellen bewijst dat daarom dat deze zoogenoemde christelijke ouders daarmee uit spreken, dat zij dit de meest geschikte onderwijsinrich ting voor hun kinderen achten Wat is het geval? De heer Terpstra heeft er al op gewezen dat bij aanmelding van leerlingen voor deze bijzondere neutrale school de ouders of verzorgers zich moeten verbinden voor een bepaalden tijdsduur van een cursus. Ik heb aanvankelijk ook gemeend dat dit was voor den duur van den geheelen cursus, maar mij is van de zijde van een Raadslid in mijn omgeving verzekerd, dat dit niet gold voor den geheelen cursus maar wel voor den tijd van 2 jaren. Daaruit blijkt dat, als iemand tot de conclusie zou komen, dat hij wanneer zijn kind b.v. één jaar op die school is geweest krachtens zijn principiëele overtuiging zijn kind daar vandaan zou moeten nemen, hij aan de verbintenis, welke hij heeft aangegaan, dan nog weer een jaar vastzit. Hij kan zijn kind dan wel van die onderwijsinrichting af nemen, maar hij zal dan toch nog voor een cursusjaar het schoolgeld moeten betalen, daar zit hij onherroepelijk aan vast. Er is nog een andere omstandigheid, waardoor het komt dat kinderen van christelijke ouders die inrichting bezoeken. Ik ken hier in de stad iemand, die zijn kind ongaarne naar deze neutrale inrichting zendt, maar voor dat kind was aanmelding aan deze school in ver band met het volgen van een bepaalde cursus noodza kelijk, omdat die cursus aanvankelijk nog niet op het leerplan stond van de christelijke school. Voor het vol gen van die bepaald uitgekozen cursus moest men dus

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1933 | | pagina 8