336 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 December 1933. stellen en in dit geval dan van het Katholieke deel, dat komt te wonen in de toekomstige parochie van St. Dominicus, zooals die er dan zal uitzien. Dat deel vraagt dus om het terrein, dat toebehoort aan de gemeente en nu meen ik dat het op het oogenblik de taak van den Raad is om te overwegen of werkelijk dat deel van de gemeentenaren daar zooveel belang bij heeft, dat het offer, dat hier van de gemeente gevraagd wordt, terecht gebracht kan worden. Dat moet tegenover elkaar wor den uitgewogen en niet, zooals in het praeadvies ge beurt, de kwestie van de werkverruiming en van de stadsverfraaiïng eenerzijds en anderzijds de kwestie van de geldsom, die de gemeente kan krijgen of liever, dat is allemaal aan één kant maar het voornaamste motief van Burgemeester en Wethouders en van den Raad en van de gemeente moet zijn. niet om mee te werken aan stadsverfraaiïng of aan uitbreiding van de werkgelegenheid, maar of men aan het verzoek van het kerkbestuur van die parochie kan voldoen, dus of men kan voldoen aan de behoefte, die er bij dit kerkbestuur bestaat, om in bezit te krijgen dit terrein, dat het kerk bestuur, in casu de geheele parochie, zooveel waard is. Als men de zaak zoo stelt, komt men op een eenigs zins andere basis. En als men dan dus tegenover elkaar afweegt, eenerzijds de wensch om aan den wensch van het kerkbestuur tegemoet te komen en anderzijds de vraag, welke offers de gemeente daarvoor moet bren gen en men daarbij laat gelden, wat secundair is, de werkverruiming en de stadsverfraaiïng, dan zou het m. i. niet onmogelijk zijn, dat de Raad tot de conclusie kwam, dat de eerste vraag van het kerkbestuur, n.l. of de Gemeenteraad in principe bereid is dien grond af te staan, misschien nog wel eens bevestigend zou moeten worden beantwoord. Wanneer het bezit van dat terrein voor de gemeente van grooter belang zou zijn, dan zou natuurlijk die vraag ontkennend moeten worden beant woord, maar acht men het andere belang grooter, dan zou zij bevestigend moeten worden beantwoord en dan komt pas daarna de vraag, welke vergoeding het kerk bestuur zou moeten betalen voor den grond, dien het in bezit krijgt. Maar dan zou die vergoeding niet wor den gemotiveerd door de kwestie, dat de gemeente daar een zeer belangrijke bate door kreeg en zou dat dus niet een kwestie zijn, die eenig gewicht in de schaal zou leggen, maar dan zou die vergoeding gebaseerd zijn op een vrij normalen prijs, die voor een dergelijken j grond wordt gerekend en dan zou daarbij kunnen wor den gerekend op het gemis, dat door het verlies van dezen grond voor de gemeente deze transactie zou veroorzaken. Maar ook al zou de Raad zich niet stellen op het standpunt, dat ik heb ontwikkeld en zich dus houden aan het standpunt, dat in het praeadvies tot uiting komt, n.l. dat men hier staat tegenover een willekeuri- gen derde, die het terrein in koop ontvangt, dan nog zou uit deze redeneering eigenlijk een andere conclusie moeten volgen dan zooals hier is gesteld. Want de vraag is deze, of de Raad in principe wil uitspreken dat het terrein te koop is. Welnu, de redeneering hier in het praeadvies komt er op neer, dat het terrein te koop is. Alleen wordt er gezegd, dat het slechts tegen een zeer hoogen prijs te koop zou zijn, maar het antwoord op de vraag zou, afgaande op de redeneering van het praeadvies, moeten zijn, dat het werkelijk te koop is, zoodat dus de eerste vraag van het kerkbestuur in be- vestigenden zin zou moeten worden beantwoord. Alleen zou de Raad in dat geval rekening moeten houden met de redeneering uit het praeadvies en zou hij moeten zeggen, dat hij alleen tegen een zeer belangrijke ver koopsom bereid zou zijn afstand te doen van dat terrein en dat dus de tweede vraag van het kerkbestuur, om trent het vaststellen van den prijs, zou moeten geba seerd zijn op een zeer belangrijke bate, die daardoor zou kunnen komen in de gemeentekas. Anders lijkt het mij niet mogelijk om de redeneering, die hier gevolgd is, dat men alleen bij een zeer belangrijke bate tot ver koop zou kunnen overgaan, tot werkelijkheid te brengen. Ik kom dan ook tot deze conclusiehoe men ook redeneert, of men zich op het standpunt stelt, dat ik heb ontwikkeld, n.l, dat men tegenover dat deel van de bevolking, dat dit terrein vraagt, wel eenige welwil lendheid in acht mag nemen, of dat men zich stelt op het standpunt van het praeadvies, dat alleen, wanneer daardoor een zeer belangrijke bate in de gemeentekas zou vloeien, dat terrein beschikbaar zou kunnen worden gesteld, in beide gevallen kan de Raad er toe overgaan om de eerste vraag van het kerkbestuur of de Raad in principe bereid is het terrein te verkoopen, in beves tigenden zin te beantwoorden en ik ben van meening dat. door zich op het eene of op het andere standpunt te stellen, slechts verschil zou kunnen maken ten op zichte van de wijze, waarop men de verkoopsom zou berekenen. Of dit ten slotte veel verschil zou maken ten opzichte van de verkoopsom zelf, is voor mij een open vraag, daar blijf ik buiten. Ik wil hier geen enkele som noemen, omdat ik meen dat ik die niet kan noemen: ik wil alleen dit zeggen, dat alleen de wijze, waarop die som berekend zal moeten worden, verschillend zal moe ten zijn, al naar mate men zich op het standpunt stelt, dat ik heb ontwikkeld of op het standpunt, dat in het praeadvies naar voren komt. Voorloopig meen ik het hierbij te kunnen laten. De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik moet beginnen met partij te kiezen tegenover den geachten wethouder Westra, en wel daarom, ik wil dat wel ronduit zeggen, omdat ik er absoluut niets voor voel, dat de gemeente op dit oogenblik geroepen is om een offer te brengen voor de aanvragers van dezen grond. Toch ben ik het wel met zijn conclusie eens maar dan op heel andere gronden -dat wij aan het kerk bestuur nog eens de gelegenheid moeten bieden om te onderhandelen en de gronden daarvoor hoop ik aan te voeren. In de eerste plaats heb ik het zoo aangevoeld, dat Burgemeester en Wethouders zich vergissen, door te zeggen, dat de gemeente dit terrein nu en zeer waar schijnlijk ook op den duur noodig zal hebben. Ik kan die vergissing aanduiden met eenige woorden, die wij voor 3 weken in het voorstel van Burgemeester en Wethouders hebben gehad. Toen redeneerden Burge meester en Wethouders zoo niet, maar toen hebben zij gezegd op een deel van het terrein moet een veerhuis komen en daarop moet van gemeentewege een veerhuis komen De heer Van Kollem: Maar niet zoo groot De heer Terpstra: Ik weet wel dat het iets kleiner is, maar dat maakt de zaak juist nog minder, mijnheer Van Kollem. Ik heb deze zaak uit zuiver koopmans- cogpunt willen bekijken De heer Van Kollem: Dat is niet mooi De heer Terpstra: Dat is niet mooi, zegt de heer Var. Kollem. Ik had altijd gedacht dat de heer Van Kollem het model van een koopman was De heer Van Kollem: U denkt wel eens meer ver keerd, mijnheer Terpstra! De heer TerpstraIk ben niet volmaakt en spreek niet ex cathedra. Ik meen deze zaak uit zuiver koop mansoogpunt te moeten beschouwen, daarbij uitgaande van de gedachte, dat Burgemeester en Wethouders met zichzelf in strijd geweest zijn, als wij zien het standpunt van nu en van vroeger en dat de tijd van die transfor matie slechts drie weken is. Maar in het stuk, dat wij vandaag onder de oogen Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 December 1933. 337 hebben, staat nog iets en daar heeft de heer Westra terecht op gewezen: eerst zeggen Burgemeester en Wet houders wij hebben het terrein noodig, en dan zeggen :ijalleen tegen een zeer hoogen prijs willen wij het afstaan. Ik voel het zoo, dat dit toch eenigszins met elkaar in strijd is. Nu wil ik beweren dat, indien wij niet aan het ver zoek van het kerkbestuur -in welken vorm dan ook, dat laat ik er buiten kunnen voldoen, dit hoekje grond verbazend duur voor de gemeente zal worden. Immers, ik redeneer aldus. De bedoeling van Burge meester en Wethouders is, om op het uitgebreide ter rein 40 auto's te plaatsen en de verbetering, die daar voor moet worden aangebracht, zal 9000.kosten, welk bedrag kan worden bestreden uit een post, die is vermeld geworden op de begrooting van bijna een jaar geleden, dat is juist, maar de gemeente zal het toch ten slotte moeten betalen. Als nu dit terrein 60 bij 35 M. groot is en wij verkoopen dat aan het Katholieke Kerk bestuur, dan wordt dat dus een terrein van 2100 M2. en als wij daarvoor rekenen, zooals aanvankelijk is voorgesteld, een prijs van 15.per M2., dan wordt dat een bedrag van 31.500. Daarbij voegende het bedrag van 9000.dat wij dan ook niet zouden be hoeven te betalen, kom ik tot de conclusie, dat de ver koop van het terrein aan het kerkbestuur voor de ge meente een bedrag zal opleveren van 40.000. Dat bedrag zouden wij dus anders besteden voor het plaat sen van 40 auto's, waaruit volgt, dat de staanplaats van elke auto de gemeente komt op 1000.en dat de siaanplaats van elke auto ons minstens J 40.— per jaar aan rente zal moeten kosten, terwijl daartegenover bijna geen inkomsten staan. En ik laat dan nog buiten reke ning het voortdurend onderhoud van het terrein. Als ik de zaak van dien kant beschouw, is er voor mij alle aanleiding om nog eens te probeeren of wij met het Katholieke kerkbestuur niet tot overeenstemming kun nen komen. In den tegenwoordigen tijd mogen wij een bedrag van 40.000.— niet minachten en ook niet ge inig achten en in de tegenwoordige tijdsomstandigheden kunnen wij dan ook alle aanleiding vinden om tot on derhandelingen over te gaan. Ik doe dat met groote vrijmoedigheid, niet omdat het hier een Katholieke kerk is, natuurlijk niet. Ik zou hetzelfde standpunt innemen, als er eventueel over gedacht werd daar een protes- tantsche kerk te stichten. Daarom gaat het dus niet; ik heb liever dat de gedachte aan Katholieke of niet Ka tholieke kerk uitgeschakeld wordt, omdat ik hier niet spreek als christelijk-historisch, maar wel degelijk als christelijk-historisch Raadslid. Maar als ik het adres goed lees en aanvoel den geest, die in het adres schuilt, dan kom ik tot de conclusie, dat er onder een of meer leden van het kerkbestuur wel neiging is om zoo noodig of desnoods iets meer te geven dan 15. En daarom :ou ik aan den Raad willen voorstellen ik wil dat anstonds direct schriftelijk doen, als U dat goed vindt, mijnheer de Voorzitter dat de Raad, nadat hij in principe heeft uitgesproken om opnieuw de onderhan delingen te openen, een geheime vergadering belegt, waarin de prijs, waarover wij het daar dan eens zouden moeten worden, wordt vastgesteld. Ik geloof dat het beter is, dat zulks niet in het openbaar geschiedt. Mijn voorstel is dus tweeledig de Raad spreekt zich eerst in principe uit ,of hij voor of tegen verkoop is aan het kerkbestuur en daarna gaan wij eventueel in ge heime vergadering over om den prijs te bepalen De heer Weima: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb het /dres met belangstelling gelezen en ik heb mij wel eenigszins verwonderd over de tegenspraak, die in het praeadvies is te lezen. Dat geldt speciaal de kwestie, dat men tegen het Roomsch-Katholiek kerkbestuur eerst met zooveel woorden heeft gezegd wij kunnen het ter rein niet missen waarover ik mij ten zeerste heb ver baasd, omdat, zooals ook de heer Terpstra heeft gezegd, men de vorige maal een gedeelte van dit terrein wilde benutten voor veerhuis terwijl in de tweede plaats het Gemeentebestuur zegtwij zouden het wel willen missen als ten slotte zoo'n groot bod werd gedaan, dat wij moesten besluiten om het te doen, want dan zou het een gemeentebelang worden. Maar daar ligt dan toch in opgesloten dat men het terrein toch kan missen Ik vind die houding tweeslachtig: een van tweeënwij kunnen het terrein missen en dan moeten wij trachten het zoo goed mogelijk te verkoopen, of wij kunnen het niet missen en dan moet elk bod worden afgewezen, omdat wij het niet kunnen doen. Het verbaast mij in de tweede plaats, waar men hier hoort dat er een bod is gedaan, dat het Gemeentebe stuur zegtdat is ons veel te weinig, daar komen wij niet in. Ik zou willen vragen heeft het Gemeentebe stuur ook aan het bestuur van de Roomsch-Katholieke kerk gezegd dat willen wij hebben. Het is voor het kerkbestuur toch ook uiterst moeilijk om maar te bieden en steeds door te bieden. Ik zou zeggen dat ik de zaak niet geheel kan zien, zooals de heer Terpstra die ziet, n.l. geheel uit het oogpunt van koopmanschap, maar in het algemeen belang en dan lijkt het mij het meest juist om het terrein tegen een goeden prijs te verkoopen. Dat heeft het Gemeentebestuur echter niet gedaan; ik be treur dat en ik vind dat niet zoo heel royaal. Het kerk bestuur wil graag deze strook grond hebben en Burge meester en Wethouders zeggen dat zij eventueel mis schien v/el bereid zouden zijn die te verkoopen. maar waarvoor, dat zegt men niet. Deze Raadsbrief doet buitengewoon onaangenaam aan. Wil men ten slotte dezen grond verkoopen, zij het dan ook alleen voor een groote som, laat men dan toch in ieder geval die groote som noemen. De heer B. Molenaar: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil beginnen met te zeggen, dat ik mij gaarne aansluit bij de conclusie, die in het praeadvies naar voren wordt gebracht. Ik wil niet zeggen dat het praeadvies niet aanleiding kan geven tot een conclusie als die zooeven ook door den heer Weima is naar voren gebracht, maar daarnaast wil ik er toch ook op wijzen, dat Burge meester en Wethouders hier zeggen ,,Door verkoop van den grond aan derden zou die uitbreiding niet alleen voor goed onmogelijk worden, maar zelfs zou de kans bestaan, dat het practische nut van de thans aangelegde parkeerplaats werd ver kleind. Er zou dus wel een bijzonder hooge prijs voor dezen grond moeten worden geboden, vooraleer men onzes inziens verkoop en dan alleen met het oog op een groote geldelijke bate voor de gemeentekas in overweging zou mogen nemen." Hierin staat duidelijk, dat alléén een groote geldelijke bate aan de gemeente daarbij den doorslag zou moeten geven. Ik persoonlijk sta op het standpunt dat ik, aan wie ook en tegen welken prijs ook, daar geen terrein om de Oldehove wensch te verkoopen. Ik wil mij dus ge heel losmaken van de gedachte, of daar een kerkbestuur of de een of ander van welke andere richting ook dat terrein vraagtof dat een Katholiek of een Protes- tantsch of een Israëlietisch kerkbestuur is, kan mij niets schelen, want het gaat er bij mij om, dat het algemeen belang meebrengt en er mee gediend is, dat op dat terrein géén kerkgebouw wordt gesticht. Mijnheer de Voorzitter, toen de Raad de vorige maal den bouw van een veerhuis heeft verworpen, wist men ook, dat niet alleen het terrein van de afgebroken school bestemd zou worden voor een veerhuis, maar dat ook mede het vrijkomende terrein zou worden gebruikt als parkeerterrein voor auto's. Het wil mij nu voorkomen dat, waar het voorstel is om deze school af te breken en het geheel in te richten voor parkeerterrein, het ge meentebelang meebrengt, dat wij dit ook gaan doen. omdat wij ook voor de toekomst zullen moeten zorgen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1933 | | pagina 9