196 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 November 1934. wethouder De Boer (Handelingen 1933, pag. 307, le al. van le kolom), die in verband met den stand van de woningmarkt en de kans op opschuiving den ter mijn van ontruiming eerst wilde afwachten. Die ter mijn is nu reeds lang verstreken, maar van de 187 wo ningen zijn er thans nog een 100 bewoond en de kans op ontruiming daarvan binnen betrekkelijk korten tijd is zeer miniem, omdat er in plaats van opschuiving als gevolg van de economische omstandigheden eerder een neiging bij de menschen is om een goedkoopere woning te zoeken. Er zal dus iets moeten gebeuren. Dit vraag stuk is, nu de menschen noodgedwongen liever in een goedkoopere dan in een duurdere woning gaan, moei lijker geworden, maar de Raad was toch verleden jaar van oordeel, dat hier geen streep onder gezet moest worden en dat er in de toekomst nog heel wat meer woningen onbewoonbaar moesten worden verklaard. Daarnaast is het aantal woningen, dat voor de men schen uit die woningen beschikbaar is, absoluut onvol doende. Waar de toestand zoo is en de kans bestaat dat bij nieuwbouw van goedkoope woningen tal van menschen, die thans in een goede woning zitten, door de omstan digheden gedwongen naar die goedkoope woningen zullen trekken, zoodat deze dan niet dienstbaar zullen worden gemaakt voor de krotopruiming, vraagt spr. is het niet van belang, dat deze zaak grondig onder de oogen wordt gezien door een commissie, die door den Raad of door B. en W. wordt benoemd en waarin zit ting hebben de heer Tillema, iemand die over de ge- meentefinanciën kan oordeelen en een paar personen, die op het gebied van den woningbouw bekend zijn. Indien een dergelijke commissie deze zaak voorbereidt en na een half jaar rapport uitbrengt aan B. en W., gelooft spr.. dat dit voor den Raad van het grootste be lang zou zijn om de zaak in haar geheel onder de oogen te zien. Spr. maakt hier geen voorstel van, maar zou graag willen, dat deze kwestie voor de behandeling der begrooting een punt van bespreking in het college uit maakte. Dan kan de Raad bij de begrooting hooren hoe B. en W. hierover denken. De heer De Boer (wethouder) geeft toe, dat het met de ontruiming den laatsten tijd, als gevolg van de door den heer Muller genoemde omstandigheden en oorza ken, niet zoo vlug loopt als het aanvankelijk scheen. B. en W. hebben zich in 1933 op het standpunt gesteld, dat het op dat moment niet gewenscht was ons reeds bezig te houden met aanbouw van goedkoopere wonin gen en, gezien den stand van de woningmarkt, achten zij dat op het oogenblik nog niet raadzaam. Door de particuliere bouwnijverheid worden in beperkt aantal thans woningen van 4.30 gebouwd en daarnaast vele van 5.en meer. Die prijzen kunnen natuurlijk niet door de menschen, die uit de krotwoningen komen, wor den betaald. Spr. gelooft echter dat het uitbrengen van een rapport voor de begrooting door een in te stellen commissie wel wat overhaast zou gaan De heer Muller geeft te kennen, dat niet te hebben bedoeld. Den heer De Boer (wethouder) lijkt het beter, thans eerst mee te gaan met den door B. en W. voorgestelden ontruimingstermijn en dan na te gaan wat er moet ge beuren. De plannen tot huurverlaging, die bij B. en W. in bewerking zijn, kunnen wellicht verdere opschuiving bevorderen en bovendien is er ook een bouwvereeni- ging, die plannen heeft voor woningbouw. B. en W. ontraden, om zich in deze omstandigheden bezig te houden met den bouw van goedkoope woningen en daarom is het ook niet gewenscht om op dit moment een commissie in het leven te roepen. Laat de Raad eerst dezen ontruimingstermijn afwachten. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Punt 13 (bijlage no. 165). De beraadslagingen wor den geopend. De heer B. Molenaar wil niet in herhaling treden van het in de vergadering van 9 Oct. besprokene, maar acht het, omdat hij meent gelezen te hebben dat een machine voor de sigarenindustrie ook hinder kan veroorzaken, toch veiliger, ook in dit voorstel op te nemen, dat in de werkplaats machinaal bedrijf althans voor zoover dit hinderlijk is niet zal zijn toegelaten. De Voorzitter zegt, dat B. en W. er geen bezwaar tegen hebben om aan dit voorstel dezelfde conclusie toe te voegen, die ook in bijlage no. 150 is opgenomen. Het was de bedoeling wel, maar het staat niet met zooveel woorden in het voorstel. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders, na den laatsten zin aangevuld met de woorden „onder voorwaarde, dat in de werkplaats geen enkel bedrijf door middel van machines mag worden uitgeoefend wordt met algemeene stemmen aangenomen. Punt 14 (bijlage no. 162). Naar aanleiding van een daartoe bij den Voorzitter ingekomen ver zoek wordt in besloten vergadering overgegaan. Na heropening der openbare vergadering wordt met algemeene stemmen besloten overeenkomstig het voor stel van Burgemeester en Wethouders. Punten 15 en 15a (bijlagen nos. 159 en 167). Met algemeene stemmen wordt beslo ten overeenkomstig de voorstellen van Burgemeester en Wethouders. I Punt 16 (bijlage no. 160). De beraadslagingen wor den geopend. De heer Hettinga stelt voorop, dat als éénig beginsel „de behartiging van het algemeen belang'' alle hier te behandelen vraagstukken dient te beheerschen en dat daaraan ook alle moeilijk te nemen beslissingen getoetst dienen te worden. Daarnaast moet Leeuwarden zich niet te veel als een van zichzelf afhankelijke gemeen schap, maar als middelpunt van ons gewest en afhan kelijk van deszelfs welvaart beschouwen. Spr. stelt ten opzichte daarvan in het licht, dat de grondeigenaars hun inkomsten met 50 a 60 verminderd zien, de in zinking van boeren- en tuindersstand, de daling der loonen ten plattelande met 25 a 30 en de inkrimping van arbeid daar, de verlaging van renten met 20 a 25 j en het kapitaalverlies. Spr. slaat daarnaast een ernstige blik op de belasting objecten. Doordat de verdiensten onzer neringdoenden zorgwekkend inkrimpen, is een normale belastingop brengst, noodig voor een sluitende begrooting, bij lange na niet meer mogelijk. Vandaar dat men voor een slui tende begrooting reeds totaal afhankelijk is van de win sten op de bedrijven, welke toch in principe zeker niet als belastingobjecten, maar ten bate van het algemeen belang productieverstrekking, ruime afschrijving en reserveering voor veiligstelling dienen te worden aangewend. Deze winstmakerij en koopmansschap in beginsel niet de taak van de gemeente is een kapi talistische uitwasspr. geeft dit ter overweging vooral aan hen, die ons kapitalistisch stelsel in één adem ver- oordeelen, alsof er, naast groote leemten, heelemaal Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 November 1934. 197 geen goeds in zit. Z. i. zit daar zelfs onmisbaar goeds in, om de nuchtere reden, dat een bevolking zonder kapitaalkracht en -bezit er nog veel beroerder aan toe zou zijn. Om al deze redenen acht spr., hoe gaarne hij dit ook zou willen als er voldoende lichtpunten waren, hand having van de bestaande loonen en salarissen, belangrijk hooger dan die in de vrije bedrijven en mét pensioen regeling wat vooral thans van beteekenis is niet in overeenstemming met de universeele taak hand haven en bevorderen van het algemeen welzijn. Omdat in spr.'s fractie ten deze nog al eenig verschil van gevoelen bestaat, zal hij geen voorstel doen, maar doet hij persoonlijk een beroep op B. en W. om, ge hoord de manende Excellentie, zoo noodig met een dragelijke en de meest beleidvolle salarisherziening bij den Raad te komen. De heer Feitsma zegt. dat het de Rechts Prot. Raads fractie niet mogelijk is, aan de hand van dezen Raads- brief een beslissing te nemen in zake de herziening van de salarissen, omdat haar alle noodige gegevens ont breken en zij nog niets van de begrooting voor het volgend jaar afweet. Ook dient men een lijst te hebben van de salarissen, welke thans worden betaald, met een vergelijkende staat van andere gemeenten van den omvang van Leeuwarden. Spr.'s fractie kan niet dan na een ernstig onderzoek en dus eerst na het bekomen van de gevraagde gegevens en aan de hand van de begrootingscijfers voor het volgend jaar deze zaak ter hand nemen. Thans is het haar niet mogelijk op het verzoek van den Minister in te gaan zij verwacht vooraf volledig te worden ingelicht. De Voorzitter: U wilt dus eigenlijk een voorstel tot uitstel doen; daar komt het practisch op neer. De heer Vromen: Tot de begrooting. De heer Feitsma: Ja, om inlichtingen. De Voorzitter: Doet U het voorstel om deze zaak in een volgende vergadering te behandelen, nadat B. en W. de gegevens verstrekt hebben, die U eventueel zoudt willen De heer Wiersma ontkent dat dit de bedoeling is. Er zou misverstand kunnen rijzen. Spr. kan zich bij wat de heer Feitsma namens de Rechts Prot. club gezegd heeft aansluiten, maar in die verklaring zat kennelijk deze grondslag, dat spr.'s club op het oogenblik niet over deze zaak kan oordeelen. Men weet niet eens in welke richting de Minister zich wil begeven. De ver klaring moet zóó worden opgevat: als de Minister wil doordrijven, zou het dan niet mogelijk zijn, dat de ge meente zich via Ged. Staten met den Minister verstaat over de vraag: wat is Uw bedoeling ten opzichte van Leeuwarden De manier waarop deze informatiën worden genomen, is aan het college best toevertrouwd, maar zoodra men hier over de cijfers zou spreken maar dat kan thans niet zijn er naar spr.'s meening wel andere gemeenten, die eerder aan de beurt komen. De Voorzitter begrijpt den heer Wiersma wel wat betreft het niet kunnen oordeelen in verband met het ontbreken van gegevens, maar de heer Wiersma vraagt ook, of B. en W. zich niet kunnen wenden tot den Minister. Bedoelt hij, dat zij dat zuiver informatorisch zullen doen öf dat B. en W. met den Minister overleg plegen. Dat zijn twee standpunten. Spr. zou er, ter voorkoming van discussie, iets voor voelen om iets in besloten vergadering te zeggen. De heer Wiersma zegt, dat de bedoeling van het voorstel van zijn club is een vraag aan den Minister van informatorischen aard: wat wil de Regeering eigen lijk Stelt de Minister zich dan op het standpunt ik wil dat voor Leeuwarden, dan herhaalt spreker dat de loonen en salarissen in Leeuwarden heelemaal niet aan den hoogen kant zijn, vergeleken bij vele andere ge meenten. Maar zonder eenige voorlichting en zonder te weten wat de Minister bedoelt, kan men hier niet aan beginnen. De heer Oosterhoff meent, dat de vraag of de loonen inderdaad verlaagd of niet verlaagd moeten worden op het oogenblik niet aan de orde is, omdat men hier heeft te doen met een wensch van de Regeering. De Raad kan zich daartegen wel verzetten, maar spr. heeft de overtuiging, dat de Regeering dan toch doet wat de Raad geweigerd heeft, zooals ook in andere plaatsen is gebeurd. Het heeft spr. echter getroffen, dat bij de stukken ontbrak de circulaire van den Minister van 24 April 1934, waarin deze een volledige staat van degewenschte loonen voor het gemeentepersoneel gaf. Verder meent spr. in verband met de Verordening op het G. O waarin uitdrukkelijk is bepaald, dat geen zaken, rakende de arbeidsvoorwaarden in den ruimsten zin des woords, hier in bespreking worden gebracht, zonder dat het G. O. daarover is gehoord, dat men over den wensch van den Minister niet kan beslissen en zelfs niet kan spreken, zonder dat het G. O. is gehoord. Alleen dat feit is spr. al voldoende om te verzoeken deze zaak uit te stellen om vooraf de commissie voor G. O. daarover te hooren. De heer Van der Meulen meent, dat deze zaak dood eenvoudig is. De Minister vraagt eenvoudig den Raad om hem voor 15 Nov. te zeggen of de Raad zijn oor deel, dat op korten termijn een verdere verlaging der bezoldiging van het geheele personeel der gemeente noodig is, al of niet deelt en spr. meent, dat de Raad ook eenvoudig die vraag met ja of neen heeft te be antwoorden. Kunnen sommige Raadsleden dat niet, omdat zij eerst verdere gegevens willen hebben, dan houde men zich buiten stemming, maar in het algemeen meent spr., dat de Raad die vraag wel kan beant woorden. Namens zijn fractie zegt spr., dat deze het volkomen met B. en W. eens is, dat er momenteel geen aanleiding is om aan een verdere verlaging van de bezoldiging van het personeel mee te werken. Handhaaft de Raad de salarissen, dan blijft dus de toestand zooals die is en dan meent spr., dat het G. O. daarover ook niet be hoeft te worden gehoord. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi acht de zaak niet zoo eenvoudig als de heer Van der Meulen. De Raad weet van niets, kent niets anders dan de normen van het politiepersoneel. Spr. ziet geen anderen weg dan dat het college eerst overleg pleegt met den Minister om te weten wat de Minister wil en op welke manier deze dat wil. Daarna kan de Raad een besluit nemen. De heer Balk zegt, dat de heer Hettinga niet namens zijn fractie heeft gesproken. Namens deze fractie ver klaart spr., dat ook zij graag wil dat het college eerst nadere gegevens bij den Minister inwint. Spr. kan zich geheel bij den heer Wiersma aansluiten. Ook de Katho lieke fractie kan hier zoo plotseling niet over oordeelen. De heer Vromen onderstreept de woorden van den heer Oosterhoff, dat een bespreking van de arbeids voorwaarden, voordat deze zaak in het G. O. is ge weest, in strijd is met de Verordening op het G. O. Spr. stelt op het advies van het G. O. in hoeverre sala risverlaging gewenscht is, niet alleen in het belang van het personeel maar ook in het algemeen belang, buiten gewoon veel prijs, omdat het z. i. niet is uitgesloten dat

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1934 | | pagina 4