344 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 December 1933.
Kerkbestuur, nog eens zal worden overwogen en dat
in verband daarmee deze zaak zal worden aangehouden
en van den kant van Burgemeester en Wethouders de
zaak met welwillendheid zal worden bekeken.
De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal
thans stemmen voor het voorstel van Burgemeester en
Wethouders maar ik moet dat toch wel een klein
beetje los van den Raadsbrief doen na de verklaring
van den Voorzitter, dat verwacht wordt dat na deze
uitbreiding van het parkeerterrein er binnen afzien-
baren tijd geen tekort zal komen aan parkeerterrein
voor de vrachtwagens, omdat ik het in het belang van
de gemeente acht dat die wagens parkeeren op een
centraal terrein.
Daarmee neem ik echter geen enkel woord terug van
hetgeen ik in eerste instantie heb gezegd omtrent de
taak van de gemeente, n.l. de cultureele taak tegenover
een kerkbestuur. Ik blijf absoluut van meening, dat er
in dat opzicht een groote medewerking en zelfs wel
offers van de gemeente gevraagd mogen worden.
Ik herhaal ook dat ik het betreur, uit een oogpunt
van stedenschoon, dat aan de Pelikaanstraat de daar
gebouwde kerk zoo verstopt is en dat er van de zijde
van het Gemeentebestuur niet de noodige medewerking
is gevraagd om, zooals bij den bouw van zoo n kerk
noodig is, daarmee de stad te verfraaien.
Tevens heb ik den indruk gekregen, dat er van de
zijde van het kerkbestuur en tevens ook door het lid
van het college, dat deze aanvraag van het kerkbestuur
heeft verdedigd, groote fouten zijn begaan. Nu de
Voorzitter mededeelt dat de onderhandelingen reeds
maanden duren en ik van den heer Westra zelfs den
indruk heb gekregen, dat die reeds jaren duren im
mers, hij heeft medegedeeld dat de aanvraag althans
de voorloopige besprekingen er reeds waren, toen
door het college nog beslist moest worden of er op het
Oldehoofsterkerkhof een parkeerterrein zou komen
maak ik er, niet het kerkbestuur, maar in de eerste
plaats den wethouder een grief van, dat hij niet hier
in den Raad daarover zijn licht heeft doen schijnen
en ons niet heeft meegedeeld ik sta daar niet onver
deeld zoo tegenover als de meerderheid van het college,
want er is een plan om daar nog iets anders te stichten.
Dan had de Raad daar ook anders tegenover kunnen
staan. Zelfs den vorigen keer heeft de wethouder nog
gezwegen en dat vind ik niet juist; het had op zijn weg
gelegen, vooral als hij meende, dat men in het college
niet royaal genoeg tegenover deze aanvraag stond
en dien indruk heb ik ook. ik heb ook den indruk ge
kregen. dat de onderhandelingen stroef zijn gevoerd
om aan zijn klacht in elk geval in den Raad uiting te
geven. Ik vind het jammer dat deze zaak zoo is be
handeld en ik heb ie meer recht om dat te zeggen, om
dat ik in dezen een zeer royaal standpunt heb inge
nomen. Ik wil er op wijzen, waar hier m. i. een taak
voor de gemeente ligt, dat men hier niet had moeten
beginnen met de onderhandelingen stroef te voeren,
maar met die zeer goed te voeren, omdat het bouwen
van een kerk een zeer groot gemeentebelang en een
belang voor een groot deel van de ingezetenen kan
worden genoemd.
Er is ook gesproken over afstand van terrein op het
bolwerk aan het eind van de Nieuwestad. Ik kan mij
voorstellen dat Burgemeester en Wethouders er afwij
zend tegenover staan om het bolwerk zelf bij de Vrou
wenpoort af te staan, hoewel ik overigens geen bewon
deraar ben van dergelijke groepjes van boomen hier en
daar, maar naast dit bolwerk is ook nog een terrein
en nu weet ik niet of dat groot genoeg is of dat het
om andere, b.v. aesthetische, reden hiervoor geen dienst
kan doen, maar dat terrein lijkt mij principieel niet on
geschikt om daar b.v. deze kerk te stichten. Dan krijgen
wij op die manier meteen een zeer goede afsluiting van
de Nieuwestad.
De heer Weima: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou nog
één opmerking willen maken na het groote betoog van
den heer Vromen, als zou er geen overleg bestaan over
eventueelen kerkbouw tusschen het Gemeentebestuur
en het kerkbestuur. De heer Vromen heeft den moed
gehad om te zeggen dat, als dit overleg had bestaan
bij den bouw van de nieuwe Gereformeerde kerk, de
Pelikaankerk daar niet zou hebben gestaan. Ik wil
daartegenover opmerken, dat er inderdaad overleg be
stond tusschen de gemeente en de Gereformeerde kerk
en dat dit terrein reeds jaren geleden was aangekocht
om daarop een kerk te bouwen. En ik wil wel zeggen,
dat ik zelf en zeer velen met mij er geen spijt van heb
ben dat die kerk daar staat en dat wij van meening
zijn, dat zij daar zeer goed tot haar recht komt.
De heer De Boer (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. Ik was niet van plan geweest om over deze zaak
nog het woord te voeren, maar nu de heer Vromen
is naar voren gekomen met de bewering, dat de onder
handelingen tusschen het kerkbestuur en het Gemeente
bestuur zoo stroef zijn gevoerd en dat dit anders had
moeten gebeuren, wil ik toch verklaren, dat de onder
handelingen zeker welwillend zijn geweest. Ik heb daar
zelf aan deelgenomen als wethouder van Openbare
Werken en ook de menschen van het kerkbestuur zijn
bij Openbare Werken geweest. Er is wel degelijk mede
werking verleend om wèl terrein te krijgen, maar als
men zich van de zijde van het kerkbestuur vastlegt op
een bepaald terrein, dan kan het natuurlijk wel moeilijk
zijn om medewerking te verleenen. Voor een ander
terrein, dat, zooals de Voorzitter heeft gezegd, 50 M.
daar vandaan ligt ik geloof dat de heer Vromen
hetzelfde terrein op het oog heeft gehad heeft de
gemeente wel medewerking verleend, voor zoover zij
dat kón en van haar te verwachten was. Tot die mede
werking is het Gemeentebestuur bereid. Dus als er
sprake is van medewerking voor een bepaalden kerk
bouw, is het Gemeentebestuur altijd bereid geweest tot
medewerking en het zal dat ook altijd blijven en zijn
volle medewerking daaraan verleenen, daar kan men
zeker van zijn.
Een enkele opmerking nog aan het adres van den
heer Westra, die zegt, dat ten opzichte van deze aan
gelegenheid ook nog een onaangenaam woord heeft
geklonken in het college van Burgemeester en Wet
houders. Ik wil hier verklaren, dat mij dat absoluut niet
beleend is; wij hebben deze zaak dikwijls besproken in
het college, zooals gebleken is uit hetgeen daaromtrent
door den Voorzitter is gezegd, maar ik kan mij niet
herinneren, dat daarover ooit een onaangenaam woord
is gesproken.
De heer Westra (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. Ik zou graag nog even het woord willen hebben.
Ik had mij nooit voorgesteld, dat ik geweldige lauweren
zou behalen op het gebied van dezen kerkbouw, maar
dat mij op den dag van Sinterklaas nog door den heer
Vromen de roe zou zijn gebracht is iets. wat ik niet
had gedacht. Ik wil wel verklaren, dat ik absoluut geen
roeping gevoelde, toen de zaak van het parkeerterrein
in den Raad kwam, om ook dit kerkgebouw in den
Raad te brengen, omdat toen die zaak was afgedaan.
De zaak verkeerde toen in dit stadium, dat Burgemees
ter en Wethouders aan het kerkbestuur bericht hadden
gedaan, dat zij hun medewerking wilden verleenen
voor het verkrijgen van het terrein, dat hier besproken
is en waarvan het kerkbestuur heeft verklaard, dat
het dit ongeschikt achtte. Die zaak was dus daarmee
absoluut afgeloopen, de onderhandelingen waren uit.
ook voor het kerkbestuur. Alleen het feit, dat voor drie
weken door den Gemeenteraad is afgewezen het voor
stel van Burgemeester en Wethouders om daar een
veerhuis te stichten, is voor het kerkbestuur aanleiding
geworden om op deze zaak terug te komen, dat is de
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 December 1933. 345
kwestie. Ik geloof dat ik in dezen volkomen juist ge
handeld heb en dat absoluut van mij als wethouder niet
gevraagd kon worden, toen dit kerkgebouw van de
baan was, om dat weer ter sprake te brengen.
De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter. Hoe onbegrij
pelijk het ook is, men schijnt algemeen hier laat ik
maar eerlijk zijn - tegen dit kerkgebouw te zijn
De heer Van der Schoot: Foeihoe komt li daaraan
Dat mag U niet zeggen
De heer Buiel: Het verheugt mij, dat men hier zoo
volmondig te kennen geeft dat men daar wèl voor is
en dat is voor mij te meer een reden om het volgende
voorstel te doen
deze zaak aan te houden tot de volgende vergade
ring, teneinde te onderzoeken
le. of het terrein voor parkeerterrein beslist
noodig is
2e. of het mogelijk is een kerk te stichten, die aan
de eischen der aesthetica beantwoordt
3e. waardeering van den prijs.
Ik wil dit voorstel dadelijk even toelichten. Het eerste
deel, te onderzoeken of het terrein voor parkeerterrein
beslist noodig is, grond ik daarop, omdat in de vorige
vergadering door ieder, die toen voor het voorstel van
Burgemeester en Wethouders heeft gestemd, dat is
gedaan op grond, dat men het noodzakelijk achtte, dat
men dat veerhuis daar op dat terrein moest hebben,
n.l. op die 210 M2. Nu zegt men wel dat dit slechts
een gedeelte was van het nu aangevraagde terrein en
dat er dus nu meer terrein noodig is, maar dat neemt
niet weg, dat het zeer wel mogelijk is, dat men dit ter- j
j rein als parkeerterrein niet noodig heeft. Ik zeg dat
daarom, omdat, gelijk ik ook in de vorige vergadering
heb gezegd, de nieuwe wet concessies tot stand zal
brengen voor het vrachtvervoer. Men heeft daarop,
zooals hier wel meer gebeurt, in de vorige vergadering
niet zoozeer de aandacht gevestigd, maar toch is het
een feit, dat het doel van die wet is, het vrachtvervoer
zooveel mogelijk te beperken. Ik ben er dan ook nog
niet van overtuigd dat er méér vrachtauto's zullen 1
komen, maar ik ben er eerder van overtuigd dat er
minder zullen komen. Maar stel het geval dat er al
meer komen, dan is het nog de vraag of concentratie
op dit terrein, waar men slechts toegang heeft door die
beide nauwe straten, zooals ook in het adres, dat is
ingekomen, is betoogd, wel noodig is. Ik kan mij zeer j
wel voorstellen, dat de vrachtauto's, die een andere
richting uit moeten dan precies naar Marssum en om-
streken, op een ander terrein zouden staan en dat het
dus niet noodig is alle vrachtauto's op een centraal
terrein te plaatsen. Ik meen dus dat het geenszins be
wezen is en dat er niet voldoende feiten zijn aange
voerd. dat daar nog meer parkeerterrein noodig is.
In de tweede plaats vind ik het zeer eigenaardig, dat
hier nu een advies van de Schoonehidscommissie in de
vergadering wordt voorgelezen en dat men daarmee
tevens in één klap tracht aan te toonen, dat het met de
eischen van de aesthetica niet mogelijk is om daar een
kerkgebouw te stichten. Ik heb mij trouwens er over
verbaasd, dat omtrent dit verkeersterrein en die kerk
zoo weinig stukken zijn overgelegd; er lagen een paar
stukjes bij, die ons echter, eigenlijk gezegd, niets verder
brachten. Men had hier naar mijn meening moeten
overleggen wat men daar met die buurt van plan is
en wat nog aanhangig is. Ik zeg dat daarom, omdat
mij van anderen kant of van zekere zijde bekend is,
c'at Gemeentewerken daar andere plannen heeft, n.l.
om daar die geheele buurt te onteigenen en er een heel j
ander stadsbeeld van te maken. Als men dat inderdaad
van plan was
De Voorzitter ontkent dit.
De heer Buiel: Ja, ze hebben het mij verteld, mijnheer
de Voorzitter.
De Voorzitter: Ze kunnen U zooveel vertellen
De heer Buiel: Dus, mijnheer de Voorzitter, het is
voor mij nog lang niet duidelijk dat het onmogelijk is
om daar een kerk te krijgen, die daar misschien later
in het stadsbeeld zeer wel zou passen. Men weet ook
wel dat men hier met de aesthetica nu eens dit, dan
weer dat en dan weer dat huldigt; men heeft hier jaren
geleden ook gebouwen gekocht, die er nu schunnig bij
staan, men heeft ook gebouwen gekocht in de St. Ja-
cobsstraat met het oog, om daar iets groots te bouwen,
maar dat zal er wel niet dadelijk van komen. Hetzelfde
is het met het stadhuisgebouw en met het terrein in de
Peperstraat
De Voorzitter: Zou U zich niet eenigszins willen
bekorten Ik vermoed dat de Raad zoo langzamerhand
wel naar huis zal willen.
De heer Buiel: Ik geloof dus niet. dat het beslist
onmogelijk is om daar een kerk te bouwen, omdat men
kan zeggen: de eischen van de aesthetica stelt de een
zoo en de ander zoo.
De derde kwestie is de waardeering van den prijs.
Ik moet eerlijk zeggen, zooals hier ook al is gezegd,
dat het ook mij bevreemdt, dat men dit toen n.l. bij de
kwestie veerhuis niet heeft gezegd. Ik wist van deze
heele geschiedenis, van deze aanvraag van grond door
het Kerkbestuur, niets af, totdat ik dit voorstel kreeg,
en dus is die prijs van den grond bij het voorstel om
een veerhuis te bouwen voor mij geen overweging ge
weest. Maar dan bevreemdt het mij toch, dat het nu
zoo wordt voorgesteld, dat die grond daar 25.per
M2. waard zou zijn.
Vooral met het oog op een goede figuur van de ge
meente tegenover de Katholieke gemeente komt het mij
voor, dat inderdaad dit voorstel van mij in behandeling
moet komen en dat dus dit voorstel van Burgemeester
en Wethouders moet worden aangehouden en moet
worden onderzocht: le. of dit terrein uitsluitend voor
parkeerterrein noodig is; 2e. of het mogelijk is op dit
terrein een kerk te stichten, die aan de eischen der
aesthetica voldoet en ten 3e. de waardeering van den
prijs.
De Voorzitter: Ik wil nog wel even op het ter elfder
ure ingediende voorstel van den heer Buiel antwoorden.
Als ik het goed begrepen heb, wil de heer Buiel ten
eerste laten onderzoeken of dit terrein als parkeerter
rein beslist noodig is. Ja, ten slotte is niets beslist
noodig; een kerk óók niet, net zoo min als een parkeer
terrein en als men al zegt dat er beslist een parkeerter
rein noodig is, kan men de wagens ten slotte ook elders
neerzetten. Men kan ze b.v. ook wel achter den Prin
sentuin plaatsen. De vraag is maar: wat is beslist
noodig en meent men dat het daar moet komen, dan
maakt men het daar en meent men dat het op een
andere plaats moet komen, dan maakt men het daar.
Wat de architectonische kwestie betreft, zegt de heer
Buiel: nu wordt hier plotseling die brief van de Schoon
heidscommissie in het geding gebracht. Ja, ik heb dien
brief, die is gericht aan Burgemeester en Wethouders
en die mij pas van morgen door den bode is over
handigd, als een ernstige waarschuwing tegen eventu-
eele plannen voorgelezen èn als de bevindingen van de
Schoonheidscommissie zelf èn als het idee, dat ook
Burgemeester en Wethouders hierover hebben.
Dan zegt de heer Buiel, dat hem de waardeering van
den prijs bevreemdt. Die bevreemdt mij echter in het
geheel niet; het Wilhelminaplein is misschien óók wel
25.— per M2. waard en misschien is het stukje, waar
de Mercurius-fontein op staat, nog wel méér waard dan