146 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 7 Augustus 1934.
het onderwijs. Spr. betwijfelt of mevrouw Buisman ook
dezelfde houding zou aannemen b.v. bij de Middelbare
Meisjesschool, maar nu het een school betreft voor het
arbeiderskind, is haar advies anders. Spr. duldt dat ook
niet voor een school voor het arbeiderskind. Dat er
een zoo groote fluctuatie zou komen in de leerkrachten,
is niet in het belang van het onderwijs. De Raad dient
continuïteit ook bij dit onderwijs te betrachten.
Mevrouw Van DijkSmit merkt op dat, indien de
benoeming van anderen een eventueel verlies van pen
sioenrechten tengevolge zal hebben voor de aanbevolen
personen, die reeds jaren lang deze betrekkingen ver
vullen, dit voor haar een reden zal zijn om de aanbe-
volenen thans wel weer te benoemen.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi wil niet op de
insinuatie van den heer Muller ingaan, maar er wèl op
wijzen, dat zij altijd voor de belangen van het arbeiders
kind is opgekomen. Ten eerste wéét zij niet wat voor
kinderen op deze school gaan, zoodat dit al geen in
vloed zou kunnen uitoefenen, maar bovendien zou dit
voor haar geen motief zijn.
Wat het verloop betreft, spr. heeft niet bepaald over
wachtgelders gesproken.
De Voorzitter wil het voorstel-Buisman-Vromen in
stemming brengen.
De heer IJtsma wil deze verklaring afleggen, dat hij
daar tegen zal stemmen, omdat daarbij bij het benoemen
van onderwijskrachten niet op den voorgrond wordt
gesteld het belang van het onderwijs, maar daarbij
een nieuwe materie wordt aangesneden met een geheel
anderen opzet, n.l. bestrijding van de werkloosheid. Dat
is voor spr. voldoende om hier tegen te stemmen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel-Buisman-Vromen wordt met 22 tegen 6
stemmen, die van de heeren Turksma, Wiersma, Het-
tinga, Oosterhoff, Vromen en mevrouw BuismanBlok
Wijbrandi, verworpen.
De heeren Oosterhoff en B. Molenaar vormen het
stembureau.
Overeenkomstig de aanbevelingen worden met 23
stemmen de aanbevolen personen benoemd.
Voor iedere vacature worden 5 biljetten blanco in
geleverd.
Punten 5 en 6 (bijlagen nos. 113 en 115). Met alge-
meene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burge
meester en Wethouders.
Punt 7 (bijlage no. 114). De beraadslagingen worden
geopend.
De heer Stobbe juicht het toe, dat een aanvang zal
worden gemaakt met de verbetering van den toestand
ter plaatse, maar acht een prijs van 6.64 per M2. voor
dezen grond, die in vervuilden en rommeligen toestand
verkeert, te hoog. Hij kan hier moeilijk voor stemmen
alvorens nadere inlichtingen te hebben ontvangen.
De heer Buiel vindt het voorstel wat praematuur en
had liever gezien dat men eerst ook met de andere
eigenaren tot overeenstemming was gekomen. Deze
perceelen vormen toch een klein hoekje van een geheel,
dat men in de toekomst ook noodig heeft. Wat zal er
nu gebeuren Zullen deze perceeltjes 10 of 20 jaar
eigendom van de gemeente blijven, zonder dat er verder
iets gebeurt De reden, dat de zaak daar in zoo n de-
solaten toestand verkeert, is misschien, dat daar destijds
bouwvergunning geweigerd is. Spr. meent dat de hier
genoemde prijs precies de waarde is; uit de successie
is hem dat wel bekend.
Wat hebben B. en W. echter voor met deze ge
schiedenis; met deze perceeltjes krijgen zij daar nog
niet de minste zeggenschap over het terrein. Willen zij
verder de noodige perceelen onteigenen
De heer B. Molenaar ziet in de aanbieding van dit
voorstel een poging van B. en W. om aan den aan
drang, welke bij verschillende begrootingen door den
Raad is uitgeoefend, met betrekking tot den Weg naar
Cambuur, te voldoen. Uit de vrij uitvoerige inlichtingen
bij de stukken concludeert spr. dat B. en W. binnen
niet al te langen tijd de verbetering van dit stadsdeel
ter hand willen nemen en uit de situatieteekening blijkt
wel hoe de toestand daar zal verbeteren. Met den heer
Buiel is spr. het eens, dat de aankoop van deze woningen
een begin is, maar uit de stukken blijkt wel, dat ver
schillende eigenaren zulke abnormale prijzen vragen,
dat men zeker groote moeite zal hebben om langs min
nelijken weg tot een resultaat te komen. Spr. vraagt
daarom wat B, en W. denken te doen om binnen den
kortst mogelijken tijd alle eigendommen, die noodig zijn
om daar zoo spoedig mogelijk verbetering aan te bren
gen, in bezit te krijgen.
De heer De Boer (wethouder) zegt, dat de gemeente
slechts sommige van de panden aan den Weg naar
Cambuur waaronder ook deze per se noodig heeft.
B. en W. meenden dat daarvoor een prijs van ruim
6.50 per M2. besteed kon worden; zij achten dien
prijs niet onbillijk, maar meenen hier ook niet hooger
te kunnen gaan. Ten opzichte van de panden, waarvoor
belangrijk meer wordt gevraagd, zal overwogen moeten
worden wat zal moeten worden gedaan; kan het college
ze niet tegen een billijken prijs waarbij de hier ge
noemde naar spr.'s meening maatstaf zal moeten zijn
in handen krijgen, dan zullen B. en W. zeer zeker bin
nen afzienbaren tijd komen met een voorstel tot ont
eigening.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Punt 8 (bijlage no. 109). De beraadslagingen worden
geopend.
De heer Buiel maakt bezwaar tegen art. 4 van de
bebouwingsvoorschriften, in verband gebracht met art.
6, in de eerste plaats, omdat het z.i. vreemd is om voor
particulier terrein te bepalen, dat dit zal worden ge
bezigd voor plantsoen of voor onderwijsinrichtingen of
voor gebouwen voor den openbaren dienst bestemd en
in de tweede plaats, omdat in het groene perceeltje niet
een rooilijn is aangegeven. Spr. betoogt, dat hieruit
verschillende moeilijkheden kunnen voortkomen, vindt
het gevaarlijk, dat zoo'n uitgebreide bestemming aan
dezen grond wordt gegeven en vraagt, of men niet al
leen kan zeggen, dat het groene stuk moet worden be
stemd voor bouwterrein.
De Voorzitter antwoordt, dat de bestemming van
dezen grond voor publiek terrein of publieke gebouwen
is gebaseerd op de stadsuitbreiding.
De heer Buiel blijft bezwaar maken tegen de definitie
van art. 4 mede in verband met de toepassing van de
bepaling omtrent de voortuintjes. Hij meent dat men
wel overeenkomstig art. 36 van de Woningwet kan be
palen, dat de grond als bouwgrond moet worden ge
bruikt op nader door B. en W. te bepalen voorwaar
den.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 7 Augustus 1934. 147
De Voorzitter zegt, dat zooveel mogelijk van te
voren de uitbreiding met publieke gebouwen, plantsoe
nen, parken en stadstuinen wordt vastgesteld. Waar dit
terrein tegen school 16 aan ligt, is hier, rekening hou
dende met de uitbreiding van die school, een publiek
speelterrein gedacht en als men dan bouwvoorschriften
gaat maken, is het logisch, dat het terrein daarvoor
wordt bestemd.
Een heel andere vraag is, of de gemeente dit terrein
zal koopen; op het oogenblik wordt alleen de bestem
ming aangegeven. Het systeem van den heer Buiel zou
tot gevolg hebben, waar bijna alle terrein in de om
geving particulier terrein is, dat ieder maar zou kunnen
bouwen zonder vaste lijnen. Voor een goed gemeentelijk
beheer wordt geëischt, dat wij wèl langs vaste lijnen
bebouwingsvoorschriften maken en kunnen wij dan par-
tieele regelingen aanbrengen, dan doen wij dat.
De heer Buiel meent, dat plantsoenen en gebouwen
voor den openbaren dienst en onderwijsinrichtingen nog
al wat uiteenloopen. Daarom zegt het artikel hem niets.
De Voorzitter antwoordt dat, als de heer Buiel be
zwaar heeft tegen enkele bepalingen, hij moet voor
stellen ze uit de bebouwingsvoorschriften te lichten.
De heer De Boer (wethouder) zegt, dat het terrein
bij school 16 op het uitbreidingsplan in groene kleur,
d.w.z. als plantsoen, is aangegeven, maar het had in
gunstiger omstandigheden kunnen zijn, dat men daar
een bewaarschool had willen stichten, terwijl ook aan
een gebouw voor den dienst van de lichtbedrijven is ge
dacht. Nu het stratenplan daar wordt uitgevoerd, moet,
ook volgens de Woningwet, met hetgeen in het uitbrei
dingsplan is vastgelegd, worden rekening gehouden.
Meer gebeurt er thans niet.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Punt 9 (bijlage no. 111). Met algemeene stemmen
wordt besloten overeenkomstig het voorstel van
Burgemeester en Wethouders.
Punt 10 (bijlage no. 110). De beraadslagingen worden
geopend.
De heer Vromen kan zich, hoe hard de maatregelen
ook zijn. in het algemeen met de noodzakelijkheid van
deze zaak wel vereenigen. Hij vraagt echter in verband
met wat door het N.O.G. en den Bond van Ned. Onder
wijzers zeer sterk wordt aanbevolen, of het niet de
voorkeur zou verdienen om, in plaats van willekeurige
kweekelingen met akte, de wachtgelders, voorzoover
die daarvoor in aanmerking willen komen, als kweeke-
ling aan te stellen. Spr. begrijpt dat er bezwaren zijn;
juist door den door B. en W. aanbevolen maatregel
zullen de jongeren een kans krijgen, wat ook bijzonder
moet worden toegejuicht. Maar de technische kant van
de zaak stelt ook zijn eischen en uit een onderhoud met
den voorzitter van het Genootschap heeft spr. wel ge
merkt, dat men in onderwijskringen het bezwaar van
niet voldoende geroutineerde leerkrachten zeer sterk
voelt. Hij meent ook, dat er zooiets is als een toezeg
ging van het Departement, dat de wachtgelders, die
worden benoemd als kweekeling met akte onder aan de
lijst van wachtgelders kunnen worden geplaatst, zoo
dat hun kans om elders benoemd te worden buitenge
woon gering is. Welke redenen hebben B. en W. ge
had om het systeem, dat de beide onderwijzersorganisa
ties met klem aanbevelen, niet te kiezen?
De heer Terpstra betreurt het, niet minder dan eenig
ander lid, dat met een dergelijk voorstel moet worden
gekomen, maar hij verblijdt zich toch, dat de zaak al
dus verloopt, omdat zijn fractie hier vroeger al op ge
wezen heeft, in het volle besef van haar verantwoorde
lijkheid en dat, wat hier geschiedt, ten bate is van het
algemeen belang. Spr. begrijpt, dat men als onderwijzer
de zaak wel graag in een eenigszins andere richting
wilde sturen, maar als Raadslid moet men ook rekening
houden met andere belangen. Hij betreurt het zelfs dat
dit voorstel niet eerder is gekomen en dat B. en W.
het voorbeeld van andere gemeenten, reeds gegeven
van af 1929 en waarbij het onderwijs absoluut niet is
gedenatureerd, niet eerder hebben gevolgd. Al kan men
over dat denatureeren van meening verschillen, men
dient hier het onderwijsbelang mét de andere belangen
te bekijken en zal dan tot de conclusie komen, dat dit
voorstel uit den nood der tijden is geboren. Het spreek
woord: „voorzorg voorkomt zorg'' wordt in deze tijden
veel te weinig gebruikt. Wel zit Leeuwarden met zijn
belastingen nog niet tegen het plafond en zijn hier alle
bronnen nog niet aangeboord, maar het invoeren van
andere belastingen zou ten opzichte van deze zaak
toch slechts uitstel van executie geven.
Het voorstel zelf kan voor het grootste deel spr.'s
goedkeuring wegdragen en hij dankt het college dat
het, ondanks den tegenstand bij de begrooting, nü
reeds hiermee is gekomen. Niet alleen de wethouder
van Financiën maar ook die van Onderwijs verdient
daarvoor een pluimpje.
Het doet aangenaam aan dat men aan de jonge werk-
looze onderwijzers, waarvan er ook hier tientallen rond-
loopen, in de eerste plaats heeft gedacht. Door het
personeel bij het bijzonder onderwijs is reeds een fonds
gevormd, waaruit zij worden gestimuleerd en door den
Bond en het N.O.G. zijn pogingen aangewend waar
van één is gelukt om voor de cultureele ontwikke
ling van die onderwijzers cursussen te geven. Hun
nood is dan ook ten top gestegen.
Wie benoemt echter deze onderwijzers? Het hoofd
der school? Zoo ja, dan moet spr. daar ernstig bezwaar
tegen maken in het belang van die hoofden zelf. t
Spreekt vanzelf dat bij het bijzonder onderwijs de be
sturen der bijzondere scholen het zullen doen, al zul
len zij daarbij het advies van het hoofd der school in
winnen.
Spr. brengt een eeresaluut aan de besturen dier scho
len, omdat uit de stukken blijkt, dat zij, voor zoover het
aan hen ligt, de gemeente niet in financieele moeilijk
heden willen brengen. Waar zij vroeger nog 2 en thans
nog 1 jaar over de vergoeding voor boventallige onder
wijzers konden beschikken, meent spr., dat zij een zeer
eervolle houding tegenover de gemeente hebben aange
nomen.
Spr. verzoekt een nadere verklaring, waaruit blijkt,
dat „zoover mogelijk met de belangen van het onder
wijzend personeel is rekening gehouden", mede in ver
band met een ingekomen adres, dat spr. aan het eind
van zijn rede zou willen bespreken.
Aan hetgeen in de tweede alinea van het voorstel
staat heeft spr. zich in zekeren zin een weinig geërgerd,
omdat B. en W. dit niet nader duidelijk maken. Leeu
warden komt toch met deze regeling een paar jaar
achteraan, overal is een streven om de klassen op te
voeren, gelijk spr. met voorbeelden aantoont en de
laatste wetswijziging van Min. Marchant is ook vrij
sterk in die richting geweest. Al wil Leeuwarden daar
niet aan, toch zal men daartoe misschien binnen zeer
korten tijd moeten komen. Spr. geeft toe dat door der
gelijke maatregelen geen ideale toestanden worden ge
schapen, doch herhaalt, dat ook dan het onderwijs niet
gedenatureerd behoeft te worden; hij is zelf te zeer
onderwijzer, dat hij die waarheid niet zou durven ver
dedigen. Bij den tegenwoordigen toestand van de ge
meente- en Rijksfinanciën is het toch ongerijmd, dat,
waar er nog 40 millioen gulden voor rekening van de