76
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Maart 1935.
waar zijn. Waar deze beweringen zijn gedaan door de
afgetreden Voogden, die alle weer op de aanbeveling
zijn gebracht, en spr. zich niet kan voorstellen, dat de
Raad iemand zal benoemen in een dergelijk college, die
onware beweringen heeft gedaan, wenscht hij eerst te
weten of de aftredende Voogden betrouwbaar zijn.
De Voorzitter voorziet, in verband met den datum
van in werking treding der verordening, bij aanhouding
groote moeilijkhedendan zal een extra vergadering
moeten worden belegd. Bovendien is, als men de zaak
rustig bekijkt, op B. en W. toch eigenlijk geen aanmer
king te maken. Spr. wil graag van den heer Hooiring
aannemen, dat iets in den brief niet juist is en niet ge
heel klopt met de feiten, hoewel hij er ook nog niet
geheel uit kan komen, maar al is dat punt niet geheel
juist, dan zijn Voogden daardoor nog niet onbetrouw
baar geworden
De heer Vromen: En het andere punt dan, dat er een
bepaalde candidaat is geëischt
De Voorzitter komt daar straks op terug, maar meent,
dat deze zaak, die eigenlijk is opgeblazen, tot zeer
menschelijke en eenvoudige proporties is terug te bren
gen en dat het niet de moeite waard is er zoo lang over
te spreken. Door den brief van Voogden zoekt men
de zaak veel verder dan noodig was. Spr. wil er zich
eigenlijk ook aan houden om alleen over het voorstel
tot uitstel te spreken, maar meent toch te mogen op
merken dat, al mag het waar zijn, dat de brief op enkele
punten onjuist is, de heer Hooiring toch ook niet ont
kent, dat dit alleen het geval is wat hem persoonllijk
betreft en dat hij ook niet heeft ontkend dat alleen de
heer Mes door de S. D. fractie is voorgedragen. Spr.
adviseert het voorstel van den heer Vromen niet aan
te nemen.
De heer Vromen trekt zijn voorstel op grond van de
groote moeilijkheden, die daaruit zouden voortkomen,
in.
De Voorzitter wil dan ter bekorting mededeelen, hoe
de geheele zaak geloopen is en verzoekt den leden, zich
de zaak nuchter en kalm in te denken.
Toen na vaststelling in den Raad van de verordening
op M. H. in het college natuurlijk wel eens naar voren
kwam de vraag, hoe het met het nieuwe bestuur van
M. H. zou komen, is er gezegd, dat men het op prijs
zou stellen, wanneer de zittende Voogden, die al zoo
lang met dat bijltje hebben gehakt, naar het nieuwe be
stuur zouden overgaan. De S. D. wethouders hebben
toen, heel natuurlijk, te kennen gegeven, nu er toch een
plaats vrij kwam of als er meer vrij kwamen dat
zij het op prijs zouden stellen, dat er ook een paar men-
schen van hun kant in kwamen. Dat is misschien twee
maanden geleden en er zijn toen namen genoemd, o. a.
ook die van den heer Mes en nog een andere. De wet
houder, binnenkort voorzitter van M. H., meende toen
het beste te doen de zaak in gemeen overleg te regelen
en aan Voogden te moeten vragen of zij het zouden
apprecieeren te blijven hij heeft daar eenige malen met
hen over gesproken en daarover zoo af en toe ook
mededeelingen in het college gedaan. Het blijkt dus dat,
lang voordat er officieel over is gesproken, de naam
Mes in het college en ook bij Voogden reeds is ge
noemd. Ten slotte hebben B. en W. een officieelen brief
van Voogden gevraagd, niet zoo, dat zij, onder aanbie
ding van een lijstje met namen, aan Voogden hebben
gevraagd of deze die namen goed vonden, maar omge
keerd, dus met verzoek aan Voogden een lijstje met
namen aan te bieden. Gehoord de besprekingen met den
betrokken wethouder, wisten B. en W. toen. dat het
oude bestuur genegen was zichzelf op de nieuwe aan
beveling te plaatsen.
Toen is later deze brief gekomen, waarin wordt ge
zegd, dat er door de S. D. A. P. een eisch is gesteld,
maar daar staan B. en W. buiten Zij wisten dat niet
eens, vóórdat deze brief inkwam spr. wist niet, dat er
overleg was geweest met de S. D. A. P. en heeft niet
den heer Mes gestemd, omdat diens benoeming door de
S. D. als eisch is gesteld, maar omdat hij den heer Mes
hier geschikt voor achtte, evenals het geheele college.
Naar spr.'s oordeel is tegen de aanbeveling van den
heer Mes niets te zeggen spr. staat buiten het geschar
rel tusschen de Armenkamer en de S. D. A. P
De heer Van Kollem: Er is geen gescharrel geweest
De Voorzitter: Ik sta er in ieder geval buiten, indien
dat er geweest is wat er dan geweest is, kan mij niet
schelen
De heer Van Kollem: Dan moet U ook niet zeggen
„indien dat er geweest is"; er is niets geweest!
De Voorzitter: De heeren worden zoo giftig noem
er dan een ander woord voor
De heer Van Kollem: Gescharrel is er niet geweest
De Voorzitter: Is er heelemaal niets geweest? Spr.
weet alleen, dat in den brief van de Armenkamer staat
dat, toen de heer Hooiring heeft bedankt, is gebleken,
dat de S. D. A. P. alleen den heer Mes wenschte, maar
de zaak zelf heeft een heel natuurlijke loop gehad de
naam Mes is vooruit bij B. en W. en ook bij de Armen
kamer genoemd en spr. had ten slotte tegen diens be
noeming geen bezwaar.
De heer De Boer (weth.) verklaart, dat er door de
S. D. geen eisch is gesteld. Hij sluit zich aan bij hetgeen
door den Voorzitter is gezegd over den loop van zaken
in het college. Er is getracht tot overeenstemming te
komen over de nieuwe bezetting, niet tusschen de S. D.
en Voogden, maar tusschen B. en W. en Voogden.
Het ligt echter voor de hand, dat de S. D. wethouders
in het college lieten weten, het op prijs te stellen, dat
ook hun partijgenooten in het bestuur van de nieuwe
instelling zouden worden vertegenwoordigd en men is
het toen ten slotte, na het noemen van een paar namen,
eens geworden over den heer Mes.
Later bleek, dat namens Voogden door den heer
Grondsma een ander lid van spr.'s partij, n.l. de heer
Hooiring, was gevraagd om zitting te willen nemen in
het bestuur van M. H. Dit was volkomen het recht van
Voogden, maar waar reeds weken te voren bekend was,
ook bij Voogden, dat de S. D. wethouders hadden voor
gesteld den heer Mes aan te bevelen, kon van dezen
niet verwacht worden, dat zij zich daarna zonder
bepaalde redenen met een andere candidaat zouden
vereenigen. Maar van het stellen van een eisch is dus
hunnerzijds geen sprake. Een delegatie uit Voogden
heeft toen den heer Botke en spr. om een bespreking ge
vraagd, om te trachten tot overeenstemming te komen.
Deze bespreking is natuurlijk toegestaan, maar waar
de heer Botke en spr. reeds weken geleden meenden,
dat de heer Mes de geschiktste was en zij dezen van
zelfsprekend ook hadden gevraagd, of hij een even-
tueele benoeming zou aanvaarden, konden zij niet zoo
maar meegaan met het voordragen van een ander.
Het gaat er hier ook niet om, iets door een achter
deur binnen te halen, wat door de voordeur niet mag.
want het is hier nog geoorloofd, dat een lid van een
vakvereeniging wordt gekozen als lid van M. H. Er
is hier dus geen kwestie van het stellen van eischen
of van gescharrel, maar de S. D. zijn eenvoudig op hun
standpunt blijven staan, dat de heer Mes, die zich be
reid had verklaard, diende te worden aanbevolen.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Maart 1935.
77
De heer Vromen constateert, dat het geheele college
t.o.v. de eene vacature een andere houding heeft aan
genomen dan t.o.v. alle andere vacatures. T.o.v. alle
andere vacatures heeft het college tegen Voogden ge
zegd: daaromtrent moogt gij een aanbeveling doen en
dan zullen wij zien of we daarmee accoord gaan, maar
t.o.v. die eene vacature heeft het college zelfstandig een
aanbeveling gedaan en gezegd daar wijken we niet
van af. Dat is de afwijking in dezen geheelen gang
van zaken.
bilj. blanco); F. J. A. Fritzlin met 26 stemmen (3 bilj.
blanco); Dr. I. G. Cath met 25 stemmen (4 bilj. blanco):
G. Grondsma met 26 stemmen (3 bilj. blanco); Mr. J.
B. J. Heijmeijer met 26 stemmen (3 bilj. blanco); Mr
R. Veldman met 25 stemmen (1 stem op mevrouw Van
Raaij Ronhaar en 3 bilj. blanco); V. Frantzen met 25
stemmen (4 bilj. blanco); J. Hamstra met 26 stemmen
(3 bilj. blanco); mej. M. A. B. Sligting met 26 stemmen
(3 bilj. blanco) en J. Mes met 19 stemmen (9 stemmen
op den heer Hooiring en 1 biljet blanco).
De Voorzitter:
stemmig.
En daarin was ons oordeel een- Punt 3.
Benoemd wordt mevrouw L. de Vries-Jacobs
met 28 stemmen (1 biljet blanco)
De heer Vromen merkt op, dat de rest van het college
daarin is meegegaan, maar dat, hoewel de Voorzitter
de zaak zoo verschrikkelijk eenvoudig noemt, diens
enkele kleine mededeeling, dat men na bespreking van
de aanbeveling in het college eerst is gaan koffiedrinken
en pas, toen men weer tot kalmte was gekomen, is gaan
stemmen op den heer Mes, wel bewijst, dat de zaak
toch niet zoo heel eenvoudig is geweest.
De heer Hooiring zal, na de pogingen, die daartoe
van de tafel van B. en W. zijn gedaan en waarbij de
zaak precies is gezegd zooals die was, niet meer pro-
beeren om de heeren, die zoo fel te keer gaan tegen
de aanbeveling van het college, te bekeeren. Het spijt
hem echter dat de heer Vromen, door een paar dikke
woorden de Raadszaal in te slingeren, den indruk naar
buiten heeft gevestigd, alsof spreker uit den brief van
Voogden zou hebben geconcludeerd, dat bij dit college
onbetrouwbaarheid zou bestaan en dat daar iets niet
in den haak is. Spr. heeft alleen gezegd, dat de inhoud
van den brief en de wijze, waarop de zaak daarin is
weergegeven, niet volledig slaat op het persoonlijk en
telefonisch gesprek, dat hij met een van de armvoogden
heeft gehad. Dat kan z. i. alleen mogelijk zijn, wanneer
degene, met wien spr. heeft gesproken, niet de schrijver
is van den brief, zoodat die het weer bij overlevering
heeft gehoord, óf, wanneer hij wèl de schrijver is, dat
dan zijn conclusie niet juist is geweest.
Waar de heer Vromen heeft gevraagd, of onomstoo-
telijk vast staat, zooals in den brief is vermeld, dat spr.'s
fractie zoowel de candidatuur-Mes als het terugtrekken
van spr. te voren in orde heeft gemaakt, en spr. heeft
verklaard, dat zijn candidatuur los stond van zijn partij
en van zijn partijgenooten, daar moest ook de heer
Vromen dit van hem aanvaarden anders zal de samen
werking tusschen hem en spr. er niet beter op worden.
Spr. heeft ook den inhoud van het voorstel-Vromen
beschouwd als een motie van wantrouwen tegen zijn
mededeelingen.
Spr. heeft zijn candidatuur van heeren Voogden niet
aanvaard, omdat hij daardoor, gesteld tegenover een
partijgenoot als candidaat van het college, in een on
mogelijke positie kwam. Hij meent echter, dat Voogden
na zijn bedanken nog wel in de gelegenheid waren ge
weest om met een candidaat te komen
De heer Vromen: Uitsluitend met den heer Mes
De heer Hooiring zegt, dat de candidatuur van
Voogden toch met die van B. en W. niet heeft te ma
ken. Maar wanneer B. en W. met iemand komen, die
Voogden niet willen en Voogden niet iemand kunnen
vinden voor de plaats, waarvoor spr. zich niet wilde
leenen, heeft dat met partijbelang en konkelen niets te
maken zijn beslissing stond geheel buiten de partij.
De beraadslagingen worden gesloten.
De heeren Hofstra en Balk vormen het stembureau.
Benoemd worden: G. Dijkstra met 26 stemmen (3
Punt 4 (bijl. no. 52). De beraadslagingen worden
geopend.
De heer Buiel vraagt, of deze benoeming van een
tijdelijk directeur niet in strijd is met de verordening
Hij meent, dat art. 3, 2e lid, waarin staat, dat de di
recteur door den Raad wordt benoemd, ook geldt voor
de benoeming van een tijdelijk directeurwordt hier
echter gebruik gemaakt van art. 5. is het dan wel mo
gelijk een persoon, die niet bij de Armenkamer in vasten
dienst is, als waarnemend directeur te benoemen
De Voorzitter geeft, naar aanleiding van een vraag
van den heer Vromen, een korte verklaring van de
bijzondere omstandigheden, waarvan in het voorstel
sprake is.
De heer Westra (weth.) betoogt, dat nu naar de
meening van B. en W. niet kan worden overgegaan tot
benoeming van een directeur, het hier bij de tijdelijke
waarneming van die functie een analoog geval is als
bij vervanging van den directeur. Waar in de veror
dening staat dat de vervanging door B. en W. wordt
geregeld, is het dus niet in strijd met de verordening,
wanneer de directeur van de Arbeidsbeurs tijdelijk door
B. en W. met deze functie wordt belast.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Punt 5 (bijl. no. 49).
geopend.
De beraadslagingen worden
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi kan zich best
voorstellen, nu de Minister het ontslagbesluit, echter
niet het besluit tot overplaatsing, heeft vernietigd, dat
B. en W. mevrouw Hendriks—Buikstra nu wenschen
terug te plaatsen naar de school, waar zij is geweest
en alzoo ook het besluit tot overplaatsing willen te niet
doen. Zij vreest daardoor echter andere gevolgen, die
men thans niet voorziet. Het zou h. i. voor de hand
liggen dat dan mej. Gramsma, die verleden jaar van
school 6 naar school 13 is overgeplaatst, weer naar
school 6 werd teruggeplaatst, in welk geval daar een
boventallige leerkracht zou komen. Het is echter de
vraag, of zij dan die boventallige zou zijn, die op wacht
geld zou moeten worden gesteld, omdat mej. Gramsma
kostwinster is van haar oude ouders, althans dit zeer
binnenkort zal worden. Spr. vraagt daarom, of het wel
billijk is, dat mej. Gramsma nu toch naar de Schippers-
school wordt overgeplaatst en dat zij alzoo eenigszins
de dupe wordt van een misschien vergeeflijke fout, die
verleden jaar is gemaakt. Spr. zou eerst beter willen
doen uitmaken, wie aan school 6 boventallig zou wor
den en in verband daarmee aan de Schippersschool te
werk zal worden gesteld.
De heer Botke (weth.) memoreert, dat op 7 Aug.
1934 de afvloeiing door den Raad in de lijn, door B.