16 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 11 Februari 1935. Waar de toestand zóó is, zal spr.'s fractie voor een groot deel met de hier reeds aangekondigde ingrijpende bezuinigingen meegaan. Zij doet dit niet met pleizier, maar had veel liever gezien, dat er in den loop van 5, 6 of 7 jaar telkens was bezuinigd, waardoor deze in grijpende maatregelen niet noodig zouden zijn. Een andere manier om een sluitende begrooting te krijgen acht zij echter niet mogelijk, te meer, waar zij een over heveling van de O. W. belasting naar de gewone be grooting niet juist vindt, omdat zij het in hooge mate ongewenscht acht, dat de rente en aflossing van dat bedrag gedurende een reeks van jaren gaat drukken op ons nageslacht, dat nog veel meer zal leven onder den druk van de tijdsomstandigheden vooral de jongeren en omdat een groot deel van het tegenwoordige en van het vorige geslacht de voordeelen van deze uit gaven heeft genoten. Zich aansluitende bij een van de vorige sprekers, zeg. spr. dat, wanneer de Raad de voornaamste van de be zuinigingsvoorstellen mocht verwerpen, ook zijn fractie in ernstige overweging neemt om tegen een verhooging van de op de burgerij te leggen lasten te stemmen; zij meent dat zelfs te moeten doen, omdat zij het opleggen van die zwaardere lasten aan het tegenwoordige ge slacht eenvoudig ontoelaatbaar acht, wanneer daar geen ernstige pogingen om voldoende bezuinigingen aan te brengen tegenover worden gesteld. De heer Vromen zegt, dat het feit, dat in de secties van hun zijde, noch van den anderen kant eigenlijk poli tieke beschouwingen zijn gehouden ofschoon met het oog op de a.s. verkiezingen daartoe alle aanleiding zou z'jn ervan getuigt dat bij allen de meening levendig was om gezamenlijk den financieelen grondslag van de gemeente, vooral met het oog op de toekomst, te over wegen. Spr. constateert uit het bijzonder groote Sectierapport, dat de meeningen ten opzichte van den zakelijken opzet der begrooting nogal uitelkaar liepen en dat dit ook in het college het geval was, bewijzen de voorstellen van een meerderheid en een minderheid in het college. Naar spr. meent willen B. en W. het doen voorkomen alsof deze zeer ongunstige begrooting in hoofdzaak het gevolg is van de Regeeringsmaatregelen en ook in de opstelling van het tekort, zooals het college die geeft, wordt te veel de schuld op de Regeering gelegd. Dit is z.i. niet juist. Wel maken de Regeeringsmaatregelen een andere opstelling van de begrooting noodzakelijk. Waarom hebben B. en W. wèl het bedrag, dat het Rijk door beperking van het gem. belastinggebied oplegt ten bate van het in te stellen Werkloosheidssubsidie- fonds, opgenomen, en de uitkeering uit dat fonds, die daar tegenover staat, niet Spr. analyseert vervolgens het tekort van 561.000. en als hij daarbij tot de conclusie komt dat verschillende posten geheel buiten de Regeeringsmaatregelen omgaan, zooals b.v. de mindere opbrengst van de div. en tant.- bel. en uit de bedrijven, dan mag men de Regeering niet de schuld in de schoenen schuiven, want de toestand in Leeuwarden zelf maakt dat de begrooting zoo on gunstig is. Spr. betoogt verder dat als men ziet dat het college weigert, gelijk het dat reeds jaren heeft gedaan, aan den Raad eenige gegevens te verschaffen over de financieele uitkomsten van een dienstjaar om een blik in de toe komst te kunnen werpen, een dergelijke houding eigen lijk niet verbazen moet, omdat dit college deze lijn steeds heeft doorgetrokken. Dit heeft zich ook sterk gemani festeerd bij de behandeling van den brief van den Min. van Binnenl. Zaken over de salarissen en loonen in November 1934. Toen moest het toch aan het college bekend zijn, dat de begrooting voor 1935 zoo'n groot tekort opleverde, maar hoe de Raad ook getrokken heeft, het college volhardde in zijn houding. Ook uit het voorstel, dat B. en W. aan het begin van deze ver gadering aangaande de salarissen hebben gedaan, blijkt dat het college geen ander ideaal kent dan op zien komen spelen. Uit een oogpunt van gemeentehuis houding acht spr. dit voorstel niet juist. Hij vreest dat de begrooting voor 1936 nog grootere moeilijkheden zal geven. De dienst 1934 zal zeer zeker sluiten met een tekort, dat dichter bij 200.000.— is dan bij de 125.000.die spr. in de sectie heeft ge noemd. Daarmede zal de begrooting 1936 beginnen en de maatregelen, die nu zullen worden genomen, zullen ook op de eerstvolgende begrooting grooten invloed hebben. Voorts wijst spr. op de toenemende schulden van Leeuwarden, waardoor, ondanks de conversie van geld- leeningen van een hoog rentetype, de staat van rente en aflossing sinds 1933 met 33.000.'- toegenomen is. Dit zal voor de begrooting 1936 ook zijn invloed hebben evenals de meerdere rente en aflossing van de leening van 521.000.—, welke inplaats van 40 jaar 30 jaar zal loopen, wat ongeveer 30.000.— zal worden en de verminderde uitkeering uit het gemeentefonds. Al deze dingen, aldus spr., maken dat de begrooting voor 1936 met de hulpmiddelen, die nu gebruikt zijn. niet sluitend is te maken en dat men ernstig moet over wegen te doen, wat de Min.-President bij herhaling op den voorgrond heeft gesteld, n.l. dat het absoluut nood zakelijk is dat wij teruggaan naar lager levenspeil, zal Nederland door de moeilijke tijden heenkomen. Het is heel gemakkelijk de schuld van de malaise aan het kapitalistische stelsel te geven, maar geen enkel ander stelsel heeft bewezen dat het de crisissen kan op lossen en de heeren, die daarvan zoo hoog van den toren blazen, hebben bewezen dat zij alleen kunnen regeeren in tijden van hoogconjunctuur, maar dat ze het veld ruimen wanneer het omslaat. Wanneer spr. c.s. de toekomst onder oogen zien, dan meenen zij, dat men nu met voorstellen, die een directe bezuiniging geven, moet komen, niet uit lust tot afbraak, maar omdat, als men er nu mee begint, de mogelijkheid aanwezig is dat de begrootingen voor 1936 en 1937 eenigszins sluitend gemaakt kunnen worden en het na geslacht niet zwaarder wordt belast. De toestand is buitengewoon ernstig en spr. noemt het gebrek aan ernst als men niet inziet dat de eerste eisch is versoberen. Daartoe zal men noodgedwongen moeten afbreken, om daardoor, wanneer de toestanden j weer beter worden, opbouw mogelijk te maken. Dat spr.'s fractie zich in de secties met verschillende voorstellen, o.a, opheffing van de Midd. Meisjesschool. 1 accoord verklaard heeft, komt doordat zij, het koste wat het koste, wil vermijden de dekking van het tekort, 1 zooals B. en W. dit voorstellen. Dit college leert hoe men geld twee keer uitgeven kan en hierin kunnen spr. c.s. niet meegaan, omdat zij daar een ernstig bezwaar voor de toekomst in zien. Aangaande de opheffing van de Midd. Meisjesschool, waar spr. meent indertijd tegen gestemd te hebben brengt hij in herinnering dat hij en de zijnen toen niet konden weten, waarvan B. en W. reeds het vermoeden hadden, dat de uitkomsten voor 1935 er zoo slecht voor stonden en bovendien verwachtten zij binnen zeer korten tijd een subsidieregeling van de Regeering ten opzichte van deze school, maar zij vreezen, dat de Minister hier toe geen kans zal zien en dat Leeuwarden dus dit dure paardje hoe wenschelijk en nuttig het ook is alleen zal moeten trekken. Hetzelfde geldt voor het bewaarschoolonderwijs. Dat spr.'s fractie het vorige jaar tegen opheffing daarvan heeft gestemd, vindt zijn oorzaak in het feit, dat toen daaraan vastzat subsidieering van het bijzonder bewaar schoolonderwijs, waarom zij er geen bezuiniging in zag. maar waar thans opheffing wordt voorgesteld met de uitdrukkelijke bedoeling dat geen subsidie voor welk bewaarschoolonderwijs dan ook zal worden gegeven, wil zij dit voorstel steunen, niet omdat zij het nut van Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 11 Februari 1935. 17 dit onderwijs niet inziet, maar omdat de gemeenschap van Leeuwarden in dezen tijd alles, wat niet strikt nood zakelijk is, over boord zal moeten gooien om den weg voor een eventueelen lateren opbouw vrij te houden. Voorts overweegt spr.'s fractie een voorstel om Leeu warden te plaatsen in de 3e klasse voor de gemeente fondsbelasting, en zij is ervan overtuigd dat afwijzing van dit voorstel slechts een klein uitstel van executie zal zijn; als men er thans niet toe overgaat zal een der gelijke maatregel zeker van hooger hand worden op gelegd. Spr. onderstreept nog eens hetgeen de heer Terpstra omtrent de verantwoordelijkheid van B. en W. en den Raad heeft gezegd en is van meening dat men in zake de salariskwestie geen instructies van den Mi nister moet afwachten, omdat het resultaat dan wel eens kan zijn, dat de loonen worden vastgesteld op een wijze, die de Raad niet wenschelijk acht. Spr. c.s. komen dan ook thans voor deze begrooting met een voorstel tot verlaging van de salarissen en loonen tot een bedrag van 75.000. hetgeen h. i. op een totaal loonbedrag van 1.200.000.absoluut mogelijk en noodzakelijk is. Zij wenschen van hun kant een poging te doen om de autonomie van de gemeente te handhaven en zelfstandig deze zaak te behandelen, omdat zij ervan overtuigd zijn- dat men van hooger hand waarschijnlijk niet accoord zal gaan met deze begrooting. Over de geruchten, dat er wel onderhandelingen zouden hebben plaats gehad tusschen het college van B. en W. en een hooger be stuur, die, gezien de uitlatingen in de sectievergadering, naar spr. meent, wel eenigen grond van waarheid moeten hebben, maar welke in het Sectieverslag worden ontkend, wil hij niet spreken. Zijn fractie kan echter met het oog op de toekomst de verantwoordelijkheid niet op zich laden om deze begrooting sluitend te maken op deze wijze, dat er 338.000.— zal worden ingeteerd. Op deze manier zal de weg naar den afgrond kort zijn en als men thans geen bezuinigingen toepast, ook niet die, welke nu nog niet het volle effect sorteeren, dan zal men voor een toestand komen te staan, die niet oplosbaar zal blijken te zijn. Het is niet de lust tot af breken die hen drijft, maar het inzicht dat, wanneer niet in alle geledingen sterk wordt bezuinigd, het niet mo gelijk zal blijken in moeilijke jaren het hoofd boven water te houden; de Raad zal er voor moeten waken dat het voor hen, die uitsluitend op de gemeenschap zijn aangewezen, niet nog wanhopiger wordt, doordat de gemeenschap niet meer genoeg kan verstrekken. De heer Hettinga is intusschen ter vergadering ge komen. De heer Koopal zou op de vraag, waar het eindstation van de vrijheid ligt, willen antwoorden; het ligt hier en de Raad zelf heeft te bepalen hoe het zal loopen. Dat de toestand van Leeuwarden minder gunstig is gewor den, zal, naar spr. meent, wel ieder beamen, maar de heer Vromen, die overtuigd is van het juiste inzicht van zijn fractie, zal z.i. toch moeten erkennen dat spr.'s fractie het recht heeft een afwijkend standpunt in te nemen t.o.v. de te behandelen vraagstukken. Tevens zal men moeten erkennen dat voor alles wat in Leeuwarden is gedaan voor de stadsverbetering dat is heel veel, waartoe groote uitgaven zijn gevoteerd de geheele Raad aansprakelijk is. Dat men op het oogenblik in moeilijkheden verkeert is echter in de eerste plaats te wijten aan de maatregelen van de Regeering. Op de vraag, of Leeuwarden aan saneering toe is op een vergadering van de Chr. Middenstandsvereeni- ging is zelfs door een Raadslid er op gewezen dat de toestand van Leeuwarden zoo slecht is dat de gemeente binnen afzienbaren tijd zal moeten worden gesaneerd meent spr. ontkennend te moeten antwoorden en hij wijst in dit verband op hetgeen Minister Oud over s lands financiën, die toch niet beter zijn dan die van Leeuwarden, heeft gezegd, n.l. dat de toestand wel ern stig is te noemen, maar niet wanhopig. Hier wordt het echter zoo voorgesteld alsof het absoluut noodzakelijk is de bezuinigingsvoorstellen, die door een zeker deel van den Raad worden gedaan, aan te nemen. Spr. c.s. erkennen dat het buitengewoon moeilijk is de eindjes bij elkaar te houden en zij zijn het college daarom dank baar dat het gezorgd heeft voor een sluitende begroo ting; zij hebben waardeering voor het beleid van B. en W., al zullen zij op enkele punten een ander standpunt innemen. Een van deze verschilpunten is hun voorstel tot het heffen van een straatbelasting, die ongeveer 5.7 van de belastbare opbrengst van de grondbelasting zal moe ten bedragen. Nu is het vorige jaar gezegd, dat de grondbelasting de slechtste belasting is die zich laat denken en spr. kan zich voorstellen dat men tot die conclusie komt, maar men moet z. i. niet vergeten, dat die belasting door het Rijk wordt opgelegd en dat dus een kwestie is die door de Regeering zelf moet worden ter hand genomen. Toch wordt de straatbelasting altijd nog geheven naar een aanwijzing van bezit, waarom zij dus meer in verhouding met de draagkracht is dan verhooging van den gasprijs of plaatsing van Leeuwarden in de 2e of 3e klasse voor de gemeentefondsbelasting. Bij het laat ste toch worden zij. die het het slechtst kunnen missen, in de belasting aangeslagen en bovendien is spr. ervan overtuigd, dat, al wordt nu niet overgegaan tot het invoeren van een straatbelasting, het toch, als de toe standen zich niet wijzigen, ervan zal komen, opdat men de middelen hebbe voor het doen van de maatregelen voor hen, die steun behoeven. Spr. meent, dat de straatbelasting ook in principe niet is af te keuren, al wordt die dan hier ook een groot kwaad genoemd. Is elke nieuwe belasting of belasting- verhooging niet een kwaad Maar spr. stelt tegenover deze belasting de instandhouding van nuttige instellin gen, die hij en de zijnen voelen als absoluut noodzakelijk voor de ontwikkeling der bevolking, doch die rechts, gesteund door den V.B., nu het even begint te knijpen, wil afbreken. Deze bezuinigingsvoorstellen zijn blijk baar geboren in de zooeven genoemde vergadering van den Christ. Middenstandsbond. In een straatbelasting schuilt toch ook veel goeds en zij kan, waar het een crisismaatregel is, altijd weer worden ingetrokken, zoodra de conjunctuur zich wijzigt. Want ook spr. is persoonlijk overtuigd, dat het zóó niet kan blijven en dat er ten slotte een kentering moet ko men, die kan worden verhaast, doordat de Regeering zelf maatregelen neemt t.o.v. de gaafheid van den gul den, dus tot devaluatie. Is nu bij alle verbetering en verfraaiing van de stad, waarbij in de eerste plaats het i belang van den middenstand is betrokken, door deze daar tegenover wel iets gepresteerd en hebben wij in den één of anderen vorm wel eens een belasting inge voerd, die speciaal den middenstand zou drukken Neen. Men is geneigd te meenen, dat het hier betreft de tegenstelling meer opcenten op de Pers. bel. óf een straatbelasting, maar de heffing van 123.000.— uit een straatbelasting is gesteld tegenover a het blijven in de le klas voor de gemeentefondsbelasting, b het hef fen van slechts 50 opcenten meer op de Pers. bel. en c het niet verhoogen van de schoolgelden voor het 1. o., waardoor in totaal 123.000.minder wordt opge bracht. Dit zijn alle factoren, die ruimschoots opwegen tegen de bezwaren en ook tegen de veronderstelling van den heer Turksma, dat men gemakkelijk de straat belasting zal opvoeren, omdat niemand dat anders dan noodgedwongen zal doen. Uit de motiveering van het voorstel tot verhooging van de schoolgelden (bijl. 175 van 1934) concludeert spr., dat de Regeering zelf reeds bepalen wil, hoe het hier in de gemeente zal gaan. Hij vindt dit minder juist, omdat de Raad zelf moet uitmaken, hoe zwaar de lasten zullen zijn, die op de gemeentenaren zullen worden ge-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1935 | | pagina 8