158 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Augustus 1934. het terrein te huren. Die vereeniging heeft echter met de bewoners van Patrimonium niets te maken; wèl ech ter zijn die bewoners beducht voor den hinder, dien zij van het voetbal zullen ondervinden en in hun belang vraagt spr. dan ook een even verder gelegen terrein aan deze vereeniging te geven. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeenkom stig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Punten 12 14 (bijlagen nos. 123, 122 en 125). Met algemeene stemmen wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van Bur gemeester en Wethouders. Punt 15 (bijlage no. 119). De beraadslagingen wor den geopend. De heer Van Kollem, is dankbaar voor dit voorstel, maar meent, dat de redactie van het artikel, dat, blijk baar voor het geheele land, is ontworpen door de we gencommissie van K. N. A. C. en A. N. W. B., en dat hier onveranderd is overgenomen, wel voor bepaalde plaatsen dient te worden gewijzigd, omdat het artikel anders niet ten goede zal komen aan de veiligheid. Im mers, de voorgestelde redactie houdt in, dat men in iedere straat, die openbaar verlicht is dus practisch in de heele stad in het donker zijn auto mag plaatsen, ook daar, waar in de verste verte geen lantaarn te zien is of waar 's nachts om 12 uur de lantaarn uitgaat. Spr. meent daarom, opdat wij hier geen ..gesanctionneerde ongelukken" zullen krijgen, dat de redactie van het ar tikel zoodanig moet worden gewijzigd, dat de laatste zinsnede luidt: ,,voor zoover daar, door de openbare verlichting, de motorrijtuigen duidelijk zichtbaar zijn." De toepassing daarvan is dan practisch deze, dat men zijn auto mag laten staan onder een brandende lantaarn of voor een verlicht huis of een verlichte etalage, maar niet in een gedeelte van de straat, dat permanent in volslagen duister is gehuld. De Voorzitter zegt, dat dit artikel beteekent hand having van den hier reeds sinds jaren bestaanden toe stand. Waar men op het oogenblik ook in de bebouwde kom der gemeente zijn auto parkeert, de lichten daarvan behoeven niet te worden ontstoken, ook niet, als daar ter plaatse om halftwaalf de lantaarn uitgaat. Dat is de practijk en die heeft tot nu toe geen ongelukken tenge volge gehad. Het gevolg van de redactie van den heer Van Kollem is echter, dat men, als het 's avonds wat laat wordt, er op zou moeten letten of de auto wel onder een nacht lantaarn staat, omdat men anders de lichten zou moeten ontsteken of de auto wat verder voor de deur van een buurman zou moeten zetten onder een lantaarn, die wèl blijft branden. Spr. ontkent niet, dat er misschien iets beters zit in de door den heer Van Kollem voorgestelde redactie, maar wat wordt voorgesteld is feitelijk een voortzetting van den jarenlang bestaanden toestand. De heer Buiel meent dat, als dit artikel zoo wordt aangenomen, men toch de noodige voorzorgsmaatrege len moet nemen, omdat de algemeene voorschriften lui den, dat men zoodanige maatregelen moet nemen, dat de veiligheid van het verkeer niet in gevaar wordt gebracht. Iemand, die krachtens de verordening zijn auto zonder verlichting op straat laat staan, zou dus toch voor eventueele ongelukken aansprakelijk wezen, waarom men niet moet spreken van gesanctionneerde ongevallen". Spr. zou de zaak zoo eenvoudig mogelijk willen houden; het Rijwielreglement voorziet in alle ge vallen, waarom spr. deze verordening eigenlijk absoluut niet noodig acht. De heer Van Kollem kan de juridische opmerkingen van den heer Buiel niet onderschrijven, omdat de be palingen omtrent het in gevaar brengen van de veilig heid van het verkeer alleen slaan op den bestuurder van een voertuig. Als dit stilstaat, slaan die bepalingen daar niet op. De opmerkingen van den Voorzitter zijn gedeeltelijk juist, doch het onverlicht op den weg mogen staan van auto's dateert van nog niet heel veel jaren terug. Als men verder wat langer ergens blijft, zal men met zijn auto voor het huis van een buurman zetten, maar de stads lichten ontsteken. Spr. zou er niet aan gedacht hebben, waar ook hij deze zaak in het algemeen beschouwt als een sanctionneeren van een bestaanden toestand, om zelfstandig een voorstel tot verandering in te dienen, maar nu er toch een voorstel moest worden gedaan, meent hij, dat er geen bezwaar tegen is het eenig artikel beter te maken. De heer Buiel ziet niet in, dat iemand niet aansprake lijk is, wanneer hij zijn auto ergens zoo neerzet, dat er ongelukken kunnen komen. Dan is zoo iemand wèl aan sprakelijk. De heer Vromen geeft de voorkeur aan de redactie van B. en W., omdat handhaving van het artikel, zoo als dat is geamendeerd, heel moeilijk is. Men kan van alle burgers toch niet verlangen dat zij precies weten, welke lantaarns des nachts doorbranden en bovendien is hier sprake van een subjectief criterium, n.l. dat de auto „duidelijk zichtbaar" zal moeten zijn. Spr. voorziet daarbij veel moeilijkheden. De terecht door K. N. A. C. en A. N. W. B. voorgestelde bepaling voor de steden, waar een goede verlichting bestaat, welke bepaling ons weer terugbrengt naar den ouden toestand, zal ons veel noodeloozen last en onaangenaamheden besparen. De heer IJtsma is voor het amendement-Van Kollem Men gaat hier maar officieel aannemen, dat de stad overal goed verlicht is, en dat daardoor onverlichte voorwerpen, die op straat staan, geen staketsel zullen vormen, maar vooral in de buitenwijken zijn tal van straten aan te wijzen, die niet in alle deelen verlicht zijn. Wanneer men dan verbiedt om andere voorwerpen in het donker op straat neer te zetten als die niet te zien zijn, waarom zou men dan niet bepalen, dat auto's al thans belicht moeten zijn? Dat voorkomt groote moei lijkheden, al mag dan hier en daar een enkele er eens een beetje last van hebben. En wordt het artikel een enkelen keer door onze medici geschonden, wanneer zij in dienst zijn, dan zal als regel daar de hand wel een beetje mee gelicht worden. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van den heer Van Kollem, luidende „Ondergeteekende stelt voor, om het eenig arti kel als volgt te doen luiden: Inachtneming van het voorschrift van het eerste lid van art. 16 van het Motor- en Rijwielreglement is niet noodig op de openbare wegen binnen de bebouwde kom der gemeente, voor zoover daar, door de openbare verlichting, de motorrijtuigen duidelijk zichtbaar zijn", wordt met 18 tegen 10 stemmen, die van de heeren Hettinga, Westra, Vromen, Ritmeester, Van der Schoot Wiersma, Hoogland, mevrouw Van DijkSmit, de hee ren Terpstra en Buiel, aangenomen. Punt 16 (bijlage no. 127). Met algemeene stemmen wordt besloten overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Punt 17 (bijlage no. 130). De beraadslagingen wor den geopend. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Augustus 1934. 159 De heer Van Kollem zal heel weinig meer over dit onderwerp zeggen, omdat hij dit al eenige keeren heeft toegelicht. Hij is het niet eens met het praeadvies, omdat dit slechs uitgaat van één zijde van de zaak, n.l. van handel en verkeer. Ten aanzien van het zeer ge waardeerde advies van den Commissaris van Politie en diens eveneens gewaardeerde zorg voor de gemeente- financiën het advies luidt, dat de woning wèl hin derlijk is voor het verkeer, maar niet zoodanig, dat het in de tegenwoordige omstandigheden noodzakelijk is haar dadelijk af te breken merkt spr. op, dat de Com missaris de tegenwoordige omstandigheden er liever niet bij moest halen, want als deze iets wèl noodig acht, moeten die belangen wèl wijken, ook als de financiën niet toereikend zijn, zooals bij het nieuwe Politiebureau. Het gaat hier echter ook over het in gevaar brengen van de veiligheid en dan blijft spr. op het standpunt staan, dat deze woning met de daardoor ontstane trech ter in een belangrijken verkeersweg, waarover, al is het verkeer daar sinds de vernieuwing van de Vrouwen - poortsbrug inderdaad verminderd, toch de vee- en vrachtwagens nog hoofdzakelijk hun weg vinden, een obstakel vormt voor de veiligheid van het verkeer. Spr voelt zich dan ook niet verantwoord om zich bij het praeadvies neer te leggen en vraagt stemming daarover. De beraadslagingen worden gesloten. Het praeadvies van Burgemeester en Wethouders wordt met 19 tegen 9 stemmen, die van de heeren B. Molenaar, Hooiring, Koopal, Muller, Bos, Van Kollem, IJtsma, M. Molenaar en Van der Meulen, aangenomen. Punt 18 (bijlagen nos. 104 ën 121). Het praeadvies van Burgemeester en Wethouders, waarover de heer Vromen stemming vraagt, wordt met 24 tegen 4 stemmen, die van den heer Hoogland, me vrouw Van DijkSmit, de heeren Vromen en Turksma, aangenomen. Punt 19 (bijlage no. 120). De beraadslagingen wor den geopend. De heer Van der Meulen merkt op, dat in besloten zitting tusschen den Voorzitter namens het college en verschillende Raadsleden over dit punt uitvoerig is ge debatteerd. Hij gelooft niet, dat het eenig nut heeft, het debat in openbare zitting voort te zetten, waarom hij meent te kunnen volstaan met mede namens den heer Hoogland het volgende voorstel in te dienen: „Ondergeteekenden stellen voor het beroep van den heer W. Zonderland toe te wijzen." De Voorzitter doet voorlezing van dit voorstel. Hij acht het een bezwaar van de behandeling van dergelijke zaken in besloten vergadering, dat daarover dan in openbare vergadering in 't geheel niet meer gesproken wordt, omdat het publiek dan over het Raadsbesluit niet kan oordeelen. Er is hierover in besloten zitting niets bijzonders gezegd, wat ook niet in openbare zitting had kunnen worden gezegd. Spr. wil er daarom op wijzen, dat hij het in het algemeen beter vindt om dergelijke za ken, bij welker bespreking niet bepaald hetzij de per soonlijke belangen van dengene, waarover het gaat, het zij de belangen van de gemeente worden geschaad, in openbare vergadering te behandelen. De heer Buiel vraagt, of den heer Zonderland eigen lijk wel ontslag is verleend. Hij kan dat nergens vinden. Hij acht het logisch dat diens salaris als directeur van de Muziekschool, dat eerst is verhoogd, bij het ver dwijnen van het subsidie aan de F. O. V. weer is ver laagd en meent dat, juist omdat er geen ontslag is ver leend, er van een wachtgeldregeling geen sprake behoeft te zijn. Daarom zal hij tegen het voorstel-Van der Meu len moeten stemmen en voor het praeadvies, hoewel hij daar ook niet veel voor voelt. De Voorzitter antwoordt, dat met ingang van 1 Au gustus 1929 Willem Zonderland is ontslagen als di recteur van het Stedelijk Orkest. De heer Vromen zet uiteen dat de reden, waarom hij en enkele andere Raadsleden over dit voorstel een be sloten vergadering hebben gevraagd is, dat hieruit een procedure voor den administratieven rechter zou kunnen volgen. In dergelijke gevallen is het veelal gewoonte om de zaak in besloten vegadering te behandelen, opdat de Raadsleden zelf in besloten zitting geheel vrijuit hun argumenten en motieven ten opzichte van het standpunt van de gemeente kunnen uitspreken. Dat en dat alleen is de reden geweest, maar niets verhindert het college om thans van zijn kant in openbare zitting gebruik te maken van zijn recht, als het meent dat dit noodig is, om tegenover het ingekomen voorstel zijn opvatting naar voren te brengen. De heer Terpstra merkt op dat, toen de Raad had besloten geen subsidie meer te geven, er in enkele kran ten is vermeld, dat de F. O. V. was opgeheven. Kan nu een van de hier aanwezige voormalige bestuursleden van de F. O. V.. de heer Hoogland b.v., ook mededeelen of het bestuur van de voormalige F. O. V. den heer Zonderland heeft ontslagen? De heer Hoogland: Neen. De heer Muller: Neen, hij was ook niet door het be stuur aangesteld. Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi zou, waar er straks een nieuw gezichtspunt in het geding is gebracht, willen voorstellen de zaak aan te houden tot een volgen de vergadering. De Voorzitter ziet persoonlijk in wat mevrouw Buis man bedoelt niet een nieuw gezichtspunt, zoo, dat B. en W. zich daaraan behoeven vast te klampen. Het verandert aan de situatie naar zijn oordeel niets. Spr. doet voorlezing van de considerans van het voor stel van B. en W. en van het eigenlijke verzoek dat meerledig, is in het beroepschrift van den heer Zon derland. Nu stellen de heeren Van der Meulen en Hoog land voor het beroep toe te wijzen, maar om alles duidelijk te stellen voor de toekomst, meent spr., dat de bedoeling van het voorstel precies dient te worden toe gelicht. De heer Van der Meulen zegt, dat in het beroep van den heer Zonderland wordt gedaan, wat elders wordt genoemd een primaire, een subsidiaire en een meer sub sidiaire vordering. Toewijzing van het beroep zonder meer wil dus zeggen toewijzing van het primair ge vraagde. Wil de Voorzitter dit in het voorstel van den heer Hoogland en spr. nog op schrift hebben, dan wil spr. dat met genoegen geven. De Voorzitter komt na een korte discussie met den heer Van der Meulen tot de conclusie, dat in dit beroep, ingesteld ingevolge art. 13 der verordening, dus eigen lijk wordt gevraagd: „te vernietigen het meer hierbij aangehaald be sluit van 10 Mei 1934, onder toekenning aan ver zoeker van een wachtgeld op den voet als hier boven door hem als juist uiteengezet en verlangd." De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van de heeren Van der Meulen en Hoog land wordt met 16 tegen 12 stemmen, die van de heeren Buiel, Weima, Hettinga, Westra, mevrouw Buisman Blok Wijbrandi, de heeren Turksma, Botke, Ritmeester, Van der Schoot, De Boer, Feitsma en Wiersma, aange nomen. Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergade ring door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1934 | | pagina 3