342 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 December 1933. terrein ergens anders, dat wij dan voor dat doel weer zouden moeten koopen, daar voel ik ten slotte niets voor. Ik geloof verder dat ik wel namens de meerderheid van Burgemeester en Wethouders spreek, als ik zeg dat de Raad naar onze meening eigenlijk niet op het idee van den heer Terpstra moet ingaan. En ten op zichte van wat de heer Weima heeft gezegd, die heeft opgemerkt dat hij het praeadvies niet erg royaal vond en dat het hem buitengewoon onaangenaam heeft aan gedaan, zou ik willen zeggen: na alles, wat hij er thans van heeft gehoord, geloof ik niet, dat dit er van gezegd mag worden. De heer Westra (wethouder): Mijnheer de Voor zitter. Ik zou nog een enkel woord willen zeggen en dat is wel daarom, omdat U persoonlijk aan mijn adres iets hebt gezegd, dat nu niet direct zoo aangenaam voor mij is. Het spijt mij dat dit is gebeurd; ik geloof niet dat U het zoo kwaad hebt bedoeld, maar het klopt niet geheel met de houding, die ik bij deze zaak steeds heb aangenomen, wanneer U zegt: de heer Westra is er altijd voor geweest, waar dit kerkbestuur ook terrein vroeg, om het te geven. Dit zou den indruk kunnen wekken, alsof ik het belang van de gemeente bij deze kwestie absoluut niet heb laten wegen en dat ik het kerkbestuur absoluuut zijn zin wilde geven. Ik zeg, dat zou dien indruk kunnen wekken; ik weet niet of dat het geval is, maar ik wil dan in elk geval dien indruk even wegnemen. Toen het kerkbestuur tot de conclusie was gekomen, na verschillende besprekingen, die met anderen hadden plaatsgevonden, dat het gewenscht was in de omgeving, waar men dat ook nu zoekt, terrein te krijgen, heeft men mij gevraagd, mijn bemiddeling bij Burgemeester en Wethouders aan te wenden om dat terrein te krijgen. Toen was de kwestie om het Oldehoofsterkerkhof in te richten als parkeerterrein nog in zeer embrionalen toe stand nietwaar mijnheer Vromen, zoo heet dat toch De heer Vromen: Ja, 't is goed hoor De heer Westra (wethouder): Ik heb toen dat ter rein met het kerkbestuur bekeken en ook de omgeving en mijn idee was toen, dat de kerk niet op deze plaats moest komen, ook niet precies op de plaats, welke de Voorzitter zoopas bepaalde, maar op een andere, ook al weer in de onmiddellijke omgeving, omdat ik het daar een geschikte plaats achtte. Het kerkbestuur was evenwel van meening. dat men de plaats moest hebben, die nü wordt gevraagd. Ik heb er toen nog op gewezen, dat het jammer was, dat men dit niet 5 jaar eerder had gevraagd, toen er van het maken van een parkeerterrein op die plaats nog geen sprake was en men dus dit ter rein gemakkelijker had kunnen krijgen. Ik heb toen over dat terrein in de vergadering van Burgemeester en Wethouders gesproken en mijn eerste indruk was deze, dat Burgemeester en Wethouders absoluut niets voelden voor een kerkgebouw, niet daar en ook niet in de omgeving. Ik heb die meening overgebracht aan het kerkbestuur, maar dat gaf zich nog niet gewonnen en het is persoonlijk naar den Burgemeester gestapt, wat zoopas ook door den Voorzitter gezegd is. Toen is de zaak in het college gekomen. Ik heb er mij toen echter niet direct vóór verklaard om elk terrein, dat het kerk bestuur aanvroeg, te geven, maar ik heb gevraagd of het niet juist was want ik heb toen ook wel het bezwaar aangevoeld, dat U hier naar voren bracht en dat ook in het schrijven van de Schoonheidscommissie naar voren komt uit stedebouwkundig oogpunt dat daar een kerk werd gebouwd en daarom heb ik toen voorgesteld, de vraag van het kerkbestuur te verwijzen naar Gemeentewerken, om daarover advies uit te brengen en eventueel ook advies daarover te vragen aan onzen adviseur over het uitbreidingsplan, den heer Gratama. Later er is daar toen nog een enkel on aangenaam woord over in het college gevallen later toen de zaak van het Oldehoofsterkerkhof en van het parkeerterrein in het college terugkwam, is er eerst geen woord over de kerk gerept, maar op mijn aan dringen is daarover gesproken en toen is het terrein aangewezen aan het kerkbestuur, dat zooeven door U werd bedoeld en dat op korten afstand ligt van dit terrein. Ik heb er toen ook uitdrukkelijk op gewezen dat ik niet precies kon beoordeelen, of het in het belang van de gemeente was, dat daar een kerk werd ge bouwd, maar dat ik toch wel wenschte dat het verzoek de volle aandacht had van het Gemeentebestuur en dat onderzocht werd. of daaraan kon worden voldaan. Maar ik heb niet bij voorbaat verklaard van dit terrein dat ik dat geschikt vond. Toen is dus het kerkbestuur verwezen naar het terrein, door U bedoeld, waarvan het kerkbestuur verklaarde dat het dit ongeschikt vond wat natuurlijk voor rekening was van het kerkbestuur. Toen is daarna het kerkbestuur gekomen en heeft ge vraagd om het terrein bij den dwinger van de Nieuwe- stad. Ik heb toen verklaard, dat ik dit terrein niet ge schikt achtte en dat ik voor mij er liever niet aan mee werkte. om aan den Raad een voorstel te doen om daar terrein aan het kerkbestuur te verkoopen. Dat heb ik verklaard in de vergadering van Burgemeester en Wethouders en daaruit blijkt dus wel. dat er geen sprake van is, dat ik mij bij voorbaat heb verklaard voor den verkoop van elk terrein, dat het kerkbestuur vroeg. Ik meende die uiteenzetting hier even te moeten geven en ik wil daar wel bij zeggen, dat het op het oogenblik nóg bezwaarlijk voor mij is, vooral als men een brief krijgt, zooals die van de Schoonheidscom missie. om hier maar één, twee, drie te verklaren: daar moet een kerk staan. Maar als de zaak zoo was behandeld, als door den heer Vromen naar voren is gebracht, n.l. dat het Ge meentebestuur stond op het standpunt van een bepaalde, welwillende medewerking en er was gezegd: wij zullen het kerkbestuur behulpzaam zijn, niet alleen door een 1 terrein aan te wijzen, waarvan het Gemeentebestuur meende dat het wel zou kunnen dienen voor kerkbouw maar waarvan achteraf ook zou kunnen blijken dat de Schoonheidscommissie zich daartegen zou verzetten want deze was daarover ook niet gehoord dan lijkt het mij veel beter, dat de zaak zóó was behandeld, dat er wel degelijk advies was gevraagd aan ter zake be voegden, die kunnen beoordeelen, waar de geschiktste plaats is voor kerkbouw. Het kerkbestuur hééft zich van die medewerking wel verzekerd, maar dat ligt naar mijn meening nog meer op den weg van het Ge meentebestuur en wanneer dat gebeurt, lijkt het mij toe dat een oplossing wel is te vinden. De heer Stobbe: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil niet in herhaling treden, maar één zaak is mij toch nog niet recht duidelijk. Dezelfde onduidelijkheid, die in den Raadsbrief is, meen ik ook in Uw antwoord aan den heer Terpstra te ontdekken. In den Raadsbrief wordt gezegd dat, alleen als men een zeer hoogen prijs zou willen bieden. Burgemeester en Wethouders verkoop in overweging zouden willen nemen. In de tweede plaats valt het mij op, dat U zegt: wij waren genegen, als men op ongeveer 50 M. afstand wilde bouwen van het terrein, dat nu door het kerkbestuur wordt ge vraagd, om hun een bepaald deel van dit terrein af te slaan De heer -Muller: Een ander terrein. De Voorzitter: Met medewerking van de gemeente. De heer Stobbe: Dan heb ik dat antwoord niet goed Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 December 1933. 343 begrepen en wil ik daarvoor mijn verontschuldigingen aanbieden. De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil beginnen met allereerst den heer Van Kollem, die mij een goed koopman heeft geacht, te antwoorden. Welnu, ik ben eens koopmans zoon, en denkende aan het spreekwoord: ,,Een echt Hollander verbrandt zijn moer en slacht zijn vader" Mevrouw Buisman-—Blok Wijbrandi: Maar dat is verschrikkelijk De heer Terpstra: Dat is verschrikkelijk, ja mevrouw. Het zal noodig zijn om daaromtrent een kleine ophel dering te geven. Om tot de zaak terug te keeren, ik had gedacht, wij kennen allemaal dat spreekwoord, maar dat blijkt niet het geval te zijn, ,,Een goed Hol lander verbrandt zijn moer" wil zeggen .verbrandt zijn veen' en .slacht zijn vader" heeft hier de beteekenis van ..gelijkt zijn vader" Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: O ja. De heer Terpstra: Daaromtrent behoef ik dus geen schuldbekentenis af te leggen tegenover de dame aan mijn rechterzijde; men zal het nu wel begrijpen. Het is dus zeer te begrijpen, dat ik de zaak uit een koopmansoogpunt heb bekeken, maar na de inlichingen, die ik van den geachten Voorzitter heb ontvangen, inlichtingen, die mij een anderen kijk op vele punten hebben gegeven, blijven er toch nog enkele vragen over. De eerste vraag is reeds gedaan door mijn collega aan mijn linkerzijde: hoe zit dat dan, als men indertijd op een plaats, die op 50 M. afstand van deze plaats was gelegen zoo heb ik het toch uit Uw mond ver slaan wél terrein wilde verkoopen De Voorzitter ontkent dit. De heer Terpstra: Heb ik dat verkeerd begrepen, dan wilt U mij dat wel duidelijk maken, maar ik kan mij toch niet begrijpen dat het zoo'n machtig verschil voor de Schoonheidscommissie zou maken en dat deze op 50 M. afstand niet en hier wèl bezwaar zou maken. Bovendien heb ik er den vorigen keer op gewezen, dat die uitbreiding van het parkeerterrein voor mij een groot bezwaar is in verband met de dekking van die oude woningen daar. De heer Molenaar heeft gewezen op de aesthetische waarden, maar ik noodig hem uit om in mijn gezelschap eens bij de Oldehove te gaan staan en dan eens naar die oude huizen te kijken. Als dat aesthetisch is, weet ik het niet, maar als daar een kerk werd geplaatst, was daar een prachtige dekking verkregen. Mijnheer de Voorzitter, U hebt wel gezegd, dat U mijn voorstel eigenlijk niet begrijpt, maar ik wil kort zijn ik heb dat met een bepaalde bedoeling zoo ge redigeerd, omdat het kerkbestuur in dien geest een Handelwijze van ons vraagt. Ik heb mij daarbij aange sloten en dat bewijst al weer, dat ik in goed gezelschap Hen en dat mijn voorstel niet zoo vreemd is als LI het voorstelt. U hebt er op gewezen, dat dit terrein 10 maal zoo groot is als dat, wat Burgemeester en Wethouders wilden bebouwen. Mijnheer de Voorzitter, wie zal daaraan twijfelen, als U dat zegt De Voorzitter: Maar nu de conclusie. De heer Terpstra: De conclusie, daar gaat het bij mij ook om. Als U daar een veerhuis wilde plaatsen, is er niet bij gezegd, dat U den resteerenden grond wilde gebruiken voor parkeerterrein De Voorzitter: Neen, dat bleef moestuin. De heer Terpstra: Ja, en dan zouden wij U daaruit de aardappels kunnen offreeren. Mijnheer de Voorzitter, ik heb nog over de dekking gesproken en ik acht dat een ernstig vraagstuk. Ik twijfel of die bij de voorgestelde oplossing wel ooit goed in orde zal komen, als wij die dan nog kunnen aanbrengen. Maar U hebt een verstandige zet gedaan met ons het advies van de Schoonheidscommissie voor te lezen; ik heb aan de verschillende gezichten wel gezien dat dit ingeslagen heeft. De heer Molenaar wist daar na tuurlijk wel iets van. Ik voel, dat ons voorstel toch geen meerderheid zal behalen De heer Wiersma: Dat weet U niet De heer Terpstra: en als mijn collega aan mijn linkerkant het goed vindt, trek ik ons voorstel in ik heb de neuzen geteld. De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb nog één enkele vraag te doen, n.l. of Burgemeester en Wet houders bij den aanleg van het parkeerterrein ook zoo hebben gerekend op die waarde van den grond. Ik ben daarvan geschrokken en eerlijk gezegd heb ik gedacht, dat de crisis al een beetje voorbij was en dat de prijzen weer in de hoogte gaan. Als men hier rekent met een zoo groote waarde van 25.— per M2., dan begrijp ik niet, wat het parkeerterrein wel moet kosten en dan zou ik zeggen, hoewel ik daar anders op tegen zou zijn, dat men het wel beter had kunnen gebruiken dan, zooals nu, zoo'n groot terrein voor een bedrag van 70.000.in te richten als parkeerterrein. De heer Hettinga: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou als vertegenwoordiger van het kerkbestuur nog iets willen mededeelen aan den Raad. Het kerkbestuur heeft zich op het standpunt gesteld, waar men wel terrein wilde afstaan voor een veer huis, een financiëele onderneming waaraan nog al risico verbonden was en waarbij de fout was begaan, voor den grond niets te rekenen, dat voor een grooter complex bij hoogen prijs het recht van bestaan zoude hebben om daar welwillend tegenover te staan. Het kerkbestuur heeft daarbij gemeend, dat bij eeni- gen goeden wil bij het plantsoen en ook terzijde de 2000 M2., welke men zou moeten afstaan, elders ruim schoots terrein zoude zijn te herwinnen voor parkeer terrein, en dat dit met wat welwillendheid wel te be reiken viel. Waar de parochie van den H. Dominicus hier vooral een flink stuk werk kan laten uitvoeren en zij daartoe genegen is en waar de werkbehoefte werkelijk zoo ge weldig is en als men dat naast elkaar stelt en weet. dat de parochie van den H. Dominicus wel behoefte heeft een een nieuwe kerk, maar dat de oude kerk ook nog wel 20 jaar mee kan, zoodat dit werk dus ook nog wel kan overblijven, daar hadden wij, waar het werk zoo schrijnend noodig en zoo kwijnend is, verwacht, dat er van den kant van den Raad een meerdere wel willendheid was, nu er daarvoor aan dit parkeerterrein een gelegenheid is De heer Turksma: Dus li wilt de kerk óm het werk De heer Hettinga: Neen, heusch niet, maar dat is een bijkomende omstandigheid en als de Overheid in dat opzicht tóch een plicht heeft, meen ik dat dit wel eenigszins een lichtpunt is en dat er wel aanleiding is cm dit te bevorderen, waar het hier juist een geschikte plaats en gelegenheid is. Ik hoop, dat wat de heer Vromen naar voren heeft gebracht, ten opzichte van de houding tegenover het

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1933 | | pagina 12