300 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1933.
willen stellen. Ten eerste dit. Ik lees in het geheele
praeadvies niets over een eventueele mogelijkheid of
wenschelijkheid, dat de provincie iets zou bijbetalen
voor den straataanleg c. s., die noodig is geworden,
doordat een openbare weg, of zelfs twee, door dezen
verkoop aan de provincie moeten verdwijnen. Waar
dat toch dikwijls de gewoonte is en dat dan zelfs een
belangrijk gedeelte van de overeenkomst uitmaakt bij
verkoop aan particuliere gegadigden, meen ik, waar
hier 59.300.noodig is voor den straataanleg en er
bovendien ook nog een nieuwe brug zal moeten komen,
dat er werkelijk wel aanleiding was geweest om de pro
vincie ook te laten meebetalen in de kosten van den
straataanleg.
In de tweede plaats, mijnheer de Voorzitter, zou ik
willen vragen of het college van Burgemeester en Wet
houders ook bekend is met de werkelijke plannen die
de provincie daar heeft. Naar ik meen, bestaat het plan
om nog een ketelhuis en een centrale daar te zetten,
waar dus weer nieuwe turbines in zullen worden ge
plaatst en dynamo's (naar aanleiding van eenig
rumoer in den Raad Als ik verder kan gaan. zeggen
de heeren het maar
De Voorzitter: Er is niemand, die U tegenhoudt,
mijnheer Buiel.
De heer Muller: De verslaggever luistert
De heer Buiel: Ik ga verder. Ik zou dus willen vra
gen, waar het mij bekend is, dat de provincie daar een
nieuw ketelhuis en een machinehal wil plaatsen, of men
wel heeft overwogen, dat het stuk grond, dat daar nog
overblijft tegenover Posthumus en Van de Rijdt, dat dit
eigenaardig gevormde stuk grond in waarde zal ver
minderen als het zal worden bebouwd, door het geraas
en het geluid van de daarnaast gebouwde machines van
de centrale. Ik vrees dat die grond niet zoo goed ver
huurbaar zal zijn als men aanvankelijk wel zou denken,
want zelfs in de Alma Tademastraat kan men nog de
turbines hooren van de electrische centrale.
De kwestie-Landeweer heb ik ook bekeken, maar ik
geloof niet dat daar in het praeadvies iets over staat.
Er staat wel, zooals de heer Hofstra aanhaalde, iets
over de perceelen aan de Poppestraat, maar het perceel
van Landeweer is gelegen over de ophaalbrug en dus
geldt hetgeen er in het voorstel is gezegd, niet dat per
ceel. Als daar iets moet gebeuren, zal dat met overleg
en met goedvinden van dien eigenaar moeten gebeuren,
of men zal er zeker van moeten zijn, dat er verder geen
bezwaren aanwezig zijn.
Uiteindelijk is het voor mij nog de vraag, of die koop
prijs, dien de provincie zal betalen, wel voldoende is. Ik
heb niet precies kunnen nagaan, hoeveel de gemeente
voor dat land gegeven heeft, maar ik meen dat het
laatste perceel meer aan de gemeente heeft gekost, dan
de gemeente thans als waarde voor dien grond terug
krijgt. Ik zou daar gaarne inlichtingen over willen
hebben.
De Voorzitter: Ik wil zelf beginnen met de beant
woording van de kwestie, die de heer Van der Meulen
behandeld heeft, en wel speciaal wat betreft de zaak-
Landeweer, zooals ik die maar zal noemen. De zaak zit
zoo, dat Burgemeester en Wethouders pas dezen mor
gen van den heer Landeweer een betrekkelijk kort
briefje hebben ontvangen, gedateerd 13 November,
waarin hij over enkele dingen spreekt, die ik zoo meteen
zal noemen. Het was ons intusschen gebleken, dat de
Raadsleden, maar dan met uitsluiting van de wethou
ders, reeds een brief thuisbezorgd hadden gekregen.
Ook ik had een dergelijken brief niet ontvangen en van
daar. dat aan de Raadsleden de inhoud van dien brief
eerder bekend was dan aan ons. Wij hebben onzen
brief vergeleken met dien aan de Raadsleden; in hoofd
zaak staat er hetzelfde in, maar hij is niet gelijkluidend.
Nu zegt de heer Landeweer hier, dat de toestand
slechter voor hem wordt en de heer Van der Meulen
heeft naar aanleiding van den brief, dien de heer Lan
deweer aan de Raadsleden heeft gezonden, enkele zaken
gevraagd.
In de eerste plaats is er gesproken over een rijweg,
die beloofd zou zijn. Van die beweerde toezegging is
aan Burgemeester en Wethouders absoluut niets be
kend; op schrift staat daar nergens iets van en zelf
weten wij daar niets van, want het zou ook alles vóór
onzen tijd geweest zijn; dat moet dan geweest zijn in
den tijd. toen Landeweer dat land van de gemeente
beeft gekocht
De heer Terpstra: In 1899.
De Voorzitter: In 1899. maar voor zoover hier is na
tc gaan, is er niets van bekend van een rijweg. Mis
schien heeft men indertijd dat wil ik niet ontkennen
wel het doel gehad om langs het Vliet een weg te
maken, evengoed, als men ook het doel heeft gehad om
aan den Zuidkant van het Nieuwe Kanaal een weg te
maken. Ten slotte is men daar ook afgestapt, toen men
de fabriek van Koopmans direct aan het water
heeft laten bouwen en later het deel van den weg, dat
reeds was aangelegd, aan de Condensfabriek heeft ver
kocht, opdat deze zoo dicht mogelijk aan het water zou
kunnen bouwen. Het is dus mogelijk, dat men ook in
die tijden gedacht heeft dat er een weg langs het Vliet
moest komen, maar de gemeente heeft later zelf eigen
lijk al de zaak op slot gezet en dat is een bewijs, dat
men er niet meer aan dacht om den weg verder door
te trekken toen zij een perceel aan de gebroeders
De Roos heeft verkocht, dat over een vrij groote lengte
langs het Vliet ligt, direct bij het perceel van Lande
weer. Doortrekken van den weg langs het Vliet was
toen dus uitgesloten.
Wat betreft de opheffing van het voet- en karpad.
dit wordt ook opgeheven, dat is volkomen juist; maar
ongelukkig voor den heer Landeweer wordt hier een
pad opgeheven, waar hij geen recht op heeft. Alleen
de gebroeders De Roos hadden daar recht op en met
hen is nu een overeenkomst gesloten, waarbij zij een
anderen uitgang krijgen over het land van Kleijenburg
naar het daar bestaande voetpad, zooals in de stukken
is omschreven. Ten behoeve van het perceel van de
gebroeders De Roos is in 1899 aan Landeweer opge
legd, dat hij over zijn haven een soort pontonbrug moest
maken, maar deze was speciaal om het perceel van de
gebroeders De Roos langs een voetpad uitgang te doen
krijgen en dat pad liep langs den Noordkant van het
perceel van Landeweer en langs den Zuidkant van het
Vliet.
Nu vraagt de heer Van der Meulen is het ook
mogelijk, dat daar een buurweg bestaat Ik voor mij
neem dat niet aan en wel op deze gronden, dat de
schiphuizen in die buurtschap, die nog ten Oosten van
Kleijenburg lagen, er al waren voordat en die buurt
schap zelf was er nog eerder de gemeente dat ter
rein aan Landeweer verkocht. Die buurtschap werd
toen bereikt, door van de Poppebrug te gaan eenigs-
zins in de richting van de centrale, dan dwars over het
land van de tegenwoordige centrale, verder dwars over
het land van de tegenwoordige werf van Landeweer
naar de boerderij Kleijenburg en zoo verder naar de
woningen. Nu is dat pad direct vanaf de boerderij
Kleijenburg verlegd naar den Kanaalweg. Dat hier een
buurweg is geweest, kan ik dus niet aannemen; toen de
gemeente daar een perceel aan de gebroeders De Roos
heeft verkocht, heeft de gemeente over de strook, ten
Noorden van het perceel van Landeweer, dit voet- en
kruipad gelegd, speciaal ten bate van de gebroeders
De Roos. De heer Landeweer heeft toen permissie ge
kregen om door dat pad van de gemeente een haven
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1933. 301
te graven, evenals hij ook permissie heeft gekregen
maar daar nooit gebruik van heeft gemaakt om ook
den Kanaalweg door te graven voor een directe ver
binding van zijn werf met het Kanaal en daar een op
haalbrug te maken. Aan den anderen kant, bij het
Vliet, heeft hij dat wèl gedaan en daar heeft hij een
pontonbrug moeten leggen, maar deze was speciaal
ten bate van de gebroeders De Roos. Ik wil niet zeg
gen dat Landeweer niet, speciaal voor het personeel,
dat vermoedelijk in die woningen van hem woont, wel
eens gebruik heeft gemaakt van dat pad, maar dat is
dan o. i. geheel zonder recht geschied. Wanneer dus
dat pad wordt opgeheven, kan Landeweer daar geen
bezwaar tegen maken op grond van rechtmatige aan
spraken.
Daar staat tegenover, dat indertijd bij zijn aanvraag
wij hebben dat nagezien de heer Landeweer er
erg op stond, dat zijn heele perceel aan het Vliet zou
komen te liggen. De gemeente heeft dat toen niet ge
daan en heeft een pad langs het Vliet vrijgehouden,
maar ik kan wel zeggen dat Burgemeester en Wet
houders nu op het standpunt staan dat, als dat pad nu
vrij komt, er voor de gemeente heelemaal geen bezwaar
is dat Landeweer dit van de gemeente koopt en bij zijn
perceel trekt. Hij kan dat dan wel van de gemeente
overnemen, waardoor dan zijn geheele perceel aan het
Vliet komt te liggen. Dus destijds, bij zijn aanvraag,
heeft hij dat wèl gewild en op het oogenblik zal dat
mogelijk zijn.
Nu zegt de heer Hofstra dat in het voorstel staat,
dat de perceelen Poppebuurt en Poppestraat uitgang
moeten houden, zoo lang zij geen eigendom van de
provincie zijn geworden en hij vestigt in dat verband
ook de aandacht op de woningen Poppebuurt 70 en 72.
Nu is no. 72 ondertusschen vervallen en gevoegd bij
no. 70, dat is één nummer geworden ook no. 74 be
staat niet meer, maar dat is geworden Kanaalweg no.
195. Dat doet er echter ook niet toe. Wat is nu de
bedoeling van dezen Raadsbrief? Men kan ten slotte
ook niet alles voorzien en ik geef toe, dat er uit ge
lezen zou kunnen worden dat alle perceelen, die nog
niet aan de provincie behooren en die volgens hun
nummering aan de Poppebuurt of Poppestraat gelegen
zijn, uitgang zouden moeten houden. Ten slotte is dit
echter een buurtschap, waarbij de nummers niet straats-
maar buurtgewijze zijn aangebracht: men heeft daar
nog, wat men vroeger veel meer had, de wijknumme-
ring en zoo zijn ook hier nog perceelen, die wel dege
lijk, wat hun nummering betreft, behooren bij de Pop
pebuurt. maar die niet aan de Poppebuurt zijn gelegen,
n.l. de vroegere nos. 72 en 74 en het tegenwoordige
no. 70.
De bedoeling van het voorstel is echter, dat alle per
ceelen. die daar zijn gelegen en waarvan Burgemeester
en Wethouders erkennen dat zij recht op uitgang heb-
ben naar het stuk openbare weg, dat voorgesteld wordt
als zoodanig op te heffen en dat zijn dus niet die
perceelen van Landeweer dien uitgang ook moeten
blijven houden, zoolang zij geen eigendom van de pro
vincie zijn. Het is wel de bedoeling, dat de provincie
die perceelen in eigendom zal krijgen, maar zoo lang
dat niet gebeurd is, zal de provincie het op de eene of
andere manier mogelijk moeten maken, dat men vanuit
die perceelen op een fatsoenlijke manier naar den open
baren weg, dus in dezen vermoedelijk langs den kort-
sten weg naar het aan te leggen plein, kan komen. Om
dat nu het perceel van den heer Landeweer ook is ge
nummerd Poppebuurt, zou men aan de laatste bepaling
onder D kunnen toevoegen, dat de provincie aan de
betreffende perceelen uitgang moet verschaffen, ,,voor
zoover zij thans recht van uitgang naar het bedoelde
straatgedeelte, dat onttrokken zal worden, hebben".
Dan voorkomt men, dat daarover straks kwestie zal
kunnen ontstaan. Dat wat betreft de zaak-Landeweer;
ik geloof dat de heer De Boer nu wel op het andere
zal antwoorden.
De heer De Boer (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. De heer Buiel heeft in de eerste plaats de op
merking gemaakt, of de provincie niet iets bijdraagt in
de kosten van den straataanleg. Ik kan meedeelen, dat
de geheele exploitatie van dit plan zoo is, dat alle
kosten van den straataanleg zijn verdisconteerd in de
kosten van den grond. Dat is de gewoonte bij een der
gelijke exploitatie van bouwgrond en dat is dus ook
hier gebeurd. De kosten van straataanleg, rioleering,
enz. zijn dus omgeslagen over den grondprijs en daar
uit blijkt, dat de provincie wel in die kosten bijdraagt.
De heer Buiel heeft verder gevraagd of het over
blijvende terrein, dat de provincie niet krijgt en dat zal
worden uitgegeven als bouwterrein, niet zeer in waarde
zal dalen, doordat de centrale zal worden uitgebreid.
Dat is op het oogenblik niet met zekerheid te zeggen.
De centrale geeft natuurlijk net als iedere andere fa
briek eenigen hinder, althans, dat kan zoo zijn. De een
voelt dat anders aan dan de ander, maar naar den
grond, die daar overblijft, is al heel wat vraag; er zijn
al bouwondernemers en ook anderen, die zich reeds
hebben vervoegd bij Gemeentewerken en bij het Ge
meentebestuur om dien grond te bekomen. Ik stel mij
dan ook voor, dat die grond heel spoedig uitgegeven
zal zijn.
Er is over de huizen van den heer Landeweer nog
iets gevraagd, maar de Burgemeester heeft die zaak
al beantwoord, zoodat ik daar niet op zal ingaan.
Verder is er een opmerking gemaakt over de helling
van den heer Langenberg, die aan het Vliet ligt. Dat
is inderdaad zoo; als straks de brug wordt gelegd op
de plaats waar deze is geprojecteerd, wordt het voor
de werf van Langenberg wel wat moeilijk. Na infor
matie is mij gebleken, dat die helling het meest voor
gemeentelijke vaartuigen wordt gebruikt. Maar op het
terrein van den heer Langenberg bevindt zich nog een
helling, liggende tegenover zijn werkplaats. Het gebruik
daarvan wordt door niets belemmerd; het bouwen van
een brug zal voor het bedrijf van Langenberg niet zoo
veel bezwaar opleveren. Mocht echter eventueel blij
ken. dat dit wel moeilijkheden zou opleveren, dan
spreekt het vanzelf, dat met den heer Langenberg over
leg zal worden gepleegd, maar op het oogenblik is niet
precies te zeggen hoe de toestand wordt, al zal deze
voor hem waarschijnlijk iets ongunstiger worden.
De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil eerst
beginnen met den wethouder dank te zeggen voor zijn
mededeelingen. Het blijkt inderdaad, dat het hier een
zeer duistere zaak is, n.l. dat in de grondwaarde is
opgesloten de prijs, die de provincie zou betalen voor
den straataanleg, zooals dat bij particuliere onderne
mers het gebruik is. Als dat waar is, dan mis ik echter
op de laatste pagina van het voorstel een creditpost bij
het bedrag van 59.300. zijnde de totale kosten van
den straataanleg, n.l. het bedrag, dat de gemeente daar
bij als voordeel heeft, dus wat de provincie bijbetaalt.
Daar staat niets van in het voorstel; er moest toch bij
het noemen van de kosten van den straataanleg op ge
wezen zijn, dat er ook een bate van de provincie was
voor den meerderen grondprijs. Ik meen de prijzen ook
zoo ongeveer te kennen die de gemeente voor de ver
schillende stukken grond heeft betaald en dan komt het
dus hier op neer, dat de geheele straataanleg en de
verdeeling van het complex heelemaal ten koste van
de gemeente komt.
De heer Hofstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil ook
nog wel iets zeggen, mede naar aanleiding van het
antwoord en de uiteenzetting, die U gegeven hebt be
treffende de zaak-Landeweer. Ik zou het nog wensche-
lijk achten om de aanvulling, die U aan de hand hebt
gedaan, in den Raadsbrief op te nemen. Ik kan de zaak-
Landeweer niet beoordeelen; omdat die al werkt vanaf
1899. is het voor mij heel moeilijk, om vandaag eenige