132 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Juni 1934. parkeerterrein en de verkeersregeling bij Spoorzicht, is gezegd, dat het college een regeling zou treffen en dat dergelijke bedrijven op grond van de historie eenig recht op de publieke straat hebben, niet alsof dat een altijd durend recht zou zijn, maar dat daarbij bedrijf en straat wel eenige samenvoeging eischte. Spr. herinnert zich levendig, dat de Voorzitter daarbij ook heeft genoemd bedrijven aan de Torenstraat en omgeving en ook het bedrijf van Jongma. Spr. kan zich dan ook, na hetgeen bij het parkeer terrein van Castelein is gezegd, de teleurstelling van den heer Jongma indenken, dat met het voor hem in gerichte parkeerterrein de Raad niet gevoeglijk is mee gegaan ook al was dat dan niet in alle deelen juist uitgevoerd en het doet hem leed, dat B. en W. thans afwijzend staan tegenover de gedachte, om daarvoor nog een uitweg te zoeken. Tegen een verplaatsing van het parkeerterreintje in Zuidelijke richting, zooals de vorige vergadering is opgemerkt, heeft spr. bezwaar in verband met de daar staande boomen en het verkeer, maar als de Raad er in kon meegaan om dit punt aan te houden en dat terreintje daar voorloopig zoo te laten liggen, om te zien wat voor bezwaren het oplevert, zou hij daar graag aan meewerken. Dat het daar zoo n ge weldigen hinder geeft en het stadsbeeld schaadt, kan spr. niet inzien. Hij hoopt dan ook dat het college zijn best doet om den heer Jongma te hulp te komen en dat de Raad in dezen zijn inschikkelijkheid betoont. De heer Hooiring is in het algemeen niet ongenegen, indien werkelijk bij de besprekingen blijkt, dat de Raad bij een genomen beslissing een grove fout heeft gemaakt, om op die beslissing terug te komen. Hij kan dat echter in dit geval niet inzien. Algemeen heeft men zich in den Raad den vorigen keer uitgesproken, dat men op die plaats geen parkeerterrein wil. Dat terrein is daar z. .i. ook uitermate ongeschikt voor, omdat het er niet zal gaan om het parkeeren van enkele particuliere auto's, maar het een parkeerplaats zal worden voor autobussen. Spr. wijst nogmaals op de gevolgen van het door hem in de vorige vergadering genoemde conflict tusschen een autobusondernemer en „de Groene Weide'' en op het feit, dat dergelijke terreintjes het inrichten van een centraal parkeerterrein op het Zaailand in den weg staan. Z. i. heeft de Raad den vorigen keer een goede beslissing genomen. Als er een enkele keer een parti culiere auto moet stallen bij Jongma, zal men deze, zoo als ook gebeurt bij andere café's, wel eenigen tijd, zonder gevaar voor het verkeer, voor de deur mogen neerzetten. Spr. acht het niet raadzaam op het genomen besluit terug te komen. De Voorzitter dringt aan op bekorting van de dis cussies. De heer Terpstra zegt, dat het zijn bedoeling niet is geweest, om het besluit van de vorige vergadering in te trekken. Wel meende hij aanvankelijk dat er nog reden zou kunnen bestaan om te overwegen of er alsnog van overheidswege in de behoefte aan parkeerterrein voor den heer Jongma zou kunnen worden voorzien en was hij van plan een voorstel in dien geest te doen, maar omdat hem voor deze vergadering reeds is ge bleken, dat dit voorstel geen voldoende steun zou ont- j vangen, doet hij het niet. Spr. wil echter nog deze vraag stellen, of het juist is, zooals hem herhaaldelijk is ge zegd, dat verschillende hoteliers in de stad het recht hebben de auto's van hun bezoekers op de publieke straat te stallen. De heer Turksma kan zich in hoofdzaak aansluiten bij den heer Hooiring. Bij een beroep van een bepaald bedrijf op oude rechten op de openbare straat, moet men niet vergeten een andere categorie, de winkeliers, met wie, als het verkeer wordt omgelegd, ook geen rekening wordt gehouden, en die ook hun goederen, die op de straat worden uitgestald, moeten wegnemen. Spr. merkt op dat Jongma de stal, die hij aan een autobedrijf had verhuurd, omdat, zooals hier is gezegd, hij die zelf niet kón gebruiken, direct na het Raads besluit weer aan zichzelf heeft getrokken, zoodat hij zélf toch blijkbaar tot andere gedachten is gekomen. Ook uit een aesthetisch oogpunt dient men zich aan het genomen besluit te houden. De heer Oosterhoff zou willen voorstellen de beslis sing op het adres van Jongma aan te houden tot de laatste vergadering in dit jaar. Dan kan men beoor- deelen, als de brug in orde is, hoe de toestand daar dan is. De Voorzitter zegt, dat B. en W. direct gevolg zou den hebben gegeven aan het besluit om de parkeerplaats aldaar op te ruimen, als niet vrij kort daarna dit ver zoek van Jongma was ingekomen. Daarin wordt echter heel iets anders gevraagd, n.l. verbreeding van den rijweg over 50 M., althans waar uit den brief van den Dir. blijkt dat dit om de boomen niet mogelijk is zoover als het kan. Wordt nu alleen dit verzoek aan gehouden, dan ruimen B. en W. morgen dat parkeer terreintje op. Overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met algemeene stemmen besloten het verzoek van Jongma af te wijzen. De heer Terpstra verzoekt nog antwoord op de door hem gestelde vraag. De Voorzitter antwoordt daarop, dat geen van de hoteliers het recht heeft om auto's op de publieke straat te stallen, maar dat die daar geduld worden, voor zoo ver zij het verkeer niet hinderen. Gebeurt dat wèl, dan wordt hun gevraagd ze daar weg te doen en ze elders neer te zetten. Spr. vraagt of de heer Hettinga een voorstel had gedaan. De heer Hettinga weet niet of dit recht op behande ling heeft, t Is een voorstel, niet om aan het verzoek van Jongma te voldoen, maar om, in verband met wat hier besproken is, het vorige besluit voor een revisie in aanmerking te doen komen. Spr. dient het volgende voorstel in. „Ten overstaan van het adres Jongma stelt onder- geteekende voor ten deze het advies te volgen van den Directeur en na gedane ervaring met het aan gelegde parkeerterrein zijn besluit van voorlaatste Raadsvergadering nog eens aan de orde te stellen voor revisie." De beraadslagingen worden gesloten. Het voorslel-Hettinga wordt niet ondersteund en maakt alzoo geen onderwerp van behandeling uit. Aan de orde is wederom Punt 23 (bijlage no. 82)De beraadslagingen worden geopend. De heer B. Molenaar vraagt inlichtingen over de door het college gevoerde onderhandelingen over dit terrein, omdat de schijn is gewekt, alsof Leeuwarder ingeze tenen of combinaties een beetje overrompeld zijn door den prijs, die nu aan den heer Van Velzen is gevraagd. Voor hem persoonlijk is dat na de verloopen drie weken haast niet meer noodig, want nadat de schijn was ge wekt, dat verschillende combinaties zeer happig waren op dit terrein, is er nu ten slotte slechts één aanbod, Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Juni 1934. 133 met kunst- en vliegwerk in elkaar gezet, en enkele guldens hooger dan het bod van den heer Van Velzen, ingekomen. Spr. kan het in het algemeen niet toejuichen dat, wanneer na gevoerde onderhandelingen een bod openbaar wordt, alsdan door anderen wordt geprobeerd, door eenige guldens meer te bieden, ook gading te maken, maar de Raad zit thans voor het verzoek van de combinatie-Heldoorn en het voorstel van B. en W. Spr. zal volgaarne zijn stem geven aan het voorstel van B. en W. In een beoordeeling van beide ontwerpen zal hij niet' treden, omdat het daarvoor door den Raad aangewezen lichaam daarover uitvoerig zijn advies heeft gegeven. Wèl wil spr. even wijzen op een ander, heel belangrijk verschil. In het voorloopig koopcontract met den heer Van Velzen is de belangrijke bepaling opge nomen, dat dit terrein vóór 1 October 1935 moet be bouwd zijn, terwijl de heer Heidoorn in de toelichting tot zijn adres heeft verzocht, hem vrij te laten in den duur der bebouwing en deze zoo noodig stuksgewijs te mogen uitvoeren. Afgezien van technische en aestheti- sche bezwaren daartegen, is het dus bij het plan-Hel- doorn mogelijk, dat het terrein althans enkele jaren nog slechts voor een deel bebouwd zal worden. Spr. vreest dat, mocht de Raad dat plan slechts in overweging ne men, er groote kans is, dat de heer Van Velzen dan zijn j bod terugneemt. Bij de begrooting zijn herhaalde malen inlichtingen gevraagd over de bebouwing van de Peperstraat. Nu hééft men een bod, waardoor het mo gelijk is in dit stadsgedeelte van de ontsierende schut tingen te worden verlost en waarbij men de zekerheid heeft, daar een gebouw te krijgen, dat aan hooge aesthe- tische eischen zal voldoen. De hoogere prijs van het aanbod-Heldoorn weegt naar spr.'s meening niet op tegen het risico, dat daarin zit, waarom hij in ernstige overweging geeft het voorstel van B. en W. te aan vaarden. De Voorzitter doet voorlezing van een pas twee uren voor deze vergadering ingekomen schrijven van G. A. Heidoorn, waarin deze mededeelt, thans ook genegen te zijn, de bebouwing geheel te garandeeren binnen den tijd van drie jaren nadat het plan is goedgekeurd en eigendomsoverdracht heeft plaats gehad, of zoo noodig zooveel korter, in gezamenlijk overleg te bepalen en uit drukkelijk verklaart te willen medewerken om aan de te stellen aesthetische eischen te voldoen. De heer B. Molenaar zegt, waar hier nog een termijn van drie jaren wordt gevraagd „of zooveel korter" wat tot groote moeilijkheden aanleiding kan geven dat zijn meening door dit schrijven niet wordt gewijzigd. De heer Terpstra verklaart zich voor het voorstel van B. en W., maar heeft toch behoefte eenige vragen te stellen, n.l.: Ie. waarom hebben B. en W. in de vorige vergade ring dit voorstel eigener beweging teruggenomen? 2e. waarom hebben B. en W. nü in de tijdsomstan digheden aanleiding gevonden, zich met 80.tevre den te stellen, terwijl zij een jaar geleden nog 150.— a ƒ200.— hebben gevraagd? 3e. indien het juist is, dat de onderhandelingen tus schen B. en W. en den heer Van Velzen in een zoo danig stadium verkeerden, dat de mogelijkheid van terugkeeren moeilijk was, waarom heeft men dan den heer Heidoorn nog gelegenheid gegeven met zijn bod te komen? Spr. had het beter gevonden, dat dan aan den heer Heidoorn en andere liefhebbers was gezegd: jullie hebt je tijd voorbij laten gaan. Mevrouw Buisman-Blok Wijbrandi kan zich niet los maken van de gedachte, dat men zich toch eenigszins heeft gebonden aan den heer Van Velzen, door hem een voorloopig koopcontract te laten teekenen. Dat geeft de moreele plicht om hem in elk geval de eerste kans te geven en tenzij spr. een nadere uiteenzetting krijgt, die haar van idee doet veranderen, zal zij daarom in elk ge val voor het voorstel van B. en W. stemmen. Ook wat de schoonheid der ontwerpen betreft, vindt zij dat van den heer Van Velzen oneindig veel mooier dan dat van den heer Heidoorn, maar al was het andersom, dan nog zouden de moreele verplichtingen bij haar heel zwaar wegen. De heer Turksma zou met betrekking tot de geruch ten, als zouden de Leeuwarders niet voldoende in de gelegenheid zijn gesteld, willen weten, welk onderscheid er bestaat tusschen gunning aan den heer Van Velzen of aan den heer Heidoorn. Is men overtuigd dat het kapitaal van Heidoorn hier speciaal Leeuwarders be treft, of werkt die ook met kapitaal van buiten de stad? De heer Van der Meulen, meent, dat de Raad in geen enkel opzicht gebonden is aan de door B. en W. gevoer de onderhandelingen. Waren beide aanbiedingen gelijk, behalve dat de heer Heidoorn ƒ6.— meer biedt, dan zou spr. de voorkeur geven aan het hoogere bod. Maar spr. acht ze niet gelijk, want ook na de nadere ver klaring van den heer Heidoorn hangt men, wat den termijn betreft, waarbinnen de bebouwing gereed moet zijn, mede van diens toestemming af en in de tweede plaats verklaart hij wel te willen medewerken om aan alle aesthetische eischen te voldoen, maar hij verklaart niet bij voorbaat, dat hij zich bij alle aesthetische eischen neerlegt, zoodat men ook daarbij afhankelijk blijft van zijn toestemming. Het plan van den heer Van Velzen lijkt spr. daarom aantrekkelijker, waarom hij voor het voorstel van B. en W. zal stemmen. De Voorzitter zegt, dat over dezen heelen verkoop niet een geheimzinnig waas zou zweven, als dat er door sommigen niet was opgebracht. Er is absoluut niets on duidelijks in. Toen de zaak daar afgebroken was, hebben B. en W. met verschillende personen onderhandelingen gevoerd en getracht het terrein voor een hoogen prijs te verkoopen, maar het is hun, al zijn er wel eens cijfers genoemd en al is wel van den anderen kant gezegd dat die te hoog waren, nooit gelukt een positief bod te krij gen, want dan hadden zij dat, al was het dan misschien met een afwijzend advies, in den Raad moeten brengen. B. en W. hebben van particulieren en bouwers ook wel het verzoek gehad om te spreken over partieele bebou wing en zijn daarbij wel gepolst over de prijzen, maar zij zijn altijd van het idee uitgegaan, dat de bebouwing in één hand moest blijven. Een jaar of drie geleden is er ook hetzelfde plan geweest van den heer Heidoorn, dat nu bij den Raad is en er is toen wel eens gezegd: „als wij dat en dat bod eens doen...": B. en W. hadden toen wel hooger cijfers in hun hoofd, maar er is toen toch ook wel degelijk bij de onderhandelingen op Ge meentewerken, waar de menschen kwamen informeeren, aan hun gezegd, als zij opmerkten dat door de gemeente altijd een bedrag van 3 cijfers per M2 werd gevraagd: „doe eens een bod van 2 cijfers." Dat bod is echter nooit gekomen. B. en W. hebben bij de vele pogingen, om het terrein bebouwd te krijgen, ook zoo tusschen- beide wel eens gevischt, ook verscheidene keeren bui ten Leeuwarden, of er een mogelijkheid was om er een behoorlijken prijs voor te krijgen, maar vóór 't optreden van den heer Van Velzen was naar spr.'s oordeel de zaak van de Peperstraat absoluut dood. Toen is door den heer Van Velzen het bod van 80.per M2 gedaan, het eerste positieve bod. Na be spreking wilde hij aan alle voorwaarden voldoen: con tante betaling, het stellen van een waarborgsom van 10.000.bebouwing voor 1 October 1935, en, om dat B. en W. ook graag wilden weten, wat er op het terrein zou komen, een plan van bebouwing. Omdat die teekening echter nog niet klaar was en zij ook nog door de Schoonheidscommissie moest worden beoordeeld,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1934 | | pagina 5