134 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Juni 1934.
hebben B. en W. den heer Van Velzen nog gewaar
schuwd om niet overhaast te werk te gaan en liever
nog drie weken te wachten, maar op zijn uitdrukkelijk
verzoek en onder belofte dat door hem een volledig
goed plan zou worden ingediend, is het voorstel toch
op de agenda van de vorige vergadering geplaatst en
daardoor zijn slapende honden wakker gemaakt, die
nu een paar centen meer bieden. Een paar dagen voor
de Raadsvergadering kwam de teekening en des Maan
dagsmiddags kwam bericht van de Schoonheidscommis
sie, dat deze er zich absoluut niet mee kon vereenigen.
Toen was dus in zooverre niet door den heer Van Vel
zen voldaan aan de voorwaarde, dat B. en W. graag
wilden weten wat er op kwam en dat is de reden ge
weest, waarom zij in de vorige vergadering het voor
stel van de agenda hebben teruggenomen en niet, zoo
als hier misschien wel is gezegd, om met het terrein te
leuren. Kort daarna is toen het plan bij den Raad inge
stuurd, dat eigenlijk ieders goedkeuring heeft.
Waar nu binnen zeer korten tijd zoo royaal door den
heer Van Velzen aan alle voorwaarden is voldaan, acht
ten B. en W. zich moreel verplicht, diens plan bij den
Raad te brengen en dat te verdedigen, ondanks het feit,
dat er een bod is van 6.meer per M2. De heer Hei
doorn had volkomen het recht om een briefje te schrij
ven en wat meer te bieden en de Raad heeft het recht
om hem het terrein te geven of er een derde voor te
zoeken of het publiek of heelemaal niet te verkoopen
en er b.v. parkeerterrein van te maken. Daarom begrijpt
spr. niet, wat voor nevels hier nog omheen zweven. B.
en W. hebben den heer Heidoorn niet een bod laten
doen; zij achten zich gebonden aan het bod van den
heer Van Velzen en zullen dat verdedigen, maar ieder
Nederlander en zelfs ieder buitenlander mag dan nog
wel een briefje schrijven. Op de vraag waarom zij
Heidoorn niet een nieuw plan hebben laten indienen,
zegt spr., dat zij met hem niets hadden te maken; de
Raad heeft echter te maken met hun voorstel en met het
verzoek van den heer Heidoorn.
Of er vreemd geld zit in de combinatie-Heldoorn,
weet spr. niet, evenmin als hij weet waar het geld van
den heer Van Velzen vandaan komt. Spr. meent dat de
Raad thans volkomen is ingelicht. Waar de heer Van
Velzen aan alle voorwaarden heeft voldaan en een
keurig plan heeft ingediend, terwijl dat van den heer
Heidoorn eenigszins op losse schroeven staat, meenen
B. en W. dat het terrein in koop moet worden gegeven
aan den heer Van Velzen.
Mochten er hierbij moeilijkheden komen met Den
Haag over de vermenging van publiek en privaat recht
hoewel de heer Van Velzen daar heelemaal geen be
zwaar tegen heeft dan zal er een speciaal bebou
wingsplan moeten komen voor dit terrein, maar dat
wordt dan geheel overeenkomstig dit plan. B. en W.
wilden echter niet bij den Raad komen, zonder dat men
wist wat er op komt.
Mevrouw Buisman-Blok Wijbrandi vestigt de aan
dacht op het indertijd gedane verzoek van het Toren
fonds, om bij de bebouwing aan de Peperstraat aan
dacht te schenken aan het bouwen van een toren, waar
in een carillon bespeeld kan worden. Natuurlijk past dat
in dit plan niet, maar spr. geeft toch in overweging, de
commissie te berichten, dat er in elk geval aan ge
dacht is.
De Voorzitter heeft eenige jaren geleden met be
stuurders van het Torenfonds een onderhoud gehad en
heeft toen direct al het bezwaar geopperd dat die toren,
die men zich dacht op den hoek Waeze-Peperstraat,
absoluut zou moeten passen in het bebouwingsplan en
de vraag, in verband met de exploitatie, wat er dan
ónder dien toren zou moeten komen, omdat deze een
behoorlijken voet zou moeten hebben en er dan heel
wat M2 van het niet groote terrein zouden afvallen. In
elk geval kunnen B. en W. wel aan de wenk van mevr.
Buisman gevolg geven.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Punt 24 (bijlage no. 94). De beraadslagingen worden
geopend.
De heer Buiel heeft juridische bezwaren tegen de
verordening. Hij betoogt, dat art. 7, derde lid, der Win
kelsluitingswet, dat een uitzondering en tevens uitbrei
ding is van art. 4c dier wet, omdat het het verbod van
verkoop uitbreidt tot buiten den winkel, met deze ge-
heele zaak niets te maken heeft. Z.i. had men gewoon
en met enkele uitzonderingen op grond van art. 9
kunnen besluiten, dat de winkels op Zondag den ge-
heelen dag gesloten moesten zijn, waar dan vanzelf
uit volgde, dat ook het venten buiten den winkel ver
boden was. Bovendien vraagt spr.: is het wel mogelijk
en zelfs wel gewenscht, om hier met de Winkelsluitings
wet te werken? Hij betwijfelt voorts of de hier genoem
de overwegingen wel als bijzondere omstandigheden
zijn aan te merken. Ten aanzien van het nieuw voorge
steld artikel onder 2o. b vraagt spr., wie juridisch onder
Israëlieten moeten worden verstaan.
De heer Turksma vraagt in verband met de overwe
ging ,,dat door de overgroote meerderheid der melk-
tappers en -venters hier ter stede de behoefte wordt ge
voeld aan een verbod", op welke gegevens die „over
groote meerderheid" steunt.
De Voorzitter zegt, dat naar het oordeel der Com
missie deze verordening moet worden gemaakt zoo
als in de practijk ook in alle gemeenten is gebeurd
op grond van art. 9 van de Winkelsluitingswet en niet
op grond van art. 168 der Gemeentewet, omdat zij in
het laatste geval waarschijnlijk eerder kans zou hebben
te sneuvelen dan in het eerste. Na voorlezing van art. 7,
derde lid, dier wet, betoogt spr., dat waar voor de
melkwinkels de uitzondering is gemaakt, dat deze tot
12 uur open mogen zijn, de Raad niet na 12 uur maar
wel tót 12 uur iets heeft te bepalen. Daarom moest dit
artikel worden aangehaald.
Den heer Turksma antwoordt spr., dat hier een re
quest is van zeer zeker de overgroote meerderheid van
de melktappers en -venters en aangezien de Raad de
redenen, waarom hij art. 9 meent te moeten toepassen,
moet noemen, omdat anders de verordening niet bin
dend is, was dit het eenige, dat er naar het oordeel der
Commissie in gezet kan worden, ook omdat men weet,
dat de Minister dit als een bijzondere omstandigheid
accepteert.
Op de vraag wie Israëlieten zijn, antwoordt spr.;
degenen, die den Israëlietischen godsdienst aanhangen.
Dat blijkt uit het Bevolkingsregister, gelijk dat ook met
Katholieken en Ned. Hervormden het geval is.
De heer Buiel handhaaft zijn hoofdbezwaar; al maakt
men een afwijking van art. 7, derde lid, art. 4c, waarin
staat dat de melkwinkels tot 12 uur open mogen zijn,
wordt daardoor heelemaal niet gewijzigd.
De Voorzitter merkt op dat deze verordening als het
ware in de plaats treedt van art. 4c en art. 7, derde lid.
De heer Buiel is niet overtuigd en oppert nog eenige
bedenkingen.
De heer Turksma is niet bevredigd. Hij heeft den
vorigen keer op gezag van de vertegenwoordigers der
melktappers uit deze gemeente, die hem mededeelden,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Juni 1934.
135
dat hier ruim 200 in de stad zijn, uitgerekend dat, waar
het adres door 91 is onderteekend, dit ongeveer 45
zou zijn. Uit verdere inlichtingen blijkt hem, dat 172 hier
zuiver zijn gecontroleerd en dat er daarnaast zeker nog
15 of 20 bij loopen, wat dus samen vrij goed uitkomt met
het getal van 200. Spr. komt dan ook ten opzichte van
de uitdrukking „de overgroote meerderheid" tot een
ander resultaat en dient mede namens mevrouw Buis
man het volgende voorstel in:
„Ondergeteekenden stellen voor in de 2e alinea
van het ontwerp te schrappen de woorden: „de over
groote meerderheid" en te vervangen door: „een
groot deel".
De Voorzitter: Moet dat dan niet zijn „een groot
aantal"? Een groot deel is altijd de meerderheid.
De heer Turksma gaat met die wijziging accoord.
Mevrouw Buisman-Blok Wijbrandi: Dan mag er wel
tusschen haakjes bij gezet worden: ,,niet de meerder
heid".
De heer Hooiring is het heelemaal niet met de rede
neering van den heer Turksma eens. Het is hem van
zeer nabij bekend, dat er ettelijke melktappers zijn, die
wel degelijk voor den Zondagsrust zijn, maar die andere
bezwaren hadden om het adres te onderteekenen. Spr.
ontkent dan ook ten sterkste dat, als er 200 tappers zijn
en 91 het adres hebben onderteekend. de andere 109 als
zoodanig niet voor een dergelijke regeling zouden zijn.
Mevrouw Buisman-Blok Wijbrandi wil wel aan
nemen wat de heer Hooiring zegt, maar meent toch dat,
waar hier staat „dat uit ter zake bij den Raad ingedien
de adressen is gebleken" enz., daaruit toch niet is geble
ken dat de overgroote meerderheid het wenscht.
De heer Hooiring zou dan zijn mededeeling als een
aanvulling daarop beschouwd willen hebben.
Den heer Van Kollem lijkt het voorstel van den heer
Turksma een weinig elegante manier om het Raadsbe
sluit van den vorigen keer te torpedeeren. Als er een
aantal van 175 melktappers is vastgesteld en men zegt
dat daar nog wat menschen bij loopen, kan spr., vast
houdend aan dat aantal van 175, met hetzelfde recht
zeggen dat er naast de 91 onderteekenaars van het
adres nog een aantal bij loopen, die daarmee accoord
gaan. De bedoeling van het amendement kan geen
andere zijn, dan om de kans op goedkeuring van de
verordening door de Kroon te verzwakken.
De heer Turksma zegt, dat de juistheid van de feiten
hier in 't gedrang is gekomen. Zelfs bij een aantal van
175, waarvan 88 de helft is, is een aantal van 91 nog
niet de overgroote meerderheid. Juist omdat spr. de
waarheid zoo graag naar voren wil brengen en B. en
W. zich beroepen op de stukken, heeft hij vrijheid ge
vonden zijn voorstel in te dienen.
De Voorzitter: Zou men de zaak niet kunnen oplos
sen door te zeggen dat „de meerderheid" het tapverbod
gevraagd heeft?
Mevrouw Buisman-Blok Wijbrandi: Dat weet U
niet!
De heer Vromen had deze storm niet verwacht,
maar nu die is gekomen, wreekt zich het feit, dat de
Raad bij het vaststellen van het besluit zich niet be
wust is geweest van de staatsrechtelijke gronden, waar
op het moet steunen. Op grond van art. 168 der Ge
meentewet is een dergelijke verordening niet te maken
en dus moest men grijpen naar de Winkelsluitingswet,
maar als men daarbij binnen zijn bevoegdheden blijft,
moet er nog méér worden veranderd, omdat men dan
absoluut niet te maken heeft met de melkventers maar
alleen met üe melktappers. Want er is wel degelijk uit
gemaakt, dat de wet alleen is gemaakt ten behoeve van
de winkeliers en niet ten behoeve van de in loondienst
werkende personen. Iedere ratio voor deze verordening
ontbreekt hier. Nu de waarheid hier zoo sterk naar
voren komt, heeft spr. behoefte te zeggen, dat hij in de
Comm. voor de Strafverordeningen contre coeur zoo
goed mogelijk er aan heeft meegewerkt om aan den
wensch van den Raad te voldoen, maar dat hij, eerlijk
gesproken, moet zeggen: er is geen bijzondere omstan
digheid, waarop wij dit kunnen doen en de Raad heeft
dus iets gedaan, wat hij niet had moeten doen.
De heer Terpstra meent op grond van de Mem. van
i Toelichting van de Winkelsluitingswet en de conside
rans daarvan van den Min. van Soc. Zaken, dat de
heer Vromen zich zeer vergist en dat wel degelijk de
bedoeling is dat degenen, die daarvoor in aanmerking
komen, een wekelijkschen rustdag bekomen.
De heer Muller meent dat het in de commissie de
plicht van een lid is, als hij het met een bepaald besluit
niet eens is, om daar zijn invloed te laten gelden, maar
als hij er daar tegen zijn zin mee accoord gaat en het
besluit mee onderteekent, is het niet fair er in het
openbaar tegen te getuigen en het af te breken. Uit niets
is gebleken, dat de heer Vromen in de Commissie tegen
het besluit was; dat had dan uit de stukken moeten
blijken.
Bij het circuleeren van lijsten loopt men als regel niet
alle belanghebbenden af; als men een lijst vol heeft, is
het afgeloopen. Maar het zal wél bekend zijn aan de
Raadsleden, dat er bijna niet een enkele melktapper
zal zijn dat is een zeer groote uitzondering die
deze verordening niet wenscht en daarom is het te gek
om het voorstel-Turksma hier te aanvaarden.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het amendement van mevrouw Buisman-Blok Wij
brandi en den heer Turksma, om de woorden „de over
groote meerderheid" te vervangen door „een groot aan
tal", wordt met 22 tegen 7 stemmen, die van de heeren
Ritmeester, Turksma, mevr. Buisman-Blok Wijbrandi,
mevr. Van Dijk-Smit, de heeren Hoogland, Oosterhoff
en Vromen, verworpen.
De heer Vromen vraagt thans stemming over de ver
ordening.
De verordening wordt met 21 tegen 8 stemmen, die
van mevrouw Buisman-Blok Wijbrandi, mevrouw Van
Dijk-Smit, de heeren Hoogland, Buiel, Oosterhoff, Vro
men, Ritmeester en Turksma, vastgesteld.
Punt 25 (bijlage no. 97). Met algemeene stemmen
wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van Burgemeester en Wethouders.
Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergade
ring door den Voorzitter gesloten.