50 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Februari 1934.
Voortzetting der vergadering op Woensdag 28 Februari 1934.
Daarna kan men een voorstel van het college verwach
ten om deze woning af te breken. Het lijkt spr. dan ook
beter dat de heer Van Kollem, in afwachting van de
nachtsluiting voor de bruggen, zijn voorstel aanhoudt.
Aan de hand van cijfers uit de overgelegde staten
bij de begrootingsstukken betreffende het eigen beheer
en aanbesteding betoogt spr., dat er heel wat meer werk
werd uitbesteed dan in eigen beheer werd uitgevoerd
(de verhouding was 5:2).
Men heeft op dit gebied over een reeks van jaren wel
eenige ervaring opgedaan bij de gemeente en dit heeft
er toe gebracht wanneer werken, vooral onderhouds
werken, in eigen beheer uitgevoerd kunnen worden, dit
ook te doen.
Spr. geeft verschillende cijfers betreffende verfwer-
ken van het Politiebureau, Beursgebouw, Gem. H. B. S.
en Openb. Slachthuis, waaruit overtuigend blijkt dat
het uitvoeren in eigen beheer (met inbegrip van de alg.
onkosten) niet alleen veel goedkooper is geweest dan
uitvoering door aanbesteding, maar bovendien de le
vensduur van het verfwerk belangrijk langer is.
Spr. constateert dan ook dat Gem.Werken uitvoering
in eigen beheer niet doet om een bepaalde categorie van
menschen te passeeren, maar omdat de feiten hebben
uitgewezen dat het beter en voordeeliger is.
Naar aanleiding van het adres aan den Raad van
verschillende Aannemers- en Patroonsorganisaties,
waarin wordt gezegd, dat is besloten de verbouwing
van het politiebureau in eigen beheer te doen uitvoeren,
zegt spr. dat zulks niet het geval is, hetgeen hij ook in
een vorige vergadering, toen de heer Van der Schoot
op aanbesteding aandrong, reeds heeft betoogd en wat
ook uit het rapport van den Dir. van Gem.werken van
20 Februari blijkt. Het zal echter van groot belang zijn
dat Gem.werken de leiding houdt; de breekwerken en
de kleine veranderingen zullen worden uitgevoerd in
eigen beheer, terwijl al het overige, als het bouwen der
cellen, de betonwerken, de bovenwoningen, licht- en
verwarmingsinstallaties, enz. zullen worden aanbesteed.
Het is echter niet te verwonderen dat er voor dit werk
van particuliere zijde zooveel animo bestaat; de reden
ervan is dat er in dit werk avontuur zit, er kan wei
iets worden uitgehaald. Juist omdat niet alles nauw
keurig kan worden omschreven, krijgt men te doen met
allerlei ingewikkelde verrekeningen, waardoor de zaak
vertroebeld wordt. Een dergelijke situatie wordt door
de aannemers wel begeerd, maar de besteder legt daar
bij meestal het loodje. Ook de heer Van der Schoot zal
weten dat een aannemer bij een huisje, waarbij alles tot
den laatsten spijker kan worden uitgerekend, niet zoo
veel belang heeft. In dit geval zou aanbesteding voor
de gemeente geen voordeel blijken te zijn. Indertijd bij
den verbouw van het gebouw voor Gemeentewerken
aan den Wissesdwinger heeft ook weth. Fransen, die
zelf in het bouwbedrijf werkzaam was, geadviseerd, dat
werk in eigen beheer te doen uitvoeren, omdat dit in
het belang van de gemeente zou zijn.
Mevrouw Van DijkSmit antwoordt spr., dat men
met de door haar genoemde verbeteringen niet klaar
zal zijn, daar het wegdek zeer slecht is en noodzakelijk
moet worden verstraat en het materiaal vernieuwd. Een
groote post is voor de bestrating niet uitgetrokken en
als de weg nu wordt geasfalteerd, zal in de toekomst
het onderhoud belangrijk minder zijn, zoodat het op
lappen van den weg op den duur voor de gemeente na-
deelig zal zijn. Bovendien is de Spanjaardslaan een
onderdeel van de traverse GroningenAmsterdam,
zoodat die ook na het openstellen van de Vrouwen-
poortsbrug, een drukke verkeersweg zal zijn. Op het
oogenblik is ze veel te smal, waarom het niet raadzaam
zal zijn met de verbetering te wachten totdat de Hoek-
sterpoortsbrug in orde is; beter is het, ook voor de ge-
meentefinanciën, geleidelijk met de verbetering van
wegen en bruggen door te gaan, zoodat niet alles in
één jaar moet gebeuren.
De heer Botke (wethouder), zich als minderheid van
het college, die liever een straatbelasting zag ingesteld
dan gasprijsverhooging, verplicht gevoelend een enkel
woord hierover te spreken, wijst er op dat in 1927 een
voorstel tot gasprijsverhooging, waartegenover stond
een belastingverhooging, door den Raad is afgestemd
onder motief dat, als er geen reden voor was op grond
van de bedrijfsuitkomsten, men geen gasprijsverhooging
moest instellen om een belastingverhooging te ontgaan.
Dit lijkt spr. een juist standpunt.
Het zijn de grootste en armste gezinnen, die door de
gasprijsverhooging het meest worden getroffen en het
staat naar spr.'s meening als een paal boven water dat,
wanneer een straatbelasting wordt ingevoerd en op de
huurders verhaald, hetgeen spr. betwijfelt, waardoor
hetzelfde bedrag wordt opgebracht als door de gasprijs
verhooging wordt verkregen, de menschen in de kleine
woningen hiermede beter af zijn dan met een gasprijs
verhooging. De belastbare opbrengst van de grondbe
lasting van de gebouwde eigendommen bedraagt te
Leeuwarden in totaal 3.000.000. zoodat bij een
straatbelasting, waarbij 60.000.— moet worden opge
bracht, met 2.per 100.kan worden volstaan.
Waar nu van een woning in de Van Asbeckstraat de
belastbare opbrengst der grondbelasting 158.is,
zoodat de eigenaar aan straatbelasting moet betalen
3.16, wat voor een gewoon gezin ongeveer gelijk is
aan een gasprijsverhooging van 1 cent (een gewoon
gezin verbruikt 300 M3. gas, een groot gezin met de
wasch aan huis zb 600 M3. per jaar), zal ieder, die
minder woont, en dat zijn er velen, voordeel bij een
straatbelasting hebben (in de Vegelinstraten zal de
straatbelasting bijv. 2.— bedragen). Wanneer men
ziet dat de gebruikers van muntgas, dus de slechtst-
gesitueerden, bij de gasprijsverhooging in totaal
16.600.meer moeten betalen en tevens 1 cent meer
betalen voor toestellen en ornamenten, waarop waar
schijnlijk ook wel iets wordt verdiend, dan is het naar
spr.'s meening wel duidelijk dat de gasprijsverhooging
het meest drukt op de minst-gesitueerden en de groote
gezinnen. Het argument, dat het met gasprijsverhooging
zoo gemakkelijk betaalt, acht spr. van geen beteekenis,
omdat de betaling van de straatbelasting, indien deze
wordt verhaald, voor degenen, bij wie de huur iedere
week wordt opgehaald, nog gemakkelijker gaat.
De winsten uit de Lichtbedrijven gaan met groote
sprongen naar boven, maar eenmaal komt er aan de
indirecte belastingen een grens, welke grens thans naar
spr.'s oordeel is bereikt, te meer waar door het Rijk en
de gemeente te zamen naar verluidt reeds 55 van
het totaal aan indirecte belastingen wordt geheven en
de directe belastingen van Leeuwarden niet hoog zijn.
Spr. maakt een vergelijking tusschen de gemeentelijke
inkomstenbelasting van 1930/31 en de thans bestaande
Gemeentefondsbelasting plus 70 opcenten, plus even
tueel straatbelasting naar den norm als nu voorgesteld,
van iemand met een inkomen van 3000.en 2 kin
deren, waaruit blijkt dat de druk der laatste belasting
heffing belangrijk geringer is dan van de eerstgenoemde.
Tevens is hier een voordeel van de straatbelasting dat
de eigenaren, die hier niet wonen en dus niet betalen
aan de gemeentehuishouding, maar wel profiteeren van
het goede onderhoud der straten, stadsverfraaiïng, enz.,
worden getroffen.
Het bezwaar, dat sommige leden voor den midden
stand in een straatbelasting zien gelegen, acht spr. niet
zoo heel groot, omdat de winkeliers toch ook veel gas
gebruiken. Gaarne geeft spr. toe, dat de straatbelasting
niet geheel billijk werkt, maar welke belasting doet dat
wel? Zeker is de inkomstenbelasting de meest zuivere;
de indirecte belastingen zijn meestal onbillijk en zeker is
het, dat door een straatbelasting de meer gegoeden het
sterkst worden getroffen, wat toch juist is.
Wat betreft de bewering dat de middenstand het zoo
bijzonder slecht heeft, spr. staat daar ietwat sceptisch
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Februari 1934. 51
Voortzetting der vergadering op Woensdag 28 Februari 1934.
tegenover. Aan de hand van cijfers toont spr. aan dat
het belastbaar inkomen over de jaren 1927—31 met rond
5J/2 millioen (is meer dan 20 is toegenomen, terwijl
in die jaren reeds de inkomens uit de landerijen en het
aandeelenbezit en ook de arbeidsloonen dalende waren,
waaruit hij concludeert dat het den handeldrijvenden
middenstand nog al naar den vleeze is gegaan. Ook is
straatbelasting niets nieuwsin alle gemeenten van
eenig belang is deze reeds ingevoerd en naar spr.'s
meening zal men in Leeuwarden dit voorbeeld moeten
volgen.
Komende tot het bewaarschoolonderwijs, herinnert
spr. aan het in December 1928 uitgebrachte rapport van
de Comm. voor de Bewaarscholen (bijlagen nos. 4 en 8
van 1929), waarin toen is uiteengezet dat de bewaar
school een nuttig instituut is en dat van bezuiniging
daarop geen sprake kan zijn. Gezien echter de finan-
ciëele omstandigheden, meenen B. en W. dat het thans
wel op hun weg ligt om na te gaan of er nog bezuinigd
kan worden. Nu zijn er verschillende dingen aan de
hand gedaan, zooals grooter klassen, minder klassen en
geheele opheffing, maar naar spr. meening zou het voor
vele moeders in Leeuwarden een ramp zijn als dit on
derwijs werd opgeheven of sterk inkromp. En wanneer
men, zooals de heer Feitsma wil, hier het particulier
initiatief zou laten werken, zou het bewaarschoolonder
wijs veel van zijn waarde verliezen. Zooals het hier in
Leeuwarden is, staat het onder medisch toezicht, be
vordert het de zindelijkheid, de kinderen leeren iets en
vooral de kinderen uit de binnenstad en uit sloppen en
stegen komen er in een veel gezonder omgeving. Bo
vendien zijn hier alleen bevoegde leerkrachten aan dit
onderwijs verbonden, wat de school en de leerlingen
ten goede komt. Spr. citeert in dit verband uit het
..Verslag van den staat van het onderwijs in het Ko
ninkrijk der Nederlanden over 1930 dat onder minis
ter Terpstra werd samengesteld, waarin wordt gecon
stateerd, met het oog op de toewijding en geschiktheid,
dat er nog een te groot aantal onbevoegden in die
scholen werkzaam is en dat het aantal leerkrachten aan
verscheidene scholen moet worden uitgebreid. Wan
neer echter dit onderwijs in particuliere handen komt,
wat komt er dan van dit volgens genoemd verslag zoo
goed onderwijs nog terecht? Dan zullen vermoedelijk
de gediplomeerde krachten meer en meer verdwijnen,
ook andere dingen worden minder en het bewaarschool-
onderwijs, dat een zegen is vooral voor de minst gesi
tueerden, zal dan veel van zijn waarde verliezen.
Spr. kan zich voorts niet opwerken tot de gedachte,
dat ook het voorbereidend onderwijs moet worden on
derscheiden in openbaar en bijzonder onderwijsbij
zulke jonge kinderen van 3 tot 6 jaar acht hij dat niet
noodig.
Spr. bepleit nog eens het nut van de bewaarscholen
voor de kinderen uit de binnenstad, die daar zonder
gevaar voor hun leven niet op straat kunnen spelen,
voor de kinderen uit een krotomgeving en voor die,
welker moeders misschien uit werken moeten. Misschien
dat er in de toekomst op bezuinigd kan worden, B. en
W. zullen dat ernstig nagaan en spr. gelooft ook wel
dat het kan, maar hij hoopt dat de bewaarscholen in
stand zullen blijven, tot heil vooral van de slechtst ge
situeerden. Want hij sluit zich aan bij wat de heer
Visser en mevr. Buisman in 1927 en 1929 hebben ge
zegd, dat als het particuliere scholen worden en de
menschen ze dus zelf moeten betalen, de slechtst gesi
tueerden daarvan dan niet zullen kunnen profiteeren,
terwijl juist voor die menschen de bewaarscholen van
zoo groot belang zijn. Spr. gevoelt het als een nood
zakelijk iets en niet als een noodzakelijk kwaad, zooals
wel eens van het bewaarschoolonderwijs is gezegd, dat
de bewaarscholen in Leeuwarden blijven bestaan en
dan in goede conditie
De heer Terpstra: Dus een verhooging van den toe
latingsleeftijd wilt U ook niet?
De heer Botke (wethouder) kan dat onmiddellijk niet
zeggen, maar hij is wel van plan om na de begrooting
de zaak zoo spoedig mogelijk in het college en in de
commissie aan te snijden. En hij wil hopen dat men
dan tot bezuiniging zal kunnen komen, zonder de vitale
belangen al te zeer aan te tasten.
De nuttigheid van de Muziekschool is reeds vroeger
aangetoond. Den heer Buiel, die voor opheffing is, maar
die ook heeft gezegd dat opheffing niet allemaal winst
maar misschien nog meer verlies zou geven, heeft spr.
niet goed begrepen. Dat de school geen reden van be
staan heeft en particulieren even goed de muzieklessen
kunnen geven betwist spr., want dan zou de school in
den loop der jaren niet tot zoo n grooten bloei zijn ge
komen, gelijk spr. het vorig jaar met cijfers heeft aan
getoond. Dat begaafde kinderen bij particulieren tegen
een geringe vergoeding of gratis les zullen krijgen, zal
sporadisch voorkomen, maar bovendien, voor de ouders
is het heel wat anders of zij bij de Muziekschool recht
kunnen doen gelden op gratis onderwijs of dat zij dit
bij particulieren moeten vragen. Wanneer de Muziek
school die in de lange jaren van haar bestaan haar nut
tigheid heeft bewezen, werd opgeheven, zou er ook
weer een stukje van het cachet van Leeuwarden ver
loren gaan. De kosten, die dit jaar volgens raming
4590.— zullen bedragen, vormen geen bedrag, waar
voor men zoo n instelling aan kant mag doen.
Spr. geeft toe dat de resultaten van de school niet
direct zijn aan te wijzen, maar het is ook niet in de
eerste plaats een vakschool, al zou er bij de organisatie
van de school in die richting kunnen worden gewerkt,
zoodat men er een diploma kan verkrijgen. Er zijn op
het oogenblik 224 leerlingen, waaronder 12 die gratis
les ontvangen. Een en ander overwegende, komt spr.
tot de conclusie, dat de school zoo eenigszins mogelijk
behouden moet blijven.
Op de boventallige onderwijzers is vooral door den
heer Terpstra een hevige aanval gedaan. Boventallige
onderwijzers zijn hier lange jaren geweest, zijn hier nog
en zijn ook in alle plaatsen, waar men liefde heeft voor
het onderwijs en men dit op een goed peil wil houden.
Het aantal hangt echter veel af van de door de Re
geering vastgestelde leerlingenschaal en nu is er haast
geen onderwerp, waarmee meer is gesold, dan met het
lager onderwijs. De leerlingenschaal, vastgesteld in de
L. O.-wet 1920, die tevens de pacificatie bracht op het
gebied van het lager onderwijs, is nadien in verband
met den toestand van 's lands financiën herhaaldelijk
gewijzigd, met als gevolg schommelingen in het aantal
boventallige onderwijzers. De schaal van 1920 gaf recht
op 6 leerkrachten op 180 leerlingen per school; in 1923
werd dat aantal verhoogd tot 211, waardoor er, omdat
men, als men goed onderwijs wil geven, niet direct de
zaak kan veranderen, boventallige onderwijzers kwa
men; in 1924 moest men voor 6 leerkrachten al minstens
241 leerlingen hebben, waardoor het onderwijs in ge
meenten, die geen boventallige krachten konden beta
len, belangrijk werd verslechterd; in 1928 werd deze
schaal weer teruggebracht tot die van 1923 en in 1932
werd het cijfer weer verhoogd tot minstens 236 leerlin
gen per 6 leerkrachten. Dat beteekent een gemiddelde
van 40 leerlingen per klas, wat naar spr. meening abso
luut te hoog is om goed onderwijs te geven, omdat men.
met dat gemiddelde, van 35 tot 45 en soms meer leerlin
gen in een klas krijgt
De heer Terpstra: Haarlem heeft er 48
De heer Botke (wethouder) is van meening dat het
onderwijs er zeer zeker onder moet lijden, als het leer
lingenaantal per klas zoo hoog wordt opgevoerd. Uit
betrouwbare inlichtingen weet hij dat steden als Rotter
dam, Amsterdam en Groningen, welke financiëele toe-