10
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 11 Februari 1935.
daarbij een minderheidsstandpunt, dat door den heer
Koopal zal worden verdedigd. T. a. v. de opmerkingen
in het Sectieverslag omtrent het snel naar den afgrond
en het in vliegende vaart naar het eindstation van de
vrijheid gaan, enz. wil het spr. voorkomen, dat op de
genen, die dit hebben gezegd, toepasselijk is het be
kende woordde wensch is vaak de vader van de
gedachte.
Al kan spr. zich verschil van meening over de wijze
van dekking van het tekort indenken, uit de aange
boden bezuinigingsvoorstellen spreekt toch z. i. wel heel
sterk het klassekarakter der voorstellers. Opheffing
van het fröbelonderwijs treft toch in hoofdzaak de ar
beidersklasse opheffing van de Muziekschool, zij het
in mindere mate, toch ook de minst kapitaalkrachtigen
verlaging van subsidies zal organisaties op cultureel
gebied en van de volksgezondheid het eerste treffen
het plaatsen der gemeente in de derde klasse der ge
meentefondsbelasting zal honderden gesteunden in de
belasting doen vallen. Deze bezuinigingen, voornamelijk
van V. B. zijde naar voren gebracht, doen wel heel
sterk uitkomen in welke richting men daar de oplos
sing zoekt. De Meisjes-H. B. S., meer een instelling der
gegoeden, wordt daarbij zorgvuldig verzwegen.
Van Christ. Prot. zijde wordt het mes er nog wat
dieper in gezet en onder het mom van bezuiniging
wordt van die zijde de liefde voor het openbaar onder
wijs wel heel sterk naar voren gebracht. Hier is wel
heel erg zoek de christelijke levensleer draagt elkan
ders lasten.
T. o. v. de op den kapitaaldienst voor memorie uit
getrokken posten spreekt de fractie, erkennende den
slechter geworden financieelen toestand der gemeente,
den wensch uit, dat de pogingen om deze werken tot'
uitvoering te mogen brengen succes mogen hebben, om
dat de daarbij beoogde werkverruiming een belang van
de gemeente moet worden geacht.
Bij den betrekkelijken post van de stadhuisverbete
ring hoopt spr. in de gelegenheid te worden gesteld
om daaromtrent zijn meening nader uiteen te zetten.
De heer Turksma meent, nu de eerlijke poging van
zijn fractie, om den spreektijd te verkorten, is afge
stemd, ook de vrijheid te hebben om bij de algemeene
beschouwingen langer te spreken, al zal hij het niet
doen zooals de heer B. Molenaar, die met een lange
politieke speech te veel den tijd van anderen in beslag
heeft genomen.
Spr. ontkent tegenover den heer Molenaar, dat alleen
de S. D. ordening eischen, want ook andere partijen
en vooral vereenigingen zijn bezig beter ordening te
brengen, maar dan van onderen op en niet van boven
af, zooals dikwijls bij Regeeringsmaatregelen tot schade
van het bedrijf gebeurt. Een dergelijk ingrijpen in het
bedrijfsleven, waarbij dit wordt onderworpen aan de
inzichten van enkele ambtenaren, gaat in de richting
van socialisatie en die wenscht spr. niet. Wat de V. D.
wèl onder ordening verstaan, blijkt uit hun program,
dat wijst in de richting van een bedrijfsordening, welke
zich bij verschillende organisaties in het bedrijfsleven
bezig is te ontwikkelen.
Spr. heeft geen behoefte om de politiek van de V. D.
Raadsfractie uitvoerig uiteen te zetten. Haar daden
vinden steun in en worden in de eerste plaats bepaald
door het gemeentebelang, waarvoor zij in de afgeloopen
periode heeft geijverd. De daden van de V. D. kan men
toetsen aan het uitbrengen van hun stem en vol ver
trouwen durven zij daarover het oordeel aanvaarden.
De moeilijke tijden zonder betere perspectieven doen
zwaarder de verantwoordelijkheid gevoelen. De be
grooting geeft als uitvloeisel van die tijden ook een niet
prettig beeld. Spr. is het college erkentelijk, dat het
tracht zonder al te groote aantasting van cultureele
belangen het beleid zoo te voeren, dat men niet geheel
wanhopig behoeft te zijn, zooals het in de secties wel
is voorgesteld. Wel vraagt de toestand der gemeente-
financiën meer waakzaamheid dan voor enkele jaren,
maar bij goeden wil en samenwerking zal men den toe
stand toch meester en baas in eigen huis kunnen blijven.
Dat kan, door met elkaar te overwegen was het beste
is en door de noodige offers te brengen volgens het be
grip sociale rechtvaardigheid. Bij de gemeenschap be-
hooren meerderen dan boeren en werknemers, op wier
belangen meer is gelet dan op die van een andere
groep, den middenstand, waarvan speciaal de kleine
zelfstandigen in penibele omstandigheden verkeeren.
Handelsbelemmeringen, zware belastingen, sociale las
ten, contingenteeringen, administratieve rompslomp en
Regeeringsmaatregelen zijn alle factoren, die voor den
handeldrijvenden en industrieelen middenstand de be
staansmogelijkheden ondermijnen. Middelen tot dekking
van het tekort behoort men dan ook niet dan in de
alleruiterste noodzaak van hem te vragen.
Spr. ontwikkelt in dit verband zijn bezwaren tegen
nieuwe belastingen., i. c. tegen een straatbelasting. Hij
gaat accoord met de ingekomen adressen en wijst er op
dat, terwijl het vorig jaar van een percentage van 2.2
werd gesproken, men nu al 6 van de belastb. opbrengst
der grondbelasting meent noodig te hebben. En er is
geen waarborg, gezien de voorbeelden in andere ge
meenten, dat het daarbij zal blijven. Op grond van de
bepaling in de meeste huurcontracten, dat andere dan
de grondbelasting" op de huurders kunnen worden afge
wenteld, betoogt spr., dat de huurders deze belasting
zullen moeten betalen. Deze vloekt tegen het streven
tot huurverlaging en zij is geen belasting naar draag
kracht; vele kleine bezitters, wier bezit door de waarde
vermindering alleen nog bestaat in het recht om in hun
huis te wonen, worden door deze belasting nog met
grooter waardevermindering en met kapitaalvernieti
ging getroffen. De middenstandsgroep wordt er het
ergst door getroffen, omdat zij woont in de duurste
panden in de stad, de exploitatie even hoog is en de
verdiensten veel minder zijn geworden, doordat de
koopkracht is gedaald. Bovendien, wanneer de gemeente
bij invoering van een straatbelasting deze niet zou af
wentelen op de huurders van gemeentewoningen, zou
dat een minder goede concurrentie wezen tegenover
de particuliere verhuurders.
De middenstand mag en kan niet zwaarder belast
worden
De heer B. Molenaar: Wat is dat, de middenstand?
De heer Turksma had die vraag verwacht en haalt
eenige uitspraken aan uit „Het Middenstandsvraag-
stuk", een boekje van den S. D. Englander, die een
poging heeft gedaan, de groote centrale beweging van
alle middenstanders te krijgen onder de beschermende
vleugels van de S. D. A. P. Deze zegt, dat de midden
stand thans wordt erkend als een factor, die bij belang
rijke maatschappelijke gebeurtenissen den doorslag kan
geven hij berekent die groep op V7 dee' ^er bevolking
Dr. Tobi, een bekend econoom, meent dat zij pl.m.
deel daarvan is en volgens hem onderscheidt zii
zich van de arbeidersklasse door een zekere mate van
zelfstandigheid en het bezit van een weinig kapitaal en
bedrijfsmiddelen, door een zekere mate van scholing en
het feit, dat zij geen handenarbeid verricht. Spr. be
grijpt, dat de S. D. A. P. die daarmee echter van
haar oorspronkelijk doel is afgeweken probeert thans
de stem van de middenstanders te trekken, maar be
toogt uitvoerig, dat de dogma's van deze partij strijden
met de beginselen, die in de middenstandspartijen leven,
zoodat zij deze niet kan vertegenwoordigen.
Spr. acht den toestand niet zoo dreigend als die door
sommigen wordt voorgesteld en wijst op de gunstige
beoordeeling van Leeuwarden op de geldmarkt. Hij wi!
wel versoberen, maar 't scheelt veel hoe het gebeurt.
Aan afbraakplannen t. o. v. het onderwijs doet hij niet
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 11 Februari 1935. 11
mee, omdat het Noorden reeds veel moet ontberen en
het onderwijs een factor is voor de opvoeding tot een
krachtig en zelfstandig volk. Eerder zou men dan voor
andere zaken, die minder gewenscht zijn, geen geld be
schikbaar moeten stellen, zooals voor vliegveld, verbou
wingen, straatverbeteringen, enz. Spr. is evenmin ut»
vrijen wil voorstander van een algemeene salarisver
laging, al acht hij een herziening in de verhoudingen
wel gewenscht. De circulaire van den Minister gaat
ook eenigszins in die richting.
Met belangstelling wacht spr. af het onderzoek om
trent de bestaansnoodzaak van het Stads-Ziekenhuis.
terwijl hij nogmaals de aandacht vestigt op arbitrage
waarvoor wellicht in bepaalde gevallen een vorm is
te vinden om dure proceskosten te voorkomen. Spr.
dringt aan op meerdere werkgelegenheid voor particu
lieren, als aannemers, timmerlieden, schilders en sme
den, die ook aan de gemeentelijke huishouding mee be
talen. Steeds, maar vooral nu, kan men op de vrije
markt voordeeliger werken. Tevens vestigt hij nog eens
de aandacht op de wenschelijkheid van verlaging van
het speciaal tarief van het G. E. B. van 3000 K.W.U..
dat thans den kleinen winkelier weinig voordeel brengt,
maar dat, verlaagd tot 2000 K.W.U., niet alleen die
menschen, maar ook de stad en zelfs de straatverlichting
ten goede zou komen, doordat men dan de lichten lan
ger zou laten branden.
Spr. hoopt, dat B. en W. het op 13 Maart 1933 ver
worpen kalk- en plakverbod nog eens onder de oogen
zullen zien, omdat de omstandigheden dringender zijn
geworden, de verhoudingen zich hebben toegespitst en
de mentaliteit er niet op is vooruitgegaan. Erkentelijk
voor de verfraaiing van onze stad, meent spr., dat het
mooie stadsbeeld bij de a.s. verkiezingen niet te loor
moet gaan door krenkende opschriften, enz., als bij de
laatste verkiezingen, waarvan spr. er enkele opsomt. Als
men tracht op deze wijze de orde te bewaren, krijgt men
ook geen relletjes en worden ontsierende en beleedi-
gende verkiezingsleuzen en aantasting van andermans
eer voorkomen.
Te 12.45 uur nam. wordt de vergadering geschorst.
Te 2 uur nam. wordt de vergadering voortgezet.
Alsdan zijn aanwezig dezelfde leden als des morgens.
De heer Weima zegt, dat zijn fractie reeds jaren lang
gepleit heeft voor bezuiniging en steeds de gevoerde
politiek, alsof Leeuwarden er goed voorstond, heeft
bestreden.
Nu de begrooting voor 1935, welke naar spr. meent
al een heel somber beeld geeft van den tegenwoordigen
toestand, ondanks de winsten op de bedrijven een tekort
aanwijst van 561.000.had hij verwacht, dat B. en
W. waren gekomen met ingrijpende bezuinigingsvoor
stellen. Hierin is hij buitengewoon teleurgesteld. Deze
begrooting legt een zware last op de ingezetenen, welke
voor vele kleine menschen niet te dragen zal zijn en
spr. heeft sterk den indruk gekregen, dat B. en W. dit
zelf ook hebben gevoeld, gezien hun antwoord op punt
18 van het Sectieverslag.
In het voorstel van B. en W. om de reserves aan te
spreken, ziet spr. niet anders dan een verzwaring van
lasten voor de burgerij in den vorm van telkens terug-
keerende rente en aflossing, al schijnt het, oppervlakkig
beschouwd, een oplossing te zijn, maar de tijdsomstan
digheden geven hem geen vrijheid met dit voorstel mee
te gaan.
B. en W. zeggen, dat door dezen maatregel de lasten
van de burgerij dragelijk worden volgens spr. „iets"
dragelijk maar hij vraagt zich af, hoe B. en W. dan
over eenige jaren een begrooting zullen samenstellen
die dragelijk zal zijn.
De voorstellen die B. en W. doen om het tekort te
dekken, beteekenen alle, op een enkele uitzondering na.
een verzwaring van lasten voor de burgerij, die, gezien
den noodtoestand waarin velen verkeeren, funest is.
De gemeente moet zich aanpassen door versobering
in de geheele gemeentehuishouding, evenals men zich in
schier alle kringen ook instelt op een lager niveau.
Al antwoorden B. en W. op spr.'s opmerking in de
sectievergadering, aangaande de tekorten op de ge
meenterekeningen over de laatste jaren, dat van een
snelle stijging hiervan bezwaarlijk kan worden gespro
ken, toch meent spr. een snelle achteruitgang van de
gemeentefinanciën te moeten constateeren, waar men
over de laatste vier jaren 400.000.teruggeloopen is.
Spr. wijst op de moeilijke omstandigheden in het be
drijfsleven; velen hebben reeds met groote tekorten te
kampen en nu wil men nog meerdere lasten opleggen.
Uit een onderzoek, dat de Stichting Economisch Insti
tuut in 1933 voor den middenstand heeft ingesteld over
de kosten en winsten in den kleinhandel, welk onder
zoek ook ten deele in Leeuwarden is gehouden, is dui
delijk gebleken, dat in de verschillende bedrijven de
omzet en de winst sterk zijn teruggeloopen, hetgeen spr.
voor onderscheidene branches met cijfers aantoont, en
dat de belooning van sommige eigenaren van bedrijven
plus die van hun huisgenooten is gedaald beneden die
van hun personeel.
Het is, naar spr. meent, zonder meer duidelijk, dat
deze eigenaren krachtige pogingen in het werk stellen
om hun bedrijfsonkosten te verlagen, maar dat zij door
allerlei lasten daarin niet kunnen slagen. Spr.'s con
clusie is dan ook, dat, wanneer een nog verdere ver
mindering van het bruto-winstbedrag optreedt, hetzij
door vermindering van omzet, hetzij door verlaging van
de verkoopmarge, dan wel door het opleggen van nog
meerdere lasten, dit voor vele zaken den ondergang zal
beteekenen.
Dat de stad, van buiten gezien, misschien nog het
beeld geeft van een zekeren welstand, is z. i. niets an
ders dan het teren op de reserves van vroeger. Groot
zijn echter de moeilijkheden en bij het samenstellen van
deze begrooting hebben B. en W., naar zijn oordeel,
daarmee geen voldoende rekening gehouden. Met den
Minister van Sociale Zaken is spr. het eens, wanneer
deze zegt dat de eenige oplossing, waardoor de werk
loosheid wordt weggenomen, deze is, dat het bedrijfs
leven niet meer dan volstrekt noodzakelijk is, door
lasten mag worden belemmerd, dat kapitaalbewaring en
kapitaalvorming noodzakelijk is, dat de huren zooveel
mogelijk moeten worden verlaagd en dat, zoodra het
eenigermate mogelijk zou blijken, sommige belastingen
moeten worden verminderd. Bovendien zullen, indien
een ongelimiteerd verkrijgen van nieuwe staatsinkom
sten niet verantwoord is, de staatsuitgaven moeten wor
den verlaagd. Voorts zegt de Minister o. a. nog dit, dat
de eisch van een gezond politiek volksleven is, dat men
durf hebbe en den moed, de verantwoordelijkheid op
eigen schouders te nemen, ongeacht wat de kiezers
daarna zeggen. Spr. wijst in dit verband op het ant
woord van de Regeering op het voorloopig verslag der
Eerste Kamer omtrent de algemeene beschouwingen
over de Rijksbegrooting, waarin o. a. wordt betoogd,
dat de Regeering ervan overtuigd is dat belastingver-
hooging uitgesloten moet worden geacht en men, zoo
dra zulks mogelijk is, tot belastingverlaging moet over
gaan. Spr. weet echter wel dat van belastingverlaging
hier geen sprake kan zijn, omdat het tekort veel te groot
is en het is z. i. de vraag, of het nog niet grooter zal
blijken te zijn, gezien het feit dat B. en W. ten opzichte
van de winsten uit de bedrijven wel zeer optimistisch
zijn geweest. De burgerij gaat hoe langer hoe meer.
noodgedwongen, bezuinigen op gas en electriciteit en
wanneer het ontwerp van wet op de Rijksvleeschkeuring
wordt aangenomen, zal ook het abattoirbedrijf geen
winst, maar integendeel verlies, opleveren. Hiermede
zal ernstig rekening moeten worden gehouden. De grens