54 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad
Voortzetting der vergadering
l van Leeuwarden van Dinsdag 27 Februari 1934.
op Donderdag 1 Maart 1934.
gunstig aspect van de bedrijven. Zoo moest er in totaal
484.000.worden gevonden.
Spr. vestigt er de aandacht op dat, naast velerlei be
zuiniging, in het belang van vele kleine menschen, niet
is bezuinigd op werkverschaffing, werkverruiming en
armenzorg en dat daarnaast ook het hygiënisch ge
deelte van de begrooting, met uitzondering van een en
kelen post, volkomen is gehandhaafd. Door daarna in
verschillende subsidies te snijden, is men er uiteindelijk
in geslaagd een bedrag van 120.000.in vergelijking
met 1933 niet meer op de begrooting voor 1934 te bren
gen. Het was ook noodzakelijk, al viel het hard, om de
salarissen en loonen aan te tasten, waarmee 96.000.
werd bezuinigd. Verhooging gasprijs, naast bezuinigingen
op dat bedrijf, of straatbelasting, bracht op ongeveer
ƒ60.000. stopzetting van het stratenfonds ƒ65.000.
10 opcenten meer op de Gemeentefondsbelasting voor
het eerste jaar 31.000.terwijl uit een post belas
tingreserve 121.000.werd gehaald. Spr. wijst er op
dat deze post als sluitpost is aangesproken, toen alle
andere middelen faalden, waarom hij ten sterkste ont
kent de bewering van het moderne personeel, dat de
salarissen en loonen als sluitpost zijn gebruikt en vol
komen meegaat met wat de beide heeren Molenaar
daaromtrent hebben gezegd. Die bewering was ook niet
billijk tegenover den Raad, die vele jaren heeft getoond
hart te hebben voor de belangen van de ambtenaren
en werklieden spr. wijst er met nadruk op dat nog
verleden jaar door een van de vertegenwoordigers van
de organisaties in het G. O. is gezegd, dat het van de
gemeente Leeuwarden nooit een sport is geweest om de
salarissen te verlagen, waarom spr. de hier gedane be
schuldiging dan ook met de meeste kracht moet af
wijzen.
De leden, die het beleid van B. en W. aanvallen ten
opzichte van het reserveeren van batige saldi, maakt
spr. er op opmerkzaam, dat de post belastingreserve
bestaat uit een post oorlogswinstbelasting en een be
drag van 58.000.uit de wet-1929 van De Geer,
welke posten jaar op jaar zuinig zijn bewaard, om in
tijd van nood te worden gebruikt. Helaas houden we
er voor het volgend jaar maar 100.000.van over.
Want men moet ook wel degelijk het oog gericht hou
den op 1935 en naast een begrooting die balanceert,
ook het oog richten op een rekening van 1934, die zon
der te groot nadeelig saldo moet sluiten. Daarom zullen
wij de eerste 4 maanden van dit jaar angstvallig moeten
nagaan hoe de verschillende bedrijven zich houden en
hoe de verschillende inkomsten en uitgaven daar tegen
over staan, om, voor April in het land is, te overwegen
of er ook andere maatregelen moeten worden genomen,
ten einde deze begrooting, die de begrooting van 1936
beheerscht, intact te houden.
Den heer Buiel antwoordt spr. op diens vraag, of er
in verband met de Min. circulaire geen bezwaar is te
gen het gebruiken van deze reserves, dat de Min. daar
bij het oog heeft gehad op de bedrijfsreserves. Dat is
ook gebleken uit de beslissing van de Kroon van Dec.
1933 inzake aantasting van de reserves van de gas
fabriek door de gemeente Winschoten. Bovendien moe
ten wij onze bedrijfsreserves bewaren tot er misschien
een zéér zware tijd komt.
Over de opcenten op de Gemeentefondsbelasting is
niet gesproken en kan spr. dus ook zwijgen.
Spr. is de eerste om te erkennen dat het voor de
financiëele politiek van Leeuwarden in de goede rich
ting ging om zooveel mogelijk datgene, wat men aan
de straten liet doen, contant te betalen en dat stopzet
ting van het stratenfonds, zooals de heer Buiel zegt, niet
mooi is. Van de 657.000. die er in 5 jaar aan stra
ten is gebouwd, is echter al 362.000.betaald, zoodat
daar alleen nog een bedrag van 295.000.op rust,
al is dat dan niet zonder beteekenis. In de toekomst zal
men dan ook weer in het stratenfonds moeten storten;
men kan dat wel één jaar stopzetten, ook omdat er één
jaar 30.000.— te veel is gestort, maar dat is niet
zooals het moet zijn.
Wat betreft de moeilijke kwestie gasprijsverhooging
of straatbelasting, heeft de heer Koopal gezegd: waar
maakt men zich feitelijk druk om, een straatbelasting
krijgt men toch. Ja, als wij een achteruitgaande toe
stand houden en spr. neemt voorloopig aan dat dit
het geval is dan zullen wij naast andere belastingen
op den duur ook wel aan een straatbelasting moeten
gelooven. Spr. meent echter dat een straatbelasting
geen belasting naar draagkracht is, zelfs niet eeniger-
mate, maar alvorens daarop in te gaan, wil hij even
iets recht zetten wat hier z. i. onjuist is gesteld. Er is
hier gezegd dat 55 van de belastinginkomsten komt
uit de indirecte belastingen, waaruit volgt dat 45
zou komen uit de directe belastingen. Ook spr. heeft
dat ergens gelezen, maar niet dat het door cijfers is
gestaafd en als hij de statistiek van de belastingen in
Nederland over 1933 nagaat, komt hij tot heel andere
gegevens. Het stelsel van directe en indirecte belastin
gen heeft men daar al lang verlaten; men heeft een heel
andere verdeeling, n.l. zakelijke belastingen, persoon
lijke belastingen naar inkomen en vermogen en naar de
verteringen- en rechtsverkeerbelastingen. Als spr. dan
echter de persoonlijke belastingen naar de verteringen,
die 290 millioen of bijna 65 opbrengen van de totaal
opbrengst van 459 millioen, nog weer gaat verdeelen,
ziet hij dat daarbij ook zijn inbegrepen o. a. het leening-
fonds, de accijnzen op wijn, gedistelleerd en bier, rech
ten van goud en zilver en wegenbelasting. Hij komt
dan tot geheel andere cijfers, omdat men toch niet kan
zeggen dat al die rechten en accijnzen op het directe
levensonderhoud drukken. Was alles in finesses te
splitsen, dan zou men wel tot een aanmerkelijk lager
cijfer komen dan 55 Dat is van beteekenis, omdat
hier is gezegd dat het levensonderhoud van de ver
schillende gezinnen door de indirecte belastingen al
zoodanig wordt gedrukt, dat wij in Leeuwarden niet
gerechtigd zijn dien druk nog te versterken.
De toestand in Leeuwarden is zoo, dat men hier
rechtstreeks van accijnzen tot dusver niet heeft kunnen
spreken. Spr. heeft hier zelf wel eens gezegd, dat een
te hooge winst op de bedrijven kan werken als een
accijns en hij blijft daarbij, maar hij wil opmerken dat
tegenover de totale accijns van ongeveer 50.000. die
B. en W. dan zouden voorstellen te nemen door ver
hooging van den gasprijs er zijn ook nog bezuini
gingen op de begrooting van het gasbedrijf aange
bracht, die het geheel tot 60.000.opvoeren
aan directe belastingen, die in Leeuwarden worden be
taald, staat een bedrag van 2 millioen. En dan wil spr.
nóg wel een concessie doen. door van de winst op de
bedrijven van in totaal 526.000. na daarvan
176.000.— als geoorloofd gebleken winst te hebben
afgenomen, de rest, of 350.000. geheel te beschou
wen als accijns. Dan is de verhouding tusschen accijns
en belasting hier nog niet meer dan als 1 6 en dus nog
aanmerkelijk beter dan bij het Rijk. Men moet niet zeg
gen, dat de gezinnen door de gasprijsverhooging aan
merkelijk sterker worden belast.
Met een straatbelasting moet men voorzichtig zijn,
omdat die eenigszins de functie vervult van de grond
belasting en spr. weet uit een 30-jarige ervaring, dat
deze de allerslechtste belasting is, die er bestaat, omdat
zij totaal geen rekening houdt met de draagkracht. Spr.
licht toe dat de grondbelasting op de gebouwde eigen
dommen steeds is en wordt vastgesteld naar of in over
eenstemming met de huurwaarde in 18921895 en dat
stadsverfraaiïng en -verbetering daarvoor van geen
enkele beteekenis is. Bij daling van de huren en dus
van den eigendom acht hij elke verhooging van de
grondbelasting een absolute onteigening van bezit.
Daarom heeft de wetgever gezegd dat men de grond
belasting niet mag wijzigen. En nu zal de Raad die
wijzigen, door als straatbelasting bij 2 van de be
lastbare opbrengst een onteigening van !/e deel van
de gekapitaliseerde waarde van de grondbelasting tot
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Februari 1934. 55
Voortzetting der vergadering op Donderdag 1 Maart 1934.
stand te brengen. Nu kan men wel zeggen dat dit van
geen beteekenis is, omdat men het neemt van het bezit,
maar dat wéét men niet; het is zeer goed mogelijk dat
de betrokkene er een dikke hypotheek op heeft en er
feitelijk geen steen van bezit.
Ten opzichte van de aangevoerde economische ar
gumenten, dat er thans geen kans is op afwenteling,
antwoordt spr. dat men zoo de zaak niet moet stellen.
Want de straatbelasting wordt, in tegenstelling met de
grondbelasting, per perceel geheven, wat tot gevolg
heeft dat iemand, die b.v. 10 aanslagbiljetten thuis
krijgt, deze aan zijn huurders uitreikt met het verzoek
ze maar te betalen. De belasting wordt dus wel degelijk
afgewenteld en anders werkt zij als onteigening.
Spr. geeft den heer Botke toe, dat er tal van gemeen
ten zijn die een straatbelasting hebben. Het is ook een
geweldig gemakkelijke belasting; men schrijft de kadas
trale legger maar af, vermenigvuldigt de belastbare op
brengst met 0,02 en klaar is het. Zij werkt aantrek
kelijk, maar men begint met 2 en in een oogenblik
rent men omhoog. Zoo heft Alkmaar al 7, Apeldoorn 6,
Breda 4, Deventer 4, Gouda 7, Hilversum 4, Schiedam
5 en Leiden 6
Spr. is in dezen tijd een sterk tegenstander 'van be-
lastingverhooging, omdat elke verhooging op het oo
genblik, omdat tevens het inkomen lager wordt, dubbel
treft. Hij noemt als voorbeeld maar de ambtenaren, wier
inkomen wordt verlaagd, maar die naar meerdere op
centen nog van hun vroeger inkomen moeten betalen.
Spr. heeft dus trachten aan toonen, dat een straatbe
lasting geen belasting naar draagkracht is en daarom
begrijpt hij niet, nu men tóch een belasting wil hebben
in plaats van gasprijsverhooging, dat men dan niet
komt met een voorste! tot verdere verhooging van de
opcenten op de Gemeentefondsbelasting, wat spr. wer
kelijk voelt als een belasting naar draagkracht. Dat zou
dan veel juister en billijker zijn, maardan zit men
natuurlijk geweldig snel tegen het bekende plafond en
dan zal men andere maatregelen moeten nemen, die nog
sterker kunnen treffen.
Is het wel juist dat door de gasprijsverhooging spe
ciaal de kleine man en de groote gezinnen het zwaarst
worden getroffen Spr. heeft dit vroeger ook gedacht,
maar de cijfers hebben hem het inzicht gegeven dat de
groote gezinnen niet de groote gasverbruikers zijn.
Aan de hand van de cijfers van verbruikt gas in ver
schillende straten betoogt spr. dat de gezinsgrootte geen
maatstaf is voor het gebruik van gas. Spr. erkent dat
de gasprijsverhooging natuurlijk niet prettig is, maar
per slot van rekening was de gasprijs hier niet aan den
hoogen kant in vergelijking met andere gemeenten.
Men heeft gezegd: zoo moet je de zaak niet bekijken;
je moet vergelijken met gemeenten waar een vastrecht
is. Spr. heeft dat gedaan en heeft gezien, dat de prijs
pas gaat dalen boven de 450500 M3. Het vastrecht
lijkt mooier dan het is en zal dus voor de kleine ge
bruikers van zeer weinig beteekenis zijn, althans zooals
het in de verschillende gemeenten functionneert en
zooals B. en W. het in overweging zullen nemen, omdat
de Gasfabriek rekening moet houden met de afname-
kracht van de verbruikers en de kleine verbruikers voor
het bedrijf minder voordeelig zijn dan de groote ver
bruikers.
Wanneer men er in zou slagen een tarief te bevor
deren, dat b.v. het voordeel heeft het gaskachelverbruik
aanmerkelijk vooruit te brengen, dan zou men daardoor
het gas over de geheele linie naar beneden kunnen
brengen.
Men staat hier in den Raad voor het feit een keuze
te moeten doen, een keuze die vooral moeilijk wordt
gemaakt door de kwestie van den steun aan de groote
gezinnen erin te brengen, maar als men zich rekenschap
geeft van de feiten, zal het duidelijk worden dat de
groote gezinnen niet getroffen worden op de wijze als
men zich dat voorstelt.
Spr. wijst er op dat, wat de electriciteit betreft, het
piektarief, dat oorspronkelijk als huishoudtarief was in
gesteld, aanmerkelijke voordeelen aan den winkelstand
biedt.
Waar verschillende gemeenten een speciaal winkel
tarief hebben ingesteld, willen B. en W. daar een on
derzoek naar instellen, ten einde te kunnen nagaan wat
zij op dit punt kunnen doen om het gebruik te bevor
deren, waardoor het nóg goedkooper kan worden. De
groote moeilijkheid blijft echter altijd het gebruik in de
speruren, omdat die voor de fabriek het duurst zijn.
In verband met het ingediende voorstel van den heer
Wiersma betreffende de salariskorting wil spr. nog
eens uitdrukkelijk vaststellen, dat het met het oog op de
baianceerende begrooting voor het college onmogelijk
is een bedrag van minder dan 96.000.- te korten.
Spr. vindt dit voorstel, om een degressieve korting tot
stand te brengen, niet alleen buitengewoon onbillijk,
maar ook gevaarlijk. Men moet niet vergeten dat in
1929 een salarisverhooging heeft plaats gehad, waar
van de hoogste ambtenaren totaal zijn uitgesloten en
wanneer ze nu bij deze heffing het meeste worden ge
kort, dan zouden ze het meeste nadeel ondervinden.
Wanneer men een korting van 6912 toepast,
geeft dit een onjuiste verhouding tusschen de verschil
lende categorieën van gemeentepersoneel aan en het is
meer te beschouwen als een salarisherziening dan een
salarisvermindering. Spr. heeft ook een oogenblik op
het standpunt gestaan dat een zeker verschil gemaakt
moest worden tusschen de aftrek van de ambtenaren
en de werkliedenaftrek, maar later is hij volkomen ac-
coord gegaan met de uniforme aftrek van 7 omdat
het anders een salaris-,.herziening" zou worden. Wan
neer men tot een dergelijke salarisherziening zou be
sluiten, zou men tot andere toestanden komen, omdat
de Regeering zich heeft gesteld op het standpunt van
de Staatscommissie-Schouten en zich geheel kan veree
nigen met de conclusie, neergelegd in punt 22 van het
rapport van de genoemde commissie, welke conclusie
luidt als volgt
,,De bezoldiging van de werklieden en van de ove
rige meer plaatselijk gerecruteerde krachten in dienst
van de publiekrechtelijke corporaties zal in de aller
eerste plaats in overeenstemming moeten zijn met den
plaatselijken loon- en levensstandaard en daaraan
moeten worden getoetst. De belooning van het mid
delbaar en hooger personeel, waarvan de band met
het plaatselijk milieu veel losser is, zal behoudens
de vereischte aansluiting aan die van het lager per
soneel meer in overeenstemming dienen te zijn met
de bezoldiging van gelijkwaardige Rijksambtenaren.'
Spr. stemt den heer Wiersma volkomen toe, dat een
vergelijking met de loonen in de particuliere bedrijven
onjuist is en daaraan zou hij niet willen medewerken.
Hij vreest dat tegen het voorstel van den heer Wiersma
van de hoogere ambtenaren veel protesten komen; men
zal naar Ged. Staten gaan en naar de Kroon; dan zal
art. 22 van het rapport Schouten toepassing kunnen
vinden en komt men tot heel andere resultaten dan men
wenscht. Spr. kan dan ook aan dit voorstel niet mede
werken.
Naar aanleiding van het adres van de A. C. O. P.,
constateert spr. dat alle vergelijkingen mank gaan en
dat het buitengewoon moeilijk is het een aan het ander
te toetsen. Zoo komt het gemeentepersoneel, op een
enkele uitzondering na, in 3 jaren van het minimum- op
het maximumsalaris, terwijl een Opzichter bij de Rijks
Waterstaat er 18 jaren over doet. Waar in Leeuwarden
een salarisregeling is, die wel voldoende is te achten,
vonden B. en W. dat met een gelijke aftrek kon worden
volstaan, waarom zij dan ook niet met een voorstel tot
een degressieve aftrek zijn gekomen. Wanneer eenmaal
de Rijksregeling wordt ingevoerd, zal echter naar spr.'s
oordeel ook een kindertoeslag moeten worden toegepast
zooals het Rijk het doet, te beginnen met het eerste
kind en niet met het derde. De vraag of een regeling,
zooals bij het Rijk is ingevoerd, voordeeliger voor het