328 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 December 1933.
hypothecaire schuld bedroeg op 31 December 1932
276.500. het ledenkapitaal 17.450. te zamen
293.950. een som, ongeveer overeenkomende met
de boekwaarde. Mocht op de exploitatie een winst
worden gemaakt, dan kan te zijner tijd worden over
wogen in hoeverre en tot welk bedrag het ledenkapitaal
aan de vroegere leden, voor zooverre zij dan nog huur
ders, van de woningen zijn, kan worden teruggegeven.
De tegenwoordige huren bedragen van de grootste,
aan den Harlingerstraatweg staande woningen, van
660.— tot 700.van de middenklasse van 485.
tot 515.— en van de kleinste typen van 375.— tot
400.Om een betere verhuring in de hand te wer
ken en om de thans bewoonde panden verhuurd te
houden, wil het ons voorkomen dat een niet onbelang
rijke verlaging van de huren noodzakelijk is. Bij in
voering van een dergelijke huurverlaging, welke het
tegenwoordige Bestuur der vereeniging echter niet kan
riskeeren, zal het complex, waarvan er thans 8 ledig
staan, naar onze meening wel verhuurbaar blijken te
zijn. Gelukt het der gemeente om tegen een niet te
hooge rente gelden te verkrijgen voor de aflossing van
de thans op de huizen rustende hypotheekschuld en
de kans daartoe is vermoedelijk niet ongunstig dan
kan de exploitatie, ook bij verlaagde huren, zich zelf
dekken. De woningen verkeeren in een goeden staat
van onderhoud. Elk jaar is een behoorlijk bedrag voor
onderhoud uitgegeven, zoodat de gemeente geen buiten
gewone uitgaven voor extra-reparatiën zal hebben te
doen. Daar de woningen, gelijk hierboven reeds is
gezegd, op erfpachtsgrond van de gemeente zijn ge
bouwd, behoeft deze alleen den opstal over te nemen.
Met het Vereenigingsbestuur is, behoudens Uwe goed
keuring en die van Gedeputeerde Staten, overeenge
komen, dat de gebouwen tegen 1.— in totaal in eigen
dom zullen worden overgedragen en dat de gemeente
de op de woningen rustende hypotheekschuld (die in-
tusschen tegen 14 Maart 1934 is opgezegd, omdat geen
overeenstemming omtrent de rente kon worden ver
kregen), overneemt, terwijl voorts het ledenkapitaal en
eventueele andere bezittingen en vorderingen der ver
eeniging ten bate der gemeente komen. De op de eigen
domsoverdracht vallende kosten zijn ten laste der ge
meente. Het Vereenigingsbestuur heeft ons bij schrijven
van 25 Juli j.l. bericht, dat op de bovenvermelde grond
slagen de algemeene ledenvergadering, gehouden op
24 Juli j.l.. besloten heeft tot liquidatie over te gaan en
hare woningen aan de gemeente over te dragen.
De Financiëele Commissie kan zich met de over
neming der panden op de gemelde voorwaarden ver
eenigen.
Wij geven U derhalve in overweging te besluiten
A. tot overneming van de Coöperatieve Vereeniging
..Woningbouw G. A.", gevestigd alhier, van den eigen
dom van hare 70 middenstandswoningen met bijbe-
hoorende gebouwen en dergelijke, staande ten Zuiden
van den Harlingerstraatweg, onder de Volgende voor
waarden
1. de koopprijs bedraagt 1.— in totaal;
2. de gemeente neemt de op de woningen rustende
hypotheekschuld over;
3. het ledenkapitaal en eventueele andere bezit
tingen en vorderingen van de vereeniging komen ten
bate der gemeente;
4. de op de eigendomsoverdracht vallende kosten
komen ten laste van de gemeente.
B. in verband met het sub A beslotene het recht
van erfpacht, ingevolge de besluiten van 11 Mei en 13
Juli 1920, no. 334r/1 68, en 30 November 1920. no.
585r/311, ten behoeve van de Coöperatieve Vereeni
ging „Woningbouw G. A.", alhier, gevestigd op ter
reinen ten Zuiden van den Harlingerstraatweg, met
ingang van den dag der sub A vermelde overneming
te doen eindigen.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. Het was
mijn plan om, vóór en aleer ik tot de behandeling van
de eigenlijke zaak overging, een woord van hulde te
brengen aan een zeer geacht medelid, n.l. aan den heer
Oosterhoff. En dat wordt mij door zijn afwezigheid
thans bijzonder gemakkelijk gemaakt, denkende aan het
spreekwoord: men moet iemand niet in zijn aangezicht
prijzen. Ik heb, nadat ik dit voorstel heb ontvangen,
mij de moeite getroost, deze zaak van den beginne af
goed te onderzoeken. Dat was naar aanleiding van een
mededeeling, door Burgemeester en Wethouders zelf
ons gedaan in het bekende voorstel, dat ons op het
oogenblik bezig houdt. Nu is mij gebleken dat bij de
behandeling van die zaak, zoowel in het laatst van
1920 als in het eerst van 1921. het de heer Oosterhoff
is geweest, die met zooveel woorden er op gewezen
1 heeft, dat in die behandeling van het toenmalige voor
stel, indien dat werd aangenomen, een groot gevaar
kón schuilen en die gedachte, die toen is uitgesproken,
is wel sterk bewaarheid geworden, sterker dan wel
i één van ons zeker had gedacht. En wanneer ik zeg
I dat de coöperatieve vorm, die hier was gekozen, een
totale mislukking is geworden, sluit ik mij daarmee aan
bij de mededeeling van Burgemeester en Wethouders,
dat de gekozen vorm minder gunstig is geweest.
In de tweede plaats heb ik mij er over verbaasd en
is het mij een raadsel, waar uit dit voorstel zoo duidelijk
mogelijk blijkt, dat bestuur en leden van deze vereeni
ging in een penibelen toestand verkeeren, dat men
daarvan aan ons, Raadsleden, niet eerder mededeeling
heeft gedaan. Immers, in het voorstel zelf wordt ons
medegedeeld, dat het bestuur op 17 Maart 1933 ter
kennis van het college heeft gebracht den ernstigen
toestand, waarin de Coöperatieve Vereeniging ver
keerde. Naar aanleiding van die mededeeling, waarin
de ernstige toestand van de zaak niet verholen wordt,
heb ik eens opgeslagen de verschillende verslagen van
deze en andere woningvereenigingen, maar in het bij
zonder van deze. Nu heeft het mij getroffen en ik
kan daar nog niet overheen komen, voor en aleer ik
wel gedwongen zal worden mijn stem aan dit voorstel
te geven -dat in het verslag over 1932, dat ons is
geworden na Augustus 1933 en dat zeer waarschijnlijk
1 is opgemaakt in Maart 1933, dus in dezelfde maand.
waarin aan het geachte college de penibele toestand
is meegedeeld, dat het bestuur in dit door mij bedoelde
verslag laat schrijven de volgende zinsnede. In het
verslag over 1932 dat, zooals ik zei, ons is geworden
na 1 Augustus 1933 en dat, zooals met alle jaarver
slagen het geval is, waarschijnlijk is opgemaakt in
Maart 1933, wordt ons medegedeeld niets meer dan
het volgende
„Bestond tot dusver voor de woningen goede
vraag, ten slotte kwam ook hierin wijziging, een ge
volg van de zeer ruime woningmarkt."
Wanneer ik nu naast elkaar leg de mededeeling, die aan
het college is geworden in Maart en deze mededeeling.
die het bestuur eveneens heeft geschreven in Maart,
dan vraag ik mijzelf af: hoe is dat mogelijk en waarom
heeft men in dit verslag ook niet eenvoudig meegedeeld
dezelfde precaire toestand, waarin de vereeniging ver
keerde Ik doe die vraag met opzet, omdat ik meen
dat wij in een van onze wethouders een gedelegeerde
hebben in dat bestuur en ik overtuigd ben van het feit,
dat die geachte gedelegeerde ons hierover wel het een
en ander kan mededeelen.
Een andere opmerking zou ik willen maken wat de
stichtingskosten betreft. Toen ik, zooals ik heb mee
gedeeld, een onderzoek heb ingesteld, heb ik in de ver
schillende verslagen gezien, dat de stichtingskosten
hebben bedragen 336.000. terwijl hier wordt ge
zegd en nu moet ik mij even beroepen op het voor
stel, dat wij voor deze vergadering hebben ontvangen
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 December 1933. 329
dat de woningen destijds in het bedrijf zijn gebracht
voor een waarde van 330.000. Nu weet ik wel,
dat verschil is niet zoo groot, maar m. i. mag daar geen
verschil in bestaan en zoo ja, als men meent dat er wél
verschil moet bestaan, dan had men ons met een kleine
moeite wel kunnen duidelijk maken, waarom hier inder-
jjd in afwijking van den gewonen regel is gehandeld.
Het heeft ook mijn aandacht getrokken dat de af
schrijvingen door het bestuur altijd, ik zeg niet bij-
ronder miniem zijn gehouden, maar toch geenszins
voldoende zijn geweest gedurende de reeks van 11
ren van het bestaan der vereeniging en dat men,
s men zoo was doorgegaan met de afschrijving te
bepalen op 3300. men in geen geval aan het
ind van de periode van 60 jaar zou zijn gekomen
n een toestand, zooals men verlangde en zooals het
behoorde te zijn. Die afschrijving is. ik herhaal het,
vcél te laag geweest en die had grooter kunnen zijn,
omdat mij uit de stukken gebleken is dat, waar het
percentage van de hypothecaire leening oorspronkelijk
6 was. dit later bij onderlinge goedkeuring in 5 is ver-
uderd, waardoor het bestuur der vereeniging een be-
hngrijke bate binnenhaalde. Dat trof mij des te meer,
t adat uit de stukken van het geachte college blijkt,
it er ook absoluut geen reservefonds is gevormd. Mij
dunkt, dat men toen toch wel een sterke aanleiding
had kunnen vinden om uit de exploitatie, al was het
maar een klein bedrag, te nemen ten behoeve van een
l servefonds. Ik wil niet zeggen dat men zóó heeft
Geredeneerd dat zij verre van mij, want voor zoover
ik de bestuursleden ken, acht ik hen zeer hoog maar
ii begrijp hun handelwijze niet, waarom zij niet de
gelegenheid hebben te baat genomen om een reserve- 1
fonds te vormen, zooals voor een goede exploitatie
bsoluut noodzakelijk is en ik meen dat men in geen
geval mocht denken: de gemeente is garant, dus die
moet er ten slotte maar voor betalen. Ik beweer niet j
dat men zoo gedacht heeft, maar ik zeg wel dat het
dien indruk kan maken en dat het dien indruk aan
vankelijk ook op mij gemaakt heeft.
Er wordt in het voorstel ook gesproken over de boek
waarde. Ja, als wij die aldus uitrekenen en het daarna
voorstellen, zooals in het voorstel is geschied en zooals
door het bestuur is gedaan geworden, dan ga ik daar- j
mee accoord, maar wij weten allen wel dat de boek
waarde op dit oogenblik bijzonder sterk afwijkt van de
werkelijke waarde en dat die werkelijke waarde bij- I
ronder veel lager is dan de boekwaarde. Mijnheer de
Voorzitter, misschien wordt mij straks geantwoord: het
zijn de omstandigheden, die dat hebben gedaan en dan
stem ik dat gereedelijlc toe. Maar hier had men m. i.
door een geringe andere opvatting van zijn taak toch
o:is Raadsleden wel een beetje beter in de verslagen
kunnen inlichten. Deze worden ons toch toegezonden,
niet om ze zoo in de boekenkast te plaatsen, maar om
er nauwkeurig notitie van te nemen. Ik heb dat in dit
geval gedaan en de conclusie, waartoe ik ben gekomen,
1dat de handelwijze van het bestuur wel een beetje
beter had kunnen zijn. Het had zich moeten verplicht
achten ons op de hoogte te stellen van de zaak, maar
waar het dat niet heeft gedaan, spreek ik het ver
trouwen uit, dat het dit waarschijnlijk wel tegenover
Burgemeester en Wethouders heeft gedaan. Daarom
doe ik de vraag of Burgemeester en Wethouders ons
omtrent den toestand en de verschillende dingen, die
ik heb aangeroerd, iets willen laten weten.
Een andere zaak, die mijn aandacht heeft getrokken,
is de z.g. aansprakelijkheid. Ik weet niet hoe het inder
tijd in 1921 is gegaan met die aansprakelijkheid, maar
w stel mij voor dat de Coöperatieve Vereeniging „Wo-
1 ngbouw zich toch op het standpunt heeft geplaatst
van de wettelijke aansprakelijkheid. Het is mij opge
vallen, dat het bestuur in de ledenvergadering niet min-
Qer dan twee malen die z.g. aansprakelijkheid van de
leden heeft verminderd of heeft beperkt. In het verslag
over 1929 lees ik op bladzijde 25 de volgende zinsnede:
„In verband met de overproductie van midden
standswoningen besloot de ledenvergadering der
Coöperatieve Vereeniging „Woningbouw" de aan
sprakelijkheid der leden voor de huur bij uittreding
nog verder te beperken dan een vorigen keer reeds
was geschied."
Daaruit blijkt dus dat er tweemaal een vermindering
van die aansprakelijkheid heeft plaats gehad en dat die
aansprakelijkheid hoe en op welke wijze blijkt daar
niet uit beperkter is geworden. Het zou mij aange
naam zijn, van U of van een ander lid van deze Ver
gadering iets te hooren over die z.g. beperkte aanspra
kelijkheid. Ik voel het aldus, dat naarmate die beperkte
aansprakelijkheid voor de leden vermindert, de aan
sprakelijkheid van de gemeente op den duur zeker zal
vermeerderen. En dan betreur ik het feitelijk, dat een
ledenvergadering het recht heeft om. zij het ook indi
rect, over een aanzienlijk deel van de gemeentekas te
beschikken. Ik weet wel, daar zijn misschien gedele
geerden van de gemeente bij geweest, maar ik twijfel
er aan of die gedelegeerden daar een zoodanigen in
vloed konden uitoefenen, dat de meerderheid van die
vergadering naar hen zou luisteren. Het zou mij aan
genaam stemmen inlichtingen te ontvangen, hoe het
staat met die aansprakelijkheid en hoe het daarmee is
gegaan en in de derde plaats of de toenmalige Raad
ook in die vermindering is gekend geworden.
Het is toch ook een eigenaardig feit, dat ook hier
weer ten opzichte van de huren ik zal die getallen
maar niet opnoemen, ieder kent ze en als men ze niet
kent, kan men ze nagaan in de verschillende verslagen
in dit voorstel wel wordt gesproken over verlaging
van de huren, maar dat ons niet wordt medegedeeld,
hoe ver men daarmee zal gaan. Dat is voor mij een
andere vraag, waarop ik een antwoord zou willen heb
ben wat is het plan van het college te dien opzichte
Als de meerderheid hier met dit voorstel accoord gaat.
dan zal toch van tevoren dat antwoord moeten worden
meegedeeld.
Het is ook van groot belang, dat hier is gezegd dat
de toestand van de betreffende huizen vrij goed is,
zoodat wij daaraan dus het eerste jaar niet veel be
hoeven op te knappen. Ik geloof dat, maar ik voeg er
in één adem bij, dat de inlichtingen, die ik heb over
den toestand van de woningen, niet zoo gunstig zijn.
Maar ik mag aannemen, dat Burgemeetser en Wethou
ders de moeite hebben gedaan om bij de behandeling
van dit voorstel eerst die zaak te onderzoeken en dat
zij daarop zijn afgegaan. Een antwoord daarop zou mij
ook bijzonder aangenaam zijn.
Dan kom ik nog even terug op wat de heer Ooster
hoff toen heeft gezegd en wat nu waarheid is geworden.
Ik geloof, als wij dit voorstel aannemen, dat er wel meer
woningvereenigingen zullen komen, die aan dezelfde
euvelen lijden; dat de gemeente hoe langer hoe meer
op deze wijze, in deze dagen en onder deze omstandig
heden. in moeilijkheden zal komen. Daarom kom ik te
rug op wat ik reeds hehaaldelijk heb gezegd en wat ik
nog eens wéér wil zeggen, dat ik graag zou willen dat
Burgemeester en Wethouders meer haast maakten met
het scheppen of creëeren van een centraal orgaan,
waardoor wij meer zekerheid zullen krijgen ten opzichte
van de verschillende woningvereenigingen dan tot dus
ver. Ik vind dit een waarschuwend voorbeeld en ik voel
het zoo, dat zonder het te willen - ik stel er prijs op
het zoo te zeggen door deze groep, die bij deze zaak
betrokken was, de algemeene belangen zijn opgeofferd,
ik zeg niet aan een groepsbelang, maar aan het belang
van een categorie van menschen, die in 1921 meende
dat een dergelijke vereeniging op coöperatieve grond
slag moest gesticht worden. Ik herhaal nog eens, dat
mijn indruk is, hoe goed de coöperatieve vorm ook wer
kelijk mag zijn ten opzichte van andere vereenigingen,
dat deze in dit opzicht diep teleurstellend heeft gewerkt.