68 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 Maart 1935. De heer Weima wijst er den heer Vromen op, dat men zonder een Arbeidswet met haar scherpe bepalin gen, waarvoor alles moet wijken, meer rekening zou kunnen houden met de ongetwijfeld zeer moeilijke tij den voor het bedrijfsleven. Dat geldt zoowel voor de slagers, die nu des avonds een uur prijsgeven, hoewel dan in andere zaken nog waren kunnen worden ver kocht, die ook in slagerijen worden verkocht, als voor de kappers, die, hoewel thans IJ/2 )aar na het inkomen van hun adres de toestand nog verscherpt en critieker geworden is, toch nog op het standpunt staan, dat het beter is op deze wijze tot een wettelijke sluiting te ko men dan in conflict te komen met de bepalingen van de Arbeidswet. Waar de heer Vromen alleen spreekt over de kappers, meent spr., dat in het adres van 66 kappers de wensch van een voldoende meerderheid tot uiting komt, al betreurt ook hij het, dat dit adres niet via de organisatie, waaraan iets schijnt te ontbreken, is tot stand gekomen. Spr. geeft toe, dat meer vrijheid eener- zijds beter was, maar de wetgever dwingt de menschen hier toe. Spr. zal het voorstel van ganscher harte steunen. De heer Muller acht het bekend, dat de kapperszaken des Maandagsmiddags over het algemeen misschien een enkele uitgezonderd weinig of niets te doen hebben en om dan onder het mom van de economische omstandigheden er den schijn aan te geven, dat deze een beletsel zouden vormen voor het nemen van de voorgestelde maatregelen, acht spr. niet goed. Wat zich bij de kappers heeft afgespeeld, bewijst juist dat, wan neer er niet van gemeentewege een regeling wordt ge troffen, het St. Juttemis wordt voor deze zaak is gere geld, want nergens is men t.o.v. dergelijke zaken zoo hopeloos verdeeld als bij den middenstand. Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi meent, dat er bij de kappers juist geen vergadering is gehouden, omdat men wist. dat er dan veel tegen de sluiting zouden zijn. Juist daarom is men, zooals ook de heer Weima zegt, persoonlijk bij de menschen langs gegaan, maar spr. weet, dat er thans ook kappers zijn die, als men daar mee eerder was gekomen, liever het andere adres had den geteekend. Het blijkt, dat hier de tactiek is geweest om geen vergadering te houden en daarom is spr. deze zaak niet sympathiek. De heer Turksma is deze zaak, juist ómdat men zoo hopeloos verdeeld was, ook niet bijzonder sympathiek. Het is moeilijk om hier in te grijpen, omdat het hier niet gaat om behoefte aan rust voor de winkeliers, maar zuiver en alleen, omdat het Werktijdenbesluit wordt ge schoven op de Winkelsluitingswet, waardoor weer een stuk bedrijfsvrijheid aan banden wordt gelegd. In de conferentie in 1933 is duidelijk uitgesproken, dat de winkeliers algemeen deze rust, die hun als zoodanig wordt opgelegd, niet wenschten. Het uitgangspunt is hier verkeerd, want ten slotte is de Winkelsluitingswet er gekomen voor de winkeliers en niet voor de anderen. Ook de wijze, waarop met het adres van de kappers is omgesprongen, kan spr's sympathie niet hebben. Spr. bestrijdt voorts, dat de kappers, vooral in het centrum van de stad, des Maandagsmiddags geen be hoefte hebben om hun zaak open te houden en boven dien bestaat het gevaar dat, wanneer in de Schrans niet dezelfde sluiting wordt toegepast, de werkzaamheden zich daarheen zullen verplaatsen. De heer Weima zegt naar aanleiding van de opmer kingen van mevrouw Buisman, dat de organisatie in Leeuwarden lang niet alle kappers heeft georganiseerd, omdat er de laatste jaren tal van kappers bij zijn ge komen, die geen lid daarvan zijn. Indien nu een betrek kelijk kleine organisatie hier kwam met een verzoek van haar meerderheid, zou mevrouw Buisman er misschien op wijzen er zijn nog tal van kappers, die zich niet hebben uitgesproken de Raad heeft niet te maken met een kleine organisatie, maar met de heele groep. Nu komen er van. die heele groep 66, die den vrijen middag vragen, terwijl een 10-tal menschen te elfder ure nog vragen het niet te doen. Men heeft dus nu alleen reke ning te houden met wat de groote massa vraagt en waardoor geen mensch schade zal worden berokkend. De heer Stobbe meent, dat er voor de vrees van den heer Turksma, dat men zich straks in de Schrans zal laten kappen en scheren, geen reden bestaat, omdat er in Leeuwarderadeel een zelfde actie als deze gaande is, die uitgaat van den Ned. Kappersbond en spr. ver wacht, dat ook in Leeuwarderadeel een gelijke veror dening in het leven zal worden geroepen. De beraadslagingen worden gesloten. Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling. Artt. 1 3 worden onveranderd vastgesteld. Art. 4 wordt met 22 tegen 6 stemmen, die van den heer Turksma, mevr. BuismanBlok Wijbrandi, mevr. Van DijkSmit, de heeren Oosterhoff, Dresselhuijs en Vromen, aangenomen. Artt. 5 en 6 worden onveranderd vastgesteld. Art. 7. De heer Weima meent, dat de uitzonderingsbepalin gen onder dit artikel een wat eigenaardige wending aan de zaak geven. Hij bedoelt allerminst iemand te kort te doen; hunnerzijds wordt de Zondagsluiting zeer ge waardeerd en wat zij wenschen kan spr. ook in een ander best billijken, maar hij vraagt wat met de uitzon deringen onder 2 a en b en vooral met de gelegenheid om Israëlietische winkels op Zondag van 5 uur voorm. tot 4 uur nam. open te houden, wordt bedoeld. Als het blijkt dat dit noodig is, staat spr. daar niet afwijzend tegenover, maar wanneer het, zooals zijn indruk is, niet absoluut noodig is, kan men zich dan niet bepalen tot de sluiting om 2 uur De Voorzitter antwoordt, dat de wijziging van den sluitingstijd van 2 uur nam. in 4 uur nam. een gevolg is van de wijziging van de wet, die een verruiming van den verkoop op Zondag voor hen, die den Sabbath of den Zevendedag vieren, heeft gegeven. De heer Vromen legt den heer Weima uit, dat de bepaling onder 2b is bedoeld om, ingeval er geen Jood- sche winkel is, waar melk, room, enz. wordt verkocht, het niet noodig te maken dat, wanneer b.v. Pinksteren op Donderdag en Vrijdag zou vallen, de Joden op Zon dag melk van den vorigen Woensdag zouden moeten gebruiken. Men staat hierbij dus aan niet-Joodsche win keliers toe om op Zondag aan Joden ritueele melk te leveren, wat niet een overtreding is van de verordening, maar een bepaling op grond van de consciëntie. Artt. 7 en 8 worden onveranderd vastgesteld. De geheele verordening wordt met algemeene stem men onveranderd vastgesteld. Punt 18 (bijl. no. 37). De beraadslagingen worden geopend. De heer Wiersma vraagt, onder aanhaling van de zinsnede uit het voorstel betreffende de personeelsfor matie en wijziging van enkele verordeningen, of de vaststelling der salarieering van den nieuw te benoemen directeur ook eerst in het G. O. en via dit lichaam in den Raad zal komen. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 Maart 1935. 69 De Voorzitter antwoordt bevestigend. De heer 'Wiersma informeert verder, of het misschien ook in de bedoeling ligt de functie van directeur van den markt- en havendienst en die van veemarktmeester, als bedoeld in art. 8, voor welke functie thans een toe lage zal worden toegekend van 500. in de toekomst te combineeren. De heer Ritmeester (weth.) antwoordt, dat de functie van directeur van den markt- en havendienst en die van veemarktmeester twee aparte functies zijn, waarvan de laatste wordt beloond met 500. De nieuwe vee marktmeester, die thans practisch reeds als zoodanig werkzaam is, als de tegenwoordige veemarktmeester afwezig is, zal steeds den dienst van veemarktmeester moeten blijven verrichten. Uit den aard der zaak zal de directeur ook wel op de veemarkt zijn, maar daarnaast zal hij zich overal kunnen bewegen en dus dient er een veemarktmeester op de veemarkt aanwezig te zijn, die hem daar vervangt. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Niets meer te behandelen zijnde, wordt de verga dering door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1935 | | pagina 3