334 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 December 1933. standswoningen. Verder zijn die woningen aan geen enkele bepaling onderworpen, behalve dan deze, dat die huizen 15 jaren achtereen verhuurd moeten worden. Verkoopen kunnen wij ze dus op het oogenblik niet wat er later kan gebeuren is een vraag, die wij dan onder de oogen moeten zien en dus moeten wij op deze manier doorscharrelen. Dat is niet prettig, maar daar valt niets aan te doen. Op deze wijze loopen wij de minst mogelijke risico en op deze wijze hebben wij ook dit voordeel, dat wij de zaak in eigen handen heb ben en niet in handen van particulieren, die tóch over leg met ons moeten plegen en die altijd met betrekking tot deze zaak met ons tot overeenstemming moeten komen. Dat is de reden, waarom wij tot het bestuur hebben gezegd zeg de hypotheek op, dan zullen wij zorgen dat er tegen dien tijd geld beschikbaar is, waar mee wij de zaak verder kunnen financieren. Nu spreekt de heer Buiel nog over de erfpacht. Ja, het is uit den aard der zaak zoo, als de perceelen door de gemeente worden overgenomen, of door ons worden aangekocht tegen 1. dan heeft dat tot gevolg, dat de erfpacht en de bloote eigendom in één hand komen. Maar dan is de kwestie zeer eenvoudig; wij moeten dan dezelfde som, die thans als erfpacht wordt ontvangen, als huur van den grond door het Grondbedrijf aan het Woningbedrijf in rekening laten brengen. Wij moeten dan dus eenzelfde som als de tegenwoordige erfpacht verrekenen. Dat is een administratieve kwestie, die hier van weinig beteekenis is. Alleen zou ik er in dit verband op willen wijzen, dat, als er weer een opgaande tijd zou komen en de grondwaarde daar zou stijgen, het over weging zou kunnen verdienen, om deze perceelen af te breken en er nieuwe voor in de plaats te zetten. Zoo staat het college tegenover al die dingen. Over het onderhoud van de woningen, waarover de heer Van der Schoot heeft gesproken, zou ik dit willen zeggen, dat het mij voorkomt, dat dit wel in orde is. Er zijn gebreken en het is juist dat het bestuur geen geld meer heeft om nog meer op dat punt te doen, maar het heeft zijn best gedaan voor zoover het dat kon. Ik zou nog met een enkel woord willen wijzen op het centraal orgaan voor de woningen, waarover de heer Terpstra heeft gesproken. Ik wilde, dat men zoo ver standig werd in Den Haag en in heel Nederland om alle woningvereenigingen te laten verdwijnen en alles onder te brengen bij één orgaan, bij de gemeente. Ik garandeer U, dat dit meer dan noodzakelijk is, want de toestand is buitengewoon verontrustend, niet alleen in Leeuwarden. Maar ik geloof niet, dat die zaak hierbij aan de orde is; dit is geen Woningwet-vereeniging, maar een vereeniging volgens het Koninklijk besluit van 1919, waarbij bepalingen zijn gemaakt voor woningen, die in den allerhoogsten woningnoodtijd zijn opgericht. Ik zeg nog eens, voor hun pleizier doen Burgemeester en Wethouders dit ook niet, maar zij meenen den Raad wel te moeten adviseeren dit voorstel aan te nemen, omdat dit het allerminste nadeel voor de gemeente zal opleveren. De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil be ginnen met te zeggen, dat de heer Muller ditmaal mij buitengewoon slecht verstaan heeft en niet alleen slecht verstaan, maar ook slecht begrepen. Ik wil met korte en krachtige woorden zeggen, dat ik niemand schuldig heb verklaard en ik heb er zelfs bij gevoegd, dat ik voor de bestuursleden, voor zoover ik de eer had hen te ken nen, de hoogste achting had. Maar wat ik heb afge keurd en wat ik nogmaals afkeur is dit, dat men ons Raadsleden in een betrekkelijk zeer onzekeren toestand laat omtrent de exploitatie en wat daarmee gepaard gaat. En mijn spreken heeft alleen ten doel gehad om meerdere inlichtingen te krijgen, die ik nu tot mijn groote dankbaarheid uit den mond van den wethouder van Financiën heb gehoord. Alleen had men dergelijke vragen eenigszins kunnen voorkomen. B.v. ik kies maar een enkel exempel als in de stukken staat, dat er geen reservefonds is gevormd, dan kan dat opgevat worden ik zeg niet dat het gebeurt alsof dat een verwijt is aan het adres van het bestuur, maar nu de heer Ritmeester zegt wat daarvan de oorzaak is, is de zaak zoo helder als glas, ofschoon die gang van zaken door mij wordt betreurd en de handelwijze van den toenmaligen Minister mij onbegrijpelijk is. Ik wil nog in het bijzonder de aandacht vestigen op de tegenstelling, die er bestaat tusschen de mededeeling. die het bestuur op 17 Maart 1933 aan het college heeft gedaan en de mededeeling, die in dezelfde maand in zeer beknopten vorm aan de Raadsleden is gedaan. Als men die naast elkaar legt, krijgt men uit de eerste mede deeling de gedachte, dat de toestand buitengewoon precair is, terwijl de mededeeling in het verslag alleen zegt het gaat niet alles, zooals men wenscht, maar dat gebeurt tegenwoordig meer. Die tegenstelling heb ik zóó scherp en sterk gevoeld, dat ik daaromtrent inlich tingen wilde hebben en verkregen heb. Wat de boekwaarde betreft, in dit verband moet ik wijzen op deze zinsnede, die staat onderaan op de eerste bladzijde van het voorstel ,,Een achterstand op de exploitatie bestaat er niet. doch evenmin is een reservefonds aanwezig.'' Daarop heb ik reeds gezinspeeld, maar er staat eenige regels lager nog ,,De hypothecaire schuld bedroeg op 31 December 1932 276.500.'het ledenkapitaal 17.450.-—, te zamen 293.950.—, een som, ongeveer overeenko mende met de boekwaarde." Dat haalt men hier aan, ik zeg niet om ons de zaak een beetje lekker te maken, maar het zou den indruk kunnen geven, dat de bedoeling is, dat er werkelijk niet zooveel verschil is tusschen de werkelijke waarde en de boek waarde. Daarom meen ik dat het gebruik van het woord boekwaarde hier minder juist is. De heer Hoogland heeft intusschen de vergadering verlaten. De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb wel veel inlichtingen gekregen en ik zal niet op alles verder meer ingaan, maar ik zou er toch even de aandacht op willen vestigen, dat ik wel graag had, dat Burgemeester en Wethouders in het vervolg in zoo n geval een dege lijke exploitatierekening zouden overleggen. Daar blijkt nu niets van. De heer Ritmeester heeft daar wel iets over gezegd en hij heeft er een annuïteitsleening bij gehaald, waarover ik ook nog het noodige zou kunnen zeggen, maar het is voor mij nog lang niet zeker, dat wij hier niet jaren een strop aan zullen hebben. De heer Ritmeester zegt, dat er nog in behandeling zijn tal van plannen voor den bouw van middenstandswoningen en dat men dus nog veel meer van deze woningen zal gaan bouwen, zoodat dus de huren, die, hier nu nog gemaakt kunnen worden, misschien in de toekomst niet meer gemaakt zullen kunnen worden. Ik zal mij hier echter nu maar bij neerleggen, omdat ik wel heb gemerkt, dat er op verschillende vragen van mij toch geen antwoord wordt gegeven. De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor zitter, ik zou nog een enkel bezwaar willen maken. De heer Terpstra brengt naar voren ik heb dat en dat gelezen; ik heb dat in het voorstel gelezen en ik heb dat S in het verslag gelezen. Ja, ik vind het best, als men iets tusschen de regels doorleest, in geval dat noodzakelijk is, maar wij hebben getracht de zaak zoo goed en juist mogelijk uiteen te zetten en als de heer Terpstra dan aanhaalt, dat een uitdrukking als ,,een som, ongeveer overeenkomende met de boekwaarde" is om den Raad zand in de oogen te strooien, dan zou ik willen zeggen: de leden zullen wel van ons willen aannemen, dat wij den Raad geen zand in de oogen willen strooien, nu j niet en nooit. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 December 1933. 335 Den heer Buiel zou ik dit willen zeggen. Wij weten dat dit een strop is en dat zeggen wij ook; het is alleen de bedoeling om die strop zoo klein mogelijk te doen zijn en daarvoor is het eenigste, dat wij de zaak zelf in handen nemen. Wat mij betreft, kunt U er dan elk jaar over spreken; is er een jaar bij. dat volgens het jaar verslag het verlies weer grooter is geworden, dan kunt U daarover spreken en zeggen het verlies is wéér grooter geworden. Maar wij moeten zelf de zaak in handen nemen. De heer Buiel wenscht een exploitatierekening, maar dat is op het oogenblik voor ons buitengewoon moeilijk. Er werd hier al gesproken over een huurverlaging van iO f/(Er wordt in het voorstel alleen gesproken over een niet onaanzienlijke huurverlaging en ik zou mij dan cok niet aan die 10 willen houden. Maar dat neemt riet weg, dat de zaak zoo is, dat wij moeten trachten de huurders er in te houden. Daartegenover zullen wij niet alle concessies kunnen stellen, die men zou eischen, maar wij moeten toch zoo goed mogelijk trachten de zaak loopende te houden. En dat kunnen wij alleen doen; het bestuur niet meer, omdat het geen fondsen meer heeft om het nog vol te houden. Wij moeten hier door den zuren appel heen bijten en deze zaak accep teeren, al is dat voor ons dan ook niet prettig. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 14. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot afbraak van het gebouw Oldehoofsterkerkhof no. 3 en inrichting van den vrijkomenden grond tot parkeer terrein voor vrachtwagensmet praeadvies op het adres van het R.K. Kerkbestuur der parochie van den H. Dominicus inzake verkoop van een gedeelte van het Oldehoof sterkerkhof. Dit voorstel luidt als volgt Na Uw besluit van 14 November j.l. om niet over te gaan tot stichting van een veerhuis c.a. op het Olde- hoofsterkerkhof ter plaatse van de voormalige school voor schipperskinderen, is in zake de afbraak van dit gebouw, onderdeel van ons desbetreffend voorstel, geen beslissing genomen. Intusschen is het gewenscht, dat genoemd gebouw, waaraan bezwaarlijk een doelmatige en passende bestemming zou kunnen worden gegeven, spoedig wordt geamoveerd. De bij afbraak vrijkomende ruimte kan dan bij het parkeerterrein worden getrokken en zoodoende eveneens aan de behoefte aan stand- Plaatsen voor vrachtwagens in deze gemeente worden dienstbaar gemaakt. Daarenboven zal naar ons oordeel afbraak van de oude school ook aan het uiterlijk van dit stadsdeel ten goede komen. De kosten, aan de bestrating en inrichting van dezen grond tot parkeerterrein verbonden, zullen volgens raming rond 9000.bedragen; zij kunnen uit de voor cle verandering van het Oldehoofsterkerkhof beschik- baar gestelde gelden worden bestreden. Naar schatting j zullen op het hier bedoelde terrein ruim veertig vracht- j wagens plaats kunnen vinden. In dit verband zij melding gemaakt van het tot Uwen Raad gerichte en hiernevens overgelegde adres van Het Roomsch-Katholiek Kerkbestuur der parochie van den H. Dominicus, waarbij Uwe Vergadering verzocht wordt, zich uit te spreken, of zij in principe genegen is Het Oostelijk gedeelte van het Oldehoofsterkerkhof tusschen het verlengde der Groote Kerkstraat en den Boterhoek met inbegrip van het terrein der schippers- school, tezamen ter grootte van ongeveer 2000 M2., aan het Kerkbestuur af te staan ten behoeve van den bouw eener Roomsch-Katholieke kerk, en in dit geval den prijs vast te stellen, waarvoor het dat terrein in Hoop zou kunnen erlangen. Wij geven U naar aanleiding van dit verzoek als onze meening te kennen, dat deze verkoop ongewenscht is te achten, omdat de gemeente den eigendom van dezen grond moet behouden, ten einde daarover voor den publieken dienst te kunnen beschikken en hem in het algemeen belang te kunnen gebruiken, met name voor uitbreiding van het parkeerterrein, gelijk wij hier boven reeds zeiden. Door verkoop van den grond aan derden zou die uitbreiding niet alleen voor goed onmo gelijk worden, maar zelfs zou de kans bestaan, dat het praktische nut van de thans aangelegde parkeerplaats werd verkleind. Er zou dus wel een bijzonder hooge prijs voor dezen grond moeten worden geboden, voor aleer men onzes inziens verkoop en dan alleen met het oog op een groote geldelijke bate voor de gemeente kas in overweging zou mogen nemen. Bij een bod van 15.— per vierkanten meter kan daarvan geen sprake zijn. Naast deze overwegingen, welke onze houding tegen over het Kerkbestuur bij de aan het adres voorafgegane besprekingen hebben bepaald, leggen de daarin aan gevoerde argumenten omtrent den kerkbouw als werlc- object en stadsverfraaiïng niet voldoende gewicht in de schaal om tot een ander inzicht te geraken. Wij geven U mitsdien in overweging te besluiten a. aan het Roomsch-Katholiek Kerkbestuur der parochie van den H. Dominicus, alhier, te doen be richten, dat zijn verzoek om verkoop van het Oostelijk gedeelte van het Oldehoofsterkerkhof niet voor inwil liging vatbaar is b. ons te machtigen over te gaan tot afbraak van het gebouw Oldehoofsterkerkhof no. 3, laatstelijk in gebruik als school voor schipperskinderen en den daar door vrijkomenden grond in te richten tot parkeerterrein voor vrachtwagens. De beraadslagingen worden geopend. De heer Wcstra (wethouder): Mijnheer de Voor zitter. Ik zou in de eerste plaats aan den Raad de mede deeling willen doen, dat ik aan dezen Raadsbrief niet heb meegewerkt, in elk geval niet aan dat deel, dat moet worden beschouwd als een praeadvies op het adres van het genoemde kerkbestuur. Het was mij eigenlijk ook niet mogelijk om daaraan mee te werken, omdat dit praeadvies een beetje haastig is tot stand gekomen. Het adres is n.l. juist tusschen rwee vergade ringen van Burgemeester en Wethouders in binnenge komen, toen blijkbaar juist zou uitgaan de Raadsbrief over het afbreken van de schippersschool. En toen is, waar zakelijk over deze kwestie wel bekend was, hoe daar in de vergadering van Burgemeester en Wethou ders over gedacht werd, meteen het praeadvies hieraan toegevoegd, zonder dat dit in de vergadering van het college behandeld is. Het was mij dus in dat opzicht niet mogelijk, aan dit praeadvies mee te werken en het spijt mij ook niet erg, dat ik daaraan niet heb kunnen meewerken. Het lijkt mij ook toe, dat dit praeadvies wel eenigszins de kenmerken van die haast draagt. Ik ben van meening, dat het praeadvies uitgaat van een verkeerde praemisse en dat overigens ook de conclusie niet geheel logisch volgt op de redeneering. Wat betreft die praemisse, wordt uitgegaan van deze ideedoor Burgemeester en Wethouders wordt in dezen Raadsbrief gezegd, dat de gemeente de beschikking over dit terrein moet behouden en dat van verkoop aan derden geen sprake kan zijn. Dat „verkoop aan derden" lijkt mij hier niet erg gelukkig gekozen. Men spreekt van verkoop aan derden, wanneer die derde is de eene of andere persoon of wanneer een instelling met het eene of andere doel, dat de gemeente verder niet aangaat, een dergelijk terrein vraagt. Ik geloof echter, dat dit hier niet opgaat, omdat de gemeente wél iets aangaat het doel, waarvoor men hier het terrein aanvraagt. Dit wordt immers gevraagd door een kerkbestuur, dat be schouwd kan worden als de vertegenwoordiger van een deel der gemeentenaren zoo zou men het kunnen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1933 | | pagina 8