332 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 December 1933.
geval is en dat heeft hij niet gedaan en hij zal zeker
groote moeite hebben óm dat aan te toonen.
Ik zal er niet veel meer over zeggen, maar ik wil
toch dit constateeren, dat wij makkelijk critiek kunnen
uitoefenen op dezen gang van zaken, maar dat die in
wezen een gevolg is van de economische omstandig
heden, waaronder wij verkeeren. Er is meer dan deze
woningvereeniging alleen, dat in dezen tijd is gekelderd,
er is méér, dat 50 en 60 in waarde is gedaald en
dat ligt niet aan het beheer, maar aan de omstandig
heden, waarop wij en meerderen geen invloed hebben
kunnen uitoefenen. Als de heer Terpstra dat zoo zegt,
moet hij dat dus rectificeeren en moet hij daar minstens
bij zeggen: dat bestuur had daar geen schuld aan. En
ook de Raad. die in 1921 dat besluit mede heeft tot
stand helpen brengen, een besluit, dat toen met alge-
meene stemmen is tot stand gekomen, heeft daar geen
schuld aan en ook het college van Burgemeester en
Wethouders, al heeft het dan ook ieder jaar de balans
en de verlies- en winstrekening gecontroleerd, heeft
hier geen schuld aan, maar het zijn de omstandigheden,
die ons thans voor dit voorstel plaatsen.
Het slot van mijn redeneering is deze, dat ik geloof,
dat wat hier wordt voorgesteld de eenigste oplossing
is, om hier met zoo weinig mogelijk verlies uit te komen.
De heer Hettinga heeft gezegd dat wij de woningen
kunnen verkoopen, maar de heer Hettinga zal toch ook
wel met mij van oordeel wezen dat, als wij deze wo
ningen op de markt gooien, in verband met het feit,
dat de eigenbouwers op het oogenblik een riantere
woning kunnen bouwen voor hetzelfde geld, de strop
misschien nóg grooter zal worden.
Resumeerende kom ik dus tot deze conclusie, dat m. i.
noch het bestuur, noch den Raad noch het college
eenige schuld hiervan kan worden gegeven, maar dat
wij hier voor een voldongen feit staan als gevolg van
de omstandigheden en dat dit feit aan niemand is te
wijten, omdat niemand op die omstandigheden invloed
heeft kunnen uitoefenen.
De heer Van der Schoot: Mijnheer de Voorzitter. Ik
zou hierover ook wel een enkel woord willen zeggen.
De heer Muller heeft een groot pleidooi gehouden over
schuld of niet schuld, maar dat is moeilijk uit te maken.
Daar hebben wij niet veel aan, maar de kwestie is deze,
hoe komen wij hier uit.
Toen ik dezen Raadsbrief kreeg, dacht ik: dat is een
mooie Sinterklaas-surprise in de Raadsvergadering,
maar ik heb die liever niet in mijn mandje en ik denk
Burgemeester en Wethouders en de Raad ook niet
De heer Van Kollem: We zijn stout geweest.
De heer Van der Schoot: We zijn stout geweest,
zegt de heer Van Kollem, en dus moeten we dit wel
accepteeren. Ik meen dat wij hier voor een voldongen
feit staan; wij moeten de zaak overnemen, maar de
vraag is nu maarhoe komen wij hier het beste af
Daarover is al heel wat gezegd. De heer Hettinga heeft
gezegd, wat is het beste en de heer Buiel heeft ook
gevraagd: wat zou het beste zijn, dat wij de strop in
eens krijgen of in de toekomst. In dat verband zou ik
er op willen wijzen de heer Buiel heeft daar geloof
ik ook al op gewezen dat de balans over 1932, die
wij hier voor ons krijgen, niet juist is; op de balans,
die wij op dit moment voor ons zouden moeten krijgen,
zou een huurverlies van minstens 4000.— of 5000.—
moeten voorkomen en dat komt op de balans van het
vorig jaar niet voor. Als wij dit echter als een koop
manszaak beschouwen, dan moeten wij ook daarmee
rekening houden.
Op wat de heer Muller zegt, zal ik niet ingaan. Hij
zegt: het bestuur heeft geen schuld. Ik zeg niet, dat het
bestuur schuld heeft, maar het komt mij toch voor, dat
een aflossing van 1 toch wel zeer miniem is ge
weest
De heer Muller: Met medeweten van Burgemeester
en Wethouders.
De heer Van der Schoot: Goed, maar de gemeente
lost zelf toch l]/2 af en waar hier maar 1 werd
afgelost, is dat toch heel weinig. De verantwoordelijk
heid werd daardoor veel grooter en die heeft men nu
afgewenteld op de gemeente. Een dergelijke aflossing
is dus niet in het belang van de zaak geweest en niet
in het belang van de toekomst.
Wat zal nu het groote risico van overneming zijn?
Wij moeten dit aanvaarden, maar wij krijgen het vol
gend jaar een groote aanbieding van woningen er
zullen dan wel 500 a 600 middenstandswoningen en
dergelijke worden aangeboden en ik vrees dus met zeer
groote vreeze, als het betrokken bestuur hier af is. dat
een groot aantal van de tegenwoordige leden van deze
j vereeniging de beenen zullen nemen en dat zij deze
woningen zullen verlaten, zoodat een groot deel van
i dit complex leeg zal komen te staan. Ik heb een be
cijfering gemaakt, wat voor huur wij zullen kunnen
maken en wat de kosten zullen zijn en dan wordt dit
een beduidende strop. Nu was het voor mij de vraag
wat het beste zou zijn: dat we die over een aantal jaren
gooien of dat wij die ineens nemen. Dit zijn woningen,
die voor een heele hoop tusschenslagmenschen wel ge
wild zijn en de strop zou op het oogenblik misschien een
halve ton beloopen, maar in de toekomst waarschijnlijk
meer.
De woningen verkeeren in een goeden staat, zoo is
hier gezegd. De wethouder zal dat wel weten, maar ik
ben daar toch huiverig voor. Ik meen te weten dat men
in verschillende woningen, wat de waterlossing betreft,
ontzettend veel last heeft en dat er nog niet langen tijd
geleden een begrooting voor herstelling daarvan is ge
maakt, die in de duizenden liep. Verder zijn deze wo
ningen nog nooit van binnen geverfd zij zitten nog
altijd in de saus. De betrokken bewoners zullen dus.
zoodra de gemeente de woningen heeft overgenomen,
zeggen: wij willen de zaak in orde hebben. Ook daar
door wordt het dus een beduidende strop.
De vraag is nu maar: wat is het beste om hier uit
i te komen Ik zal met belangstelling afwachten, wat de
wethouder van Openbare Werken en de wethouder
van Financiën ons omtrent deze zaak zullen voorleggen.
De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. Ik kan niet zeggen dat dit voorstel in den Raad
bepaald met enthousiasme is begroet, maar de Raad
moet zich ook niet voorstellen dat Burgemeester en
Wethouders zoo enthousiast met dit voorstel komen.
Het tegendeel is uit den aard der zaak waar, maar de
Raad zal erkennen dat het hier inderdaad het heilige
moeten is en niets anders. Wij staan hier eenvoudig
voor dit feit, dat de gemeente voor een complex van
70 woningen een hypotheek heeft gegarandeerd en dat
natuurlijk, als op een gegeven moment aan de voor
waarden, waarop die hypotheek is aangegaan, niet
wordt voldaan, de gemeente, die immers garant is, zal
worden aangesproken om de kosten te betalen. En nu
is het oogenblik aangebroken, dat de toestand van de
Coöperatieve Vereeniging „Woningbouw" niet bepaald
meer gunstig is te noemen.
Nu heeft men hier gezegd dat het bestuur van die
vereeniging niet juist heeft gehandeld en dat het niet
voldoende gewaarschuwd heeft. Daartegen moet ik
toch opkomen, omdat ongeveer 8 jaar geleden reeds van
de zijde van dat bestuur is aangedrongen op het vormen
van een reservefonds, maar de toenmalige Minister van
Arbeid dat toen heeft geweigerd. Deze heeft toen ge
zegd gij kunt overgaan tot huurverlaging, maar gij
moogt geen reservefonds maken. Dat was voor het be
stuur onaangenaam en vooral in den tegenwoordigen
toestand, maar wij mogen zeker concludeeren, dat het
bestuur in dit geval geen verwijt treft. Het bestuur heeft
gedaan wat het moest doen; het is daar echter niet in
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 December 1933. 333
qeslaagd, ook niet, nadat de gemeente zich daarmee
heeft bemoeid.
Wij staan nu voor het feit, dat daar op het oogenblik
een 8-tal woningen leeg staan en dat het bestuur, dat
het tot dusver heeft kunnen volhouden, met den toe
stand, die hier in Leeuwarden bestaat, rekening moet
houden. Die toestand in Leeuwarden is zeer eigen
aardig. Men bouwt maar steeds en steeds door en men
bouwt speciaal kleine middenstandswoningen. Er is een
spreekwoord, dat zegt: Dien de goden willen verderven,
slaan zij met blindheid. Maar ik vraag mij wel eens af
of hier dan nog iemand onder de bouwers in Leeu
warden is, die niet met blindheid is geslagen. Want
als men weet dat hier op het oogenblik in Leeuwarden
7 woningbouwplannen van particulieren aanhangig zijn.
die naar de laatste berichten van den Directeur van
Gemeentewerken, indien het alle eensgezinswoningen
worden, 680 nieuwe middenstandswoningen in Leeu
warden zullen brengen, dan vraagt men zich toch in
gemoede af, waar dat heen moet en waar wij op die
manier terecht zullen komen en v/at daarvan de ge
volgen zullen zijn, zoowel voor de gemeente als voor de
particuliere bouwers en voor de woningbouwvereni
gingen. Dat moet op die manier spaak loopen en ik
hecht er aan dat hier te zeggen, in de hoop, dat het
nu toch eens zal doordringen, dat men op deze wijze
niet kan doorgaan. Dat gaat mis en dat is van zeer
groote beteekenis
De heer Vromen: Dan moet het college geen grond
meer uitgeven
De heer Ritmeester (wethouder): En de woningen
die er zijn daar is al zooveel ruimte in; wij zien nu al
dat er hier en daar woningen leeg komen, niet alleen
van deze vereeniging, maar van alle woningvereeni-
gingen; ja, met uitzondering dan van „Beter Wonen",
mijnheer Muller. Het is reeds het geval, dat er ver
schillende woningen leeg staan, waarvoor de gemeente
het verlies moet opvangen. Zoo zal hier ook de ge
meente het verlies moeten dragen. Dat is niet prettig,
maar wij staan voor dat feit als gevolg van het con
tract. dat in 1920 is aangegaan door den toenmaligen
Raad.
Nu vraagt men hier verschillende dingen en zegt de
heer Terpstra: waarom is daarvan aan den Raad niet
eerder mededeeling gedaan. Op 17 Maart 1933 zijn de
eerste onderhandelingen begonnen en men voelt wel,
dat Burgemeester en Wethouders ook niet bepaald zoo
happig waren om direct in dat „vette" kluifje te bijten.
Men heeft voortdurend met ons voeling gehouden,
maar wij waren niet enthousiast; wij hebben aanvan
kelijk nog getracht deze zaak tegen te houden, maar
ten slotte hebben wij gezegd: wij voelen wel dat het
niet anders kan. Er hebben toen tal van onderhande
lingen plaats gehad en het bestuur heeft daarbij, op
aandrang van de ledenvergadering, nog getracht het
ledenkapitaal voor de leden te redden, maar uit den
aard van de zaak konden Burgemeester en Wethouders
daarop niet ingaan.
Wij staan nu voor het feit, dat wij deze woningen
moeten overnemen tusschen haakjes wil ik even op
merken dat het cijfer 336.000..in het jaarverslag
een drukfout is en dat dit moet zijn 330.000. waar
door dus het verschil tusschen de balans en het jaar
verslag is opgelost en dat is de groote moeilijkheid.
De heer Terpstra zegt, dat de boekwaarde afwijkt van
dc werkelijke waarde. Ja, helaas, was het maar anders,
dan zou de zaak natuurlijk gezond zijn. Als die twee
waarden niet van elkaar afweken, dan zou ik zeggen
verkoop de woningen maar, je komt er wel uit. Maar
juist die afwijking tusschen boekwaarde en werkelijke
waarde is hier de groote moeilijkheid, want die wer
kelijke waarde zal zoo ontzettend veel lager zijn. Dat
staat als een paal boven water, dat niemand weet wat
uie perceelen, als zij zouden worden verkocht wegens
hypotheekschuld, zouden opbrengen en daarom moeten
wij dat in elk geval trachten te voorkomen.
Er is hierbij één ding, dat goed is. Toen n.l. in 1921
die erfpacht is aangegaan, is de grond daar uitgegeven
voor ƒ9.— en 7.— per M2. en op het oogenblik is
natuurlijk de waarde van den grond daar niet onaan
zienlijk hooger. Er is tot nu toe aan den Harlinger-
straatweg lustig gebouwd op grond, die voor 12.
per M2. is uitgegeven en op anderen grond daar in de
buurt, Bildtschestraat en omgeving, die voor 9.— is
uitgegeven, zoodat op dat punt de toestand eenigszins
is vooruitgegaan. Maar dat wij daarmee bij deze zaak
vooruit gaan, daar is natuurlijk geen sprake van.
De erfpacht is op 12 November betaald dit als
antwoord aan den heer Buiel en die kan op het
oogenblik ook nog betaald worden. Er zijn bij de veree
niging nog geen schulden, maar het gevaar dreigt, dat
er binnen afzienbaren tijd schulden zullen komen en
daarom moet er tijdig worden ingegrepen. Dat lean niet
anders dan geroemd worden; dat is toch veel beter, dan
dat men het later doet, als er schuld is. Bovendien moet
men niet vergeten, dat er op een zinkend schip altijd
ratten zijn, die het verlaten en dat dus, als de statuten
hier zoo zijn, dat deze dat toelieten, men niet zal na
laten om de woningen te verlaten, zelfs met verlies van
het aandeelenkapitaal.
De heer Wiersma vraagt: zullen nu al die huizen
niet leeg komen te staan Ik weet dat niet, maar ik heb
vertrouwen van niet, als wij er in slagen de huur te
verlagen. Men moet niet vergeten, dat men niet voor
zijn pleizier gaat verhuizen, want verhuizen kost altijd
bedstroo. Men zal dat dus niet direct doen. maar de
huur zal dan concurrent moeten zijn met andere huren
en het moet dus ons streven zijn om dat te bereiken.
Daarom hebben wij ook gesproken van een niet onaan
zienlijke huurverlaging en daarnaast hebben wij ge
zegd indien wij konden bereiken, dat het ledenkapitaal
niet direct behoefde te worden aangesproken, dan zou
den wij na verloop van tijd nog eens kunnen overwegen
om aan de leden, die hun woning trouw zijn gebleven,
in dat geval een kleine restitutie te geven. Of wij daarin
zullen slagen, weet ik niet; het is een stukje spek, dat
wij ophouden en wij zullen daar in elk geval het beste
van hopen.
Nu vraagt men en dat is de kwestie, die alles be-
heerscht hoe denkt men te komen tot een lagere
huur? In de eerste plaats is hier reeds meegedeeld dat
de hypotheekrente thans is 5 Nu zijn er twee ge
vallen mogelijk. Het eene is, dat de gemeente een hy
potheek of leening sluit tegen 4 waardoor de rente
last rnet 1 van het kapitaal naar beneden zou gaan.
De hypotheekrente bedraagt op 31 December 1932
12.835. naar een percentage van 5 Als daar
1/g deel af gaat, zal daarvan dus een 2500.— over zijn.
De andere mogelijkheid is, een annuïteitsleening voor
die huizen af te sluiten en als wij die sluiten bij een
rente van 4J4 komen wij bij een ongeveer 50-jarige
leening op een annuïteit van 4.9 c/c en dat zou ten
gevolge hebben, dat wij 2700.— per jaar minder
zouden behoeven te betalen. En als wij 2700.— per
jaar minder betalen, zijn wij al een eind in de goede
richting, al zijn we er dan ook niet heelemaal. Want de
huren, die op het oogenblik gelden, brengen op het
oogenblik per jaar op 34.339.— en als men nu rekent,
dat daar b.v. 10 af gaat ik leg mij niet op dat
percentage vast dan zou men komen op een huur
verlaging van ongeveer 3400.— en dan zou er dus
nog ongeveer 700.— per jaar bij moeten. Maar in elk
geval hebben wij dan dit voordeel, dat wij er met het
minst mogelijke verlies zullen komen. Verlies zullen wij
in elk geval ondergaan en blijven ondergaan, omdat dit
geen Woningwet-vereeniging is, maar een vereeniging
ingevolge Koninklijk besluit van 6 November 1919,
waarbij bepalingen zijn gemaakt voor het verleenen van
steun door de gemeente voor den bouw van midden-