42 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Februari 1934. Voortzetting der vergadering op Woensdag 28 Februari 1934. deelen, merkt op, dat aan de totstandkoming van deze begrooting ontzaglijke moeilijkheden zijn voorafgegaan, gezien het feit, dat wij nog op 28 Februari met de be handeling daarvan bezig zijn. In verband met wat over de financiëele perspectieven van de bedrijven is gezegd, wijst spr. er op, dat in de jaren '30, '31 en '32 de winst van de Lichtbedrijven en het O. Slachthuis de raming met 98.000.per jaar heeft overschreden, hetgeen spr. doet veronderstellen dat ook in deze begrooting nog wel eens eenig perspec tief kon zitten en het nog wel iets kon meevallen, tenzij men thans een nauwkeuriger raming heeft toegepast dan in de 3 genoemde jaren. Verder stelt spr. zich voor dat het goudstroompje, dat door de maatregelen van deze, volgens den heer Ritmeester door de Soc.-Dem. aangeduid als een „reactionnaireRegeering is ontke tend, misschien voor Leeuwarden nog wel eens een zilverstroompje zou kunnen worden (de invloed op de Gem.fondsbelasting). Er is dus, meent hij, nog wel eenig perspectief. Komende tot den gang van zaken in het G. O. ten opzichte van de salarisverlaging, zegt spr. dat naar zijn meening het personeel een ernstige poging heeft onder nomen om tot een vergelijk te komen met het Gemeen tebestuur. In het advies van de organisaties lag voor spr. de gelukkige gedachte opgesloten, dat het daarbij ging in de richting van eenige progressie, waarbij men echter zelfs voor de hoogste salarissen nog niet eens kwam tot 7 korting. Een poging om naar aanleiding van dat advies de zaak nog eens in het G. O. te bren gen, is van de zijde van B. en W. niet gedaan; was dit wèl gebeurd, dan was misschien ook in de tweede ver gadering geen resultaat verkregen, wanneer B. en W. aan hun eens ingenomen standpunt hadden vastgehou den, maar wanneer men de noodzakelijkheid van deze verlaging daar nog eens met klem van redenen had aan getoond en daarbij een ernstig beroep had gedaan op het personeel, was het toch mogelijk geweest dat men daar wèl tot overeenstemming zou zijn gekomen. De gang van zaken in het G. O. is buitengewoon bemoeilijkt door het eenmaal vast ingenomen standpunt van het coliege. Ook in het G. O. bij het Rijk wordt door de Ministers wel eens gezegdik moet zooveel millioen hebben van de salarissen van het Rijksperso neel, maar men voegt daar dan bijten opzichte van de eventueele verdeeling over het personeel laat ik U vrij. Dat was hier niet het gevalhier gold ook een bindende opdracht tot een uniforme korting van 7 In dat op zicht bewondert spr. den gang van zaken niet, al ont veinst hij zich niet de groote moeilijkheden, waarvoor het college speciaal in dezen tijd was geplaatst. De progressieve gedachte, neergelegd in het Sectie rapport, moet men vooral zien in dit licht, dat wij blijk baar een toekomst van algemeene verarming tegemoet gaan. In normale tijden zou wellicht die gedachte van pro- of degressie niet uitgewerkt behoeven te worden, maar wij leven nu in zeer abnormale tijden van laagcon junctuur, waarbij de zwakste groepen den zwaarsten druk ondervinden. Ook volgens de statistieken van Amsterdam en Den Haag is er naar spr. meening eenige reden voor de toepassing van progressie. Een enkel cijfer. Uitgaande van het peil van 1921 bedroeg in Sept. 1933 het verschil in de kosten van levensonderhoud tusschen een arbeidersgezin en het gezin van een beter gesiueerde 2,1 ten nadeele van het arbeidersgezin en 3 maanden later, in Dec., was dit cijfer, ten ongunste van het arbeidersgezin, veranderd in 2,7. Dat wijst dus op een verhooging van kosten voor noodzakelijk levens onderhoud, die sterker drukken op het arbeidersgezin dan op dat van den beter gesitueerde. Een andere fac tor is de woninghuur, die bij het betere genre woningen meer is gedaald, omdat daarin het aanbod grooter is, dan bij woningen met een huur van 4.tot 7. per week. De voorgestelde salaris- en loonsverlaging draagt wel een bijzonder karakter. Immers, het leven wordt duurder en men zou dus eerder een verhooging ver wachten. Verder wordt er gezegd dat de salarissen en loonen eigenlijk niet te hoog zijn, maar dat, waar er bezuinigd moet worden, het personeel in overheids dienst daaraan ook niet kan ontkomen, of, gelijk Min. Oud het eenige maanden geleden voor de radio heeft verkondigd, dat wij er ons op moeten instellen dat het geheele levensniveau belangrijk naar omlaag moet. Men kan dat betreuren, maar als die werkelijkheid op ons aankomt, zal van de thans voorgestelde maatregelen bv.. een gezin met 1500.inkomen nadeeliger gevol gen ondervinden dan een gezin met 4000.— inkomen, omdat bij het laatste nog altijd sprake is van een be trekkelijke weelde, die echter in het arbeidersgezin al lang is afgeschaft. Ten slotte komt men toch ook aan een bepaald bestaansminimum dit vooral aan den heer Oosterhoff waarvan het niet geoorloofd is nog iets af te nemen, tenzij de toestand nog veel en veel ongunstiger wordt. Daargelaten of de vergelijking, die men thans, zoo als altijd, maakt tusschen de arbeiders bij de gemeente en die bij de particuliere bedrijven, in alle onderdeelen juist is, wil spr. er op wijzen dat sommige particuliere patroons erkennen, dat zij hun arbeiders eigenlijk te weinig loon uitkeeren om daarvan behoorlijk te leven, maar dat in verband met den toestand van de bedrij ven geen hooger loon uitgekeerd kan worden. Dat zijn dus noodtoestanden, die men hier niet als basis mag aannemen. De loonen van de Rijkswerklieden zijn ook nog gunstiger dan bij de gemeente; spr. meent zelfs dat in het G. O. is aangetoond, dat dit ook bij toepassing van een kindertoeslag hier nog het geval zou zijn. En waarom gaat men ook de vergelijking met de particu liere bedrijven niet doortrekken ten opzichte van de hoogere functionnarissen. De heer Oosterhoff wil abso luut dien kant niet uit, maar op het oogenblik is de markt van wetenschappelijk gevormde menschen ook overvoerd, waardoor b.v. ingenieurs bij particuliere be drijven lager worden gesalarieerd dan dergelijke functi onnarissen in overheidsdienst. Spr. meent dat de heer Oosterhoff zich met zijn be wering, dat de loonen ongeveer verdriedubbeld zijn, aan eenige overdrijving heeft schuldig gemaakt. Hoe ver gaat hij daarbij terug De heer Oosterhoff: Sinds 1914. De heer Wiersma constateert, dat dan toen de loonen der lager gesalarieerden wel in-droevig zijn geweest en dat er de laatste jaren eenige nivelleering ten goede is geweest, waar hij zich hartelijk over verheugt. Het voorstel in 't Sectieverslag geeft slechts een zeer bescheiden progressie. Persoonlijk zou spr. wel verder willen gaan, maar er is een meerderheid voor 7 korting en voor het vinden van het totaalbedrag van 96.000. waarom op de basis van dit bedrag moest worden getracht een progressieve regeling te maken. Maar spr. wil er op wijzen dat, als deze progressieve gedachte wordt aanvaard, alle salarissen beneden 2500.daarvan nog eenig profijt zullen hebben. Gister is hier gezegd: de sterken voor de zwakken. Wellicht dat met een dergelijk voorstel iets daarvan in practijk is te brengen. Wat betreft de verlaging van het presentiegeld voor de Raadsleden, kan spr. te vrijer spreken, omdat hij reeds het vorig jaar heeft gezegd dat men om hem persoonlijk dat bedrag wel belangrijk naar beneden kan brengen. Men moet echter ook rekening houden met anderen en dan treft het hem, dat nu direct door het college een verlaging van 20 wordt voorgesteld, omdat hij hier Raadsleden ziet, waarvan hij zeker weet dat zij loonderving hebben, wellicht wel iets minder dan 7.50, maar daar staat tegenover dat zij zich toch ook allerlei kosten moeten veroorlooven in verband met hun Raadslidmaatschap. Den heer Turksma antwoordt spr. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Februari 1934. 43 Voortzetting der vergadering op Woensdag 28 Februari 1934. dan ook dat door verschillende Raadsleden reeds offers worden gebracht. Het punt gehuwde ambtenares kan spr. in zooverre voorbijgaan, dat hij alleen graag zou vernemen de mee ning van het college omtrent de van de Regeering ont vangen aanwijzing, die aan het college de gelegenheid geeft ten opzichte daarvan met een regeling te komen. Daarbij zou dan tevens aan de orde kunnen komen de wijziging van het Ambtenaren-en Werkliedenreglement, die wij binnenkort te behandelen krijgen. Wat betreft de kwestie van de 48-urige werkweek aan het Stads-Ziekenhuis sluit spr. zich gaarne aan bij den wensch van den heer Van Kollem, dat er met het toegezegde onderzoek nu eindelijk eens eenige spoed zal worden betracht en dat men zal trachten de daar bestaande toestanden eenigszins te verbeteren. Ook wat betreft de kwestie van de gemeentelijke radiodistributie kan spr. zich bij den heer Van Kollem aansluiten. Hij hoopt dat door het college aandacht aan deze zaak zal worden geschonken, omdat hij gelooft dat gem. radiodistributie èn voor de distribuanten èn voor de gemeente een voordeel zal kunnen zijn. Ten aanzien van de winkelsluiting kan spr. zich niet begrijpen dat de regeling voor de kappers zoolang moet uitblijven. Men schijnt zich te verschuilen achter allerlei dingen die op komst zijn; hier is een groep van belang hebbenden, die het er vrijwel allen over eens zijn dat er iets kan geschieden en steeds worden dergelijke maatregelen door het college getraineerd, hoewel men in verschillende groote plaatsen, ondanks de bezwaren van dit college, reeds een regeling heeft getroffen. Iets dergelijks geldt voor het onderzoek omtrent het melk- tappen op Zondag. Spr. dringt ook ten aanzien daarvan op spoed aan. Spr. wil evenals de heer Balk geen principieel debat uitlokken over den kindertoeslag, maar wijst er op dat Dr. Wibaut vroeger een standpunt heeft ingenomen, dat heenwees in de richting van kindertoeslag. Spr. geeft toe dat bij de bepaling van het loon de prestatie de allereerste en belangrijkste factor moet zijn en blijven, maar daarnaast dient ook de behoeftefactor een woord mee te spreken. Ook bij gelijke prestatie kan de beloo ning het eene jaar heel anders zijn dan het andere, omdat de behoeftefactor daar op een geweldige wijze op kan inwerken. Daar heeft men dus dit verschijnsel al, zoodat die factor, ook al zou men dat willen, niet geheel is uit te schakelen. Spr. kan de principieele over tuiging van den heer Koopal als tegenstander van kin dertoeslag waardeeren, maar als deze zegt dat hij er misschien iets voor zou kunnen voelen, als men eerst kwam met een goed grondloon, vraagt spr. wat is dat en wat wenscht men als basis daarvoor te nemen 1 Men zou een goed grondloon kunnen nemen voor een gezin met 2 kinderen en spr. twijfelt niet of hij zou het daarover met den heer Koopal wel eens kunnen worden, maar hij constateert dat dit grondloon dan voor ge zinnen met 3 tot 8 kinderen absoluut ontoereikend zal zijn en dat men dus, als er een goed grondloon is, bij wijze van kindertoeslag aan die gezinnen eenige aan vulling dient te geven. Spr. is van meening dat de wijze en manier waarop hun voorstel thans gedaan wordt in geenen deele loon- druk is, maar alleen een bescheiden poging is, nu er een uniforme korting van 7 op de salarissen en loonen is voorgesteld die hoogstwaarschijnlijk in deze ver gadering haar beslag zal krijgen om door het instellen van een kindertoeslag te bevorderen dat groote ge zinnen, die bij een verlaging het meest in de knel komen, iets vooruit zouden gaan. Over de dekking van het voorstel behoeft hij niet meer te spreken, daar de heer Balk dit reeds heeft gedaan. Opdat men elkander goed begrijpe en ook het college weet wat het aan spr. heeft, wil hij direct zeggen dat het voor hem bijna onoverkomelijke bezwaren heeft met het voorstel van B. en W. in zake de gasprijsverhooging mee te gaan. Men zegt dat de prijs van het gas hier in vergelijking met andere gemeenten laag is. Als de prijs de eenigste graadmeter is, dan is dit inderdaad het geval, maar er komt ook nog wel iets anders bij te pas, n.l., dat zooals spr. van deskundige zijde heeft gehoord de kwaliteit een belangrijke rol speelt en waar hier een waterstofgasfabriek is en de mogelijkheid bestaat de kwaliteit van het gas te verminderen (men zegt dat de kwaliteit van het gas in Leeuwarderadeel beter is dan hier), is de prijs niet alleen als graadmeter aan te nemen bij de beoordeeling van den prijs. Het verheugt spr. dat B. en W. hebben toegezegd een vastrechttarief ook voor het gas te zullen over wegen, waardoor veel aangeslotenen belangrijk voor deel zullen hebben. Hij hoopt dat het antwoord van B. en W. niet te lang zal duren. Een kwestie die men in één adem met de gasprijs verhooging moet noemen is de straatbelasting en spr. meent dat de moreele rechtsgronden voor invoering van een dergelijke belasting aanwezig zijn. Voor hem blijft het echter vaststaan hoewel de heer Van der Meulen het tegendeel beweert dat de eigenaar zal trachten deze belasting op den huurder te verhalen. Al is het zeker dat de eigenaar het eene moment hierin sterker zal staan dan het andere moment, in verband met het feit of de woningmarkt overvoerd is of niet, vast staat dat deze belasting verhaald wordt en dan komt het ten slotte op hetzelfde neer. Spr. meent te moeten betwijfelen of de straatbelasting zooals de heer Koopal die heeft verdedigd een rechtstreeksche belasting naar draagkracht is en hij zou graag willen hooren op welke gronden de heer Koopal dit zou kunnen bewijzen. Als de heer Koopal zegt dat het bij deze belasting feit is dat de villabewoner meer moet betalen dan de eigenaar van een schamele woning, dan is dat geen progressie in den goeden democratischen zin van het woord en die is naar spreker meent in de straatbelasting niet te vinden; dan zou men even goed den gasprijs progressief kunnen noemen, want het ligt aan de belanghebbenden zelf of zij 100 of 30 M3. gas willen nemen. Spr. beweert daarom dat deze motieven geen hout snijden ten opzichte van de kwestie waar het hier om gaat: verhooging van gasprijs of straatbelasting; men zal van twee kwade" dingen een noodzakelijke keuze moeten doen. Indien men hier komt met een voorstel tot straat belasting wanneer voor de gasprijsverhooging geen meerderheid te vinden zou zijn dan zal spreker zich misschien scharen bij hen, die zouden willen mede werken tot verwerping van beide voorstellen, maar dan zouden allen met elkaar maatregelen moeten beramen het gat van 60.000.in de begrooting te stoppen. Tot op zekere hoogte zou het spr. spijten dat men iets dergelijks zou moeten doen, omdat hij den wethouder van Financiën niet graag onaangenaam is en dit hém vooral in de eerste plaats zou treffen en hij op het stand punt staat, dat men op het oogenblik een wethouder van Financiën heeft die zijn zaak beheerscht en wien het menigmaal gelukt zijn stempel op het college te drukken. Waar er gisteren door den heer B. Molenaar is be toogd dat door het burgerlijk blok, waartoe dan ook spr. behoort, het voorstel tot verlaging der salarissen wordt aangezien als het middel om uit de benarde om standigheden te komen, constateert spr. dat dit voorstel toch is aangeboden door een college, waarin zitting hebben twee Soc. Dem. wethouders, gesteund door 9 Soc. Dem. Raadsleden. Hij staat op het standpunt dat ook het overheids personeel iets zal moeten missen, maar men zij toch voorzichtig met te beweren dat het burgerlijk blok loonsverlagingen aanwendt om uit den slechten toe stand te geraken, want dan doet men aan de overzijde

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1934 | | pagina 11