338 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 December 1933.
dat wij daarin niet teleurgesteld kunnen worden en om
dat wij de zekerheid hebben, als daar een kerkgebouw
wordt gesticht, dat uitbreiding daar, op welke wijze
dan ook, in de toekomst onmogelijk wordt.
Ik vind wel, dat de heer Westra eenigszins boud
heeft gesproken, toen hij, den gedachtengang in den
Raadsbrief aanvechtende, heeft gezegd, dat hier niet
moest worden gesproken van verkoop aan derden, om
dat men wel over derden kon spreken, maar het Katho
lieke kerkbestuur voor hem toch iets anders was. Ik wil
niet ontkennen, dat er wel iets verschil is, maar dat dit
meebrengt, dat die zinsnede zoo moet worden be
schouwd als de heer Westra zegt, kan ik niet toegeven.
Er is in het adres van het kerkbestuur ook gesproken
over de werkverruiming en over de aesthetische waarde,
die door het hebben van een mooi kerkgebouw op dat
terrein tot stand zou kunnen komen. Het is niet zoo
gemakkelijk, daarover te spreken en ik ben zoo vrij te
betwijfelen, of een massaal gebouw als een kerk wel het
aanzien zal verbeteren van een omgeving als deze, waar
de Oldehove staat, die toch voor Friesland een histo
rische plek is en die door het voorstel van burgemeester
en Wethouders zeer zeker nog meer dan tot nu toe de
groote waarde daarvan zal doen uitkomen. Ik meen dat
het op die gronden zeer zeker aanvechtbaar is, of het
aesthetisch aanzien van die omgeving door het bouwen
van een kerk mede in verband met her plein, waarop
thans de Oldehove zoo mooi uitkomt, zoodanig beter
zal worden.
Op al die gronden kan ik mij volkomen vereenigen
met het praeadvies en wensch ik niet mee te gaan met
verkoop van dit terrein, aan wien dan ook.
De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou
ook een enkele opmerking willen maken en ik wil dan
beginnen met te zeggen, dat het mij voorkomt, dat dit
praeadvies, ook al om zijn toon, buitengewoon onge
lukkig is. Men heeft hier, zeer ten onrechte, twee pro
blemen, die slechts zeer toevallig door omstandigheden
van tijdelijken aard samen aan de orde zijn gesteld,
logisch aan elkaar willen koppelen, hoewel zij niets met
elkaar te maken hebben. Daardoor hebben wij dezen
toon in het praeadvies gekregen en ik schaar mij geheel
aan de zijde van den heer Westra, als hij dat veroor
deelt. Ik moet mij ook verder volkomen op zijn stand
punt stellen, omdat ook naar mijn absolute overtuiging
de gemeente wel degelijk een cultureele roeping heeft
ten opzichte van genootschappen, die leven in onze ge
meente, zooals kerkgenootschappen en dergelijke. Ik
ben van meening, dat het wel degelijk op den weg van
de gemeente als zoodanig ligt, wanneer een kerkgenoot
schap in de gemeente behoefte heeft aan het stichten
van het een of ander groot gebouw, zooals deze kerk
in kwestie, of voor het bereiken of vervullen van de
eene of andere cultureele taak, dat het wel degelijk
dan tot de roeping van de gemeente behoort om niet
alleen zich in dezen te stellen op een neutraal standpunt,
maar om daaraan dan ook krachtig mede te werken
De heer WiersmaWaar moet die kerk staan? Er
zijn toch meer plaatsen
De heer Vromen: Ik meen dat het wel degelijk, ook
uit een oogpunt van direct gemeentebelang, gewenscht
is, dat de gemeente haar best doet om mee te werken
en om te helpen zoeken om een juiste plaats te vinden
\oor zoo n kerk, en dat de gemeente daar bovendien
een bepaald belang bij heeft, nl.. het belang van den
stedenbouw en van het stedenschoon. En dat miste ik
juist in den toon van dit praeadvies het gaat bij mij
alleen over den toon waar men het over verkoop aan
derden had en te kennen gaf dat verkoop alleen moge
lijk was geweest als men zóó over de brug kwam, dat
ten slotte alles daarvoor te koop was, zelfs het stadhuis.
Ik meen dat dit niet een toon is tegenover een kerk
bestuur en dat die is te veroordeelen.
Ik vind het ook jammer dat, toen hier indertijd een
nieuwe gereformeerde kerk is gebouwd, van die zijde
geen pogingen zijn gedaan om ten opzichte van de
plaats in overleg te treden met de gemeente, waardoor
het aesthetisch geheel beter tot zijn recht had kunnen
komen dan thans, nu die kerk te midden van betrek
kelijk nauwe straten is weggestopt. Wanneer wij zien
de Koepelkerk, die aan een groot plein is gebouwd en
daarvan een mooie afsluiting vormt en wij zien daar
de Pelikaankerk aan en tusschen die nauwe straten, dan
lijkt dat laatste uit stedenbouwkundig oogpunt absoluut
niets en dan vind ik dat jammer.
Zoo sta ik ook tegenover den bouw van deze Katho
lieke kerk. Wat echter de hier gevraagde plaats betreft,
wil ik mij scharen aan de zijde van den heer Molenaar,
omdat ik geloof, dat het misschien een onmogelijk pro
bleem zou zijn om in 1933 op het plein bij de Oldehove
een monumentaal gebouw te plaatsen, zoo, dat dit daar
j een aesthetisch geheel zou geven. Ik heb het dus be-
treurd en ik vind het niet juist, dat het bestuur van de
Katholieke kerk speciaal het oog op dit terrein heeft
laten vallen, omdat daar m. i. op het oogenblik geen
goede oplossing mogelijk zal zijn. Het lijkt mij althans
bijna niet te doen om daar een goede oplossing te maken.
Ik zou echter toch willen dat de gemeente mede-
werkte niet alleen om een geschikt terrein te vinden,
i maar dat het Gemeentebestuur zelfs daarvoor zijn best
j deed en zeer tegemoetkomend was voor het kerkbestuur
en dat het zei dat terrein is om die en die reden mis-
I schien niet te koop, maar wij willen U graag helper-
Dat mis ik juist in het heele praeadvies; het is m. i. wel
degelijk de roeping van de gemeente om in dezen posi
tief mede te werken en het financiëele vraagstuk be
hoort dan daarbij op den achtergrond te staan. Ik kan
mij voorstellen dat het kerkbestuur zegtwij zijn voor
den bouw van een kerk aangewezen op een groot ter
rein en dat kan dus alleen, als wij de bezitster van die
groote terreinen, dat is de gemeente, in den arm nemen.
Maar dan dient de gemeente ook mede te werken, want
anders zou het monopolistisch karakter, dat meer en
meer opkomt bij de gemeente, een gevaar voor derge
lijke organisaties worden. Al wenschcn wij dus onzen
grond niet cadeau te geven en al zal de bepaling van
den prijs bij behoorlijke taxatie moeten worden vast
gesteld, wij dienen in dezen toch mede te werken.
Nu het vraagstuk, of dit terrein daarvoor wel geëi
gend is. Ik heb den indruk gekregen, dat het wel ge
wenscht is om daarvan ook parkeerterrein te maker.,
maar als ik den Raadsbrief lees en deze in verband
breng met het voorstel van voor 3 weken, dan is deze
Raadsbrief m. i. in dat opzicht niet overtuigend. Dan
blijven er nog vragen over. Mijn eerste vraag is dan
ookkunnen Burgemeester en Wethouders ook iets
mededeelen omtrent het nu reeds merkbare of misschien
het binnenkort merkbare tekort aan parkeerruimte? E:i
in de tweede plaats zou ik willen vragen zal, door
deze plaats daarvoor te bestemmen, afdoende in de be
hoefte aan parkeerruimte zijn voorzien, of komt men er
hier niet mee en zal er nog uitbreiding moeten komen
op dezelfde plaats is niet meer mogelijk in de
buurt of op een andere plaats Zal dus, wat op deze
plaats zal komen, een afsluiting vormen van deze wer
ken of zullen wij binnenkort ook nog weer op een an
dere plaats een parkeerterrein dienen te maken Ik
meen, als ik goed geluisterd heb, dat U, mijnheer de
Voorzitter, in de vorige vergadering hebt gezegd, dat
wij nog plaats voor meer dan 100 wagens tekort komen.
Welnu, op dit terrein zullen er nog 40 kunnen staan
zoodat wij dan dus nog voor 60 plaatsen zullen moeten
zoeken. Ik weet niet, of ik den vorigen keer Uw woor
den goed heb opgevangen, ik kan dat nog niet na
zien, want het verslag is nog niet verschenen, maar
als dat wel het geval is, dan zullen wij dus ook nog een
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 December 1933. 339
ander terrein moeten hebben en dan is niet aangetoond
dat dit terrein speciaal voor parkeerterrein is aange
wezen.
Zooals ik zeg, de toon van het praeadvies vind ik
niet juist en ik meen dat er een andere houding had
moeten worden aangenomen tegenover het kerkbestuur,
zoowel in het belang van dit kerkbestuur als in het bij
zonder belang van de gemeente. En in de tweede plaats
ben ik er niet absoluut van overtuigd, dat wij met het
.innemen van dit voorstel om van dit terrein óók maar
parkeerterrein te maken, eigenlijk wel veel verder ko
men ten opzichte van het geheele vraagstuk van de
parkeerterreinen.
De heer Van Koliem: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil
:ginnen met te zeggen dat, hetgeen wethouder Westra
in het eerste deel van zijn betoog heeft gezegd, mij
eenigszins heeft bevreemd niet alleen, maar dat dit naar
mijn meening hier ook in den Raad niet thuis hoort.
Als de heer Westra zich beklaagt als wethouder, dat
er hier een Raadsbrief uitgaat, waaraan hij niet heeft
unnen meewerken in verband met de haast, die daar
mee gemaakt is, dan is dat een klacht, die hij in de ver
gadering van Burgemeester en Wethouders moet bren
gen en niet in den Raad, want de Raad heeft den
Raadsbrief te aanvaarden, zooals die is onderteekend.
li.], door Burgemeester en Wethouders.
Het is mijn bedoeling om zeer in het kort mijn mee
ning uiteen te zetten, waarom ik meen dat dit terrein
niet zal mogen worden verkocht en waarom het niet
zal moeten worden verkocht. Ik zal niet ingaan op de
redeneering van den heer Westra, die ook door den
heer Vromen is ondersteund, dat de gemeente hier een
plicht heeft te vervullen tegenover een groote groep
gemeenteleden, in casu tegenover de Katholieken. Ik
meen dat die kwestie pas in het geding komt, als er
geen gelegenheid voor een dergelijke groep zou bestaan
om op een plaats in de stad een dergelijk gebouw te
zetten. Zoolang ik echter meen dat hier ter stede wel
adere plaatsen zijn, waar men zonder grootere finan
ciëele opofferingen een dergelijk gebouw kan stichten,
meen ik dat het voor de gemeente niet in de allereerste
plaats noodig is om daarvoor terrein beschikbaar te
s:ellen. Wij dienen hier als Raadsleden de zaak te be
zien in het belang van de gemeente en dan doet het er
niet toe of men hier zit als koopman, als dokter of als
rentenier of wat dan ook. Waar de heer Terpstra de
i vestje van de koopmanschap in het geding brengt, wil
i wel zeggen dat voor mijn gevoel de heer Terpstra
een buitengewoon scherpe koopmanschap heeft ge
voerd, waar hij voor een aantal zilverlingen of een
aarschijnlijk grooter bedrag bereid is om een stuk his-
iorischen grond te verkoopen, d. w. z. een stuk grond,
vaar zijn voorvaderen in rusten, en hij dezen grond wil
laten gebruiken voor den bouw van een Katholieke
kerk. Ik wil daar verder niet over spreken; ik wil alleen
zeggen, dat voor mij ten aanzien van deze kwestie geen
koopmanschap bestaat.
Ik ben het volkomen eens met den heer Molenaar,
che meent, dat onze mooie Oldehove in gevaar zou
komen ik bedoel natuurlijk niet letterlijk, maar aest
hetisch wanneer een groot gebouw daar den eenen
hoek van het terein zal afsluiten en als er aan den
nderen kant dan ook nog een kerktoren komt, die het
gezicht van die zijde op de Oldehove belemmert.
Als ik nu ook het parkeerterrein beschouw, dat naar
ik meen zoo goed als klaar is, dan zou ik zeggen, dat
dit een groote aanwinst is. Maar ik moet toch zeggen
oat de grootte mij eenigszins is tegengevallen en dat
komt mede door den mooien aanleg, waarbij ook de
roodige zorg is besteed aan de plantsoenen, die daar
tornen en die hier ook een eisch vormen van de aes-
thetica. Daarom vind ik dat de grootte van het parkeer
terrein, nu de mogelijkheid daartoe bestaat, nog wel
wat mag worden uitgebreid. Inderdaad loopen wij het
gevaar, als de vraag naar uitbreiding blijft bestaan, dat.
wanneer men daar een kerk of een groot gebouw voor
een ander doel gaat zetten, de gemeente in de naaste
toekomst volkomen vast komt te zitten, want elke kans
om het terrein, dat dan geheel is ingesloten, te ver-
grooten, is dan uitgesloten.
Het eerst komt nu hier de principiëele vraag in het
geding, afgescheiden van den prijs, of wij dit terrein
zullen verkoopen, ja of neen. Als wij neen zeggen, zijn
alle verdere vragen van geen belang, maar als wij ja
zeggen, komt ook de tweede vraag, die de heer Terpstra
stelde, in het geding, n.l. welken prijs wij er voor zullen
krijgen. Ik wil wel zeggen, dat ik mij schaar aan de
zijde van de meerderheid van Burgemeester en Wet
houders, die dit stuk terrein voor de gemeente wil be
houden ter zake van uitbreiding van het parkeerterrein,
omdat ik meen dat dit, afgescheiden van alle andere
vragen, in het belang is van de gemeente.
De heer Turksma: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb
ook met aandacht dezen Raadsbrief gevolgd en het is
mij daarbij opgevallen, dat Burgemeester en Wethou
ders op twee gedachten hinken. Ik wil niet zoover gaan
als de andere heeren, maar ik meen wel dat, waar hier
in de gemeente is gezocht geworden, omdat de nood
zakelijkheid daartoe dwong, naar parkeerterrein, het
principieel niet aanvaardbaar kan zijn om van dit ter
rein een deel te verkoopen. Er is hier dikwijls gespro
ken over de behoefte aan een goed parkeerterrein en
waar wij dat hier nu eenmaal hebben, acht ik het ver
keerd gezien om daarvan een deel af te staan, omdat
zich in de toekomst op andere wijze weer de behoefte
daaraan zou kunnen demonstreeren. Bovendien, als de
gemeente eenmaal dit terrein heeft, ook al zou dit niet
heelemaal beschikbaar behoeven te zijn voor parkeer
terrein, dan zou zich toch in de toekomst dit vraagstuk
kunnen voordoen, dat de gemeente behoefte zou heb
ben aan het bezit van een dergelijk stuk grond, zooals
wij hier nu op het oogenblik nog bezitten.
Men heeft hier gesproken over offers van de zijde
van de gemeente. Ik stel mij daarbij op dit standpunt,
dat ook door anderen is aangeroerd, dat alleen dat
offer gebracht zal moeten worden, als er van andere
zijde geen mogelijkheid meer is om terrein te verkrij
gen voor het stichten van een kerkgebouw. Voor mij
is het echter de vraag of die mogelijkheid niet bestaat
en of niet op andere wijze in die omgeving of buiten
de stadsgrachten een terrein voor het stichten van een
dergelijk gebouw kan worden gevonden. Zoolang die
onmogelijkheid niet is aangetoond, meen ik dat van de
zijde van de gemeente daarvoor geen offers dienen te
worden gebracht.
De heer Terpstra heeft gezegd, dat hij de zaak beziet
uit koopmansoogpunt. Hij wil van mij zeker wel aan
vaarden, dat ik ook in zeker opzicht door een koop-
mansbril kijk. En dan meen ik dat de zin in den Raads
brief, waarover hier is gevallen, n.l. dat volgens Bur
gemeester en Wethouders verkoop alleen zou kunnen
geschieden, als de gemeente er een geldelijk bate bij
had, zoodanig moet worden opgevat, dat men daartoe
zou kunnen overgaan, als men daarvoor in de plaats
andere en betere terreinen zou kunnen vinden, die
tegen denzelfden of tegen een lageren prijs zouden
kunnen worden aangekocht, dus als de gemeente daar
mee voordeel zou kunnen behalen. Ik meen echter dat
een goede koopmanschap ook eischt, dat men de din
gen. die men noodig heeft, niet gaat verkoopen en
dan daardoor zelf in moeilijkheden komt. Zoo beschouw
ik het zien van deze transactie uit koopmansoogpunt.
Mijnheer de Voorzitter, ik meen hiermee in het kort
te hebben aangegeven, waarom ik het principe niet kan
aanvaarden om dit terrein te verkoopen. Ik zou daar
nog meer aan kunnen toevoegen, maar ik meen althans,
dat er voor het Roomsch-Katholiek kerkbestuur vol
doende gelegenheid zal zijn om ook in die omgeving.