100 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Mei 1935. Met de opmerking, dat ook de verbouw van het po litiebureau in verband met het groote plan dient te wor den uitgevoerd, zal de heer Molenaar het oog hebben gehad op de aansluiting tusschen het oude gedeelte en het politiebureau. Want aan dit laatste verandert uiter lijk niets; het wordt alleen inwendig voor de secretarie geschikt gemaakt. Daarvoor heeft men dus geen alge meen plan noodig. Aan de aansluiting daarvan bij een eventueel groot plan wordt evenwel wel aandacht ge schonken; het wordt wel zoo, dat er later een vleugel aan gebouwd kan worden. Het gaat echter niet aan thans plannen te maken, die over 20 of 25 jaren zullen worden uitgevoerd. Spr. herhaalt tegenover den heer Vromen dat, ook als een deskundige als ir. Gratama zou worden geraad pleegd, er zeer groote practische bezwaren zouden blij ken te zijn tegen uitvoering in étappes. En het aanvra gen van een crediet van ruim 4 ton, waardoor de be grooting jaarlijks met 20.000.— tot 25.000.— aan rente en aflossing zal worden bezwaard, is voor B. en W. het groote struikelblok, omdat zij meenen, dat dit niet door hoogere instanties zal worden goedgekeurd. Spr. wijst nog op den bouw van raadhuizen in andere gemeenten, die nog belangrijk duurder is geweest, en meent, dat de Raad verstandig zal doen het voorstel van B. en W. aan te nemen. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met 16 tegen 11 stemmen, die van de heeren Weima. Oosterhoff, Ritmeester, Westra, Muller, Dresselhuijs, De Boer, mevrouw Van Dijk Smit, de heeren Hofstra, Botke en Balk, verworpen. De heer Van der Meulen wil thans namens de meer derheid van den Raad het volgende voorstel indienen ,,De Raad besluit een bedrag van 9000.op de begrooting voor 1935 uit te trekken voor het maken van een algemeen plan van bebouwing." De Voorzitter zegt, dat het punt is afgehandeld. Hij had een dergèlijk voorstel verwacht vóór de stemming: dit had dan de stemming misschien nog kunnen beïn vloeden. De heer Van der Meulen was en blijft ook thans nog van meening, dat het voorstellen van een dergelijk cre diet niet op den weg van den heer Molenaar en hem ligt, maar dat op grond van het Raadsbesluit van den vorigen keer een aanvraag daartoe van B. en W. had moeten uitgaan. Gehoord het standpunt van den Voor zitter, wil spr. zich daar wel bij neerleggen en van zijn kant nu dat* voorstel wel doen. Wil de Voorzitter dat thans niet toelaten, dan is dat hem best en laat hij het initiatief aan B. en W. over. De Voorzitter begrijpt niet, dat de heer Van der Meulen, die den formeelen kant van de zaak zoo goed kan beoordeelen, niet heeft begrepen, dat het formeel juist was geweest als hij vóór de stemming met zijn voorstel was gekomen. Dan had het aangenomen kun nen worden, maar nu is het punt afgehandeld en als de heer Van der Meulen thans zijn voorstel doet, kan dit pas den volgenden keer aan de orde komen. Hij weet trouwens niet eens of B. en W. den volgenden keer zelf met een credietaanvrage zullen komen, als zegt spr. daarmee niet dat zij dit zullen doen. De heer Van der Meulen is het niet met den Voor zitter eens. Hij heeft eerst de stemming willen afwach ten. maar laat thans de zaak graag aan B. en W. over en trekt zijn voorstel in. De Voorzitter stelt ter voorkoming van misverstand nog eens vast, dat hij niet heeft toegezegd, dat B. en W. j met een voorstel, om een crediet te verleenen, zullen komen. De heer B. Molenaar: Maar het Raadsbesluit blijft er natuurlijk De Voorzitter erkent, dat B. en W. dit niet kunnen te niet doen. Dat was echter een uitnoodiging aan B. en W. en het blijkt, dat B. en W. daaraan geen gevolg hebben gegeven. De heer Van der Meulen: Tot nu toe niet! De Voorzitter: Er had dan maar een voorstel uit den Raad zelf moeten komen. Spr. verklaart deze discussie voor gesloten. Punt 8 (bijl. no. 82). De Voorzitter deelt mede, dat in art. 7, eerste en tweede lid, telkens de tweede zin moet worden gelezen als volgt „Hij behoeft, behalve in den vacantietijd, bij verhindering enz., zoodat dus in beide zinnen het woordje „en" vervalt en dit wordt vervangen door een komma. De beraadslagingen worden geopend. De heer Terpstra kan zich over 't geheel wel met het nieuwe ontwerp vereenigen. Echter is er hier in den Raad meermalen op gewezen, dat het houden van ouder avonden. welk instituut blijkens de ervaring voor de lagere en andere scholen zoo uitnemend werkt, ook voor het Gymnasium buitengewoon nuttig zou zijn. Spreker vraagt of deze zaak in het college van Curatoren is be sproken, of er bezwaren tegen geopperd zijn of dat men er wel voor gevoelt en waarom deze kwestie niet in de verordening is opgenomen. Spr. gevoelt zeer wel, dat er misschien een ernstige schaduwzijde aan verbonden is om het houden van ouderavonden verplicht te stellen als men daar aan het Gymnasium niet aan wil, maar hij vraagt eerst nadere inlichtingen. De heer Vromen onderschrijft hetgeen de heer Terp stra heeft gezegd en vraagt, of B. en W. thans, na de laatste begrootingsvergadering, de toen wederom door den Raad geuite wensch omtrent het houden van ouder avonden ter kennis van Curatoren hebben gebracht. Zoo ja, dan verwondert het hem, dat Curatoren geen enkele opmerking hebben gemaakt, waarom deze zaak niet in de verordening, waarin zij toch thuis behoort, is geregeld; zoo neen, dan verwondert het hem tóch dat Curatoren t.o.v. enkele formeele aangelegenheden wél, maar t.o.v. deze belangrijke zaak niet op de hoogte zijn. Spr. betoogt, dat uit den kring der ouders van leer lingen van het Gymnasium zeer algemeen de behoefte aan een dergelijke instelling wordt gevoeld, niet alleen voor het verkrijgen van meer contact met den rector en het leerarenkorps en hij gelooft dat het in het be lang van het Gymnasium zou zijn hij zal er nu niet meer van zeggen wanneer Curatoren dit bevorder den in plaats van het tegen te werken. Spr. zou geneigd zijn, in het belang van het Gymnasium een voorstel te doen om de verordening terug te zenden aan Curatoren met verzoek, alsnog te overwegen of daarin niet de mogelijkheid van het houden van ouderavonden dient te worden geregeld. De heer Botke (weth.) zegt, dat Curatoren reeds in 1928 op een schrijven van B. en W. hebben bericht, dat zij het instellen van ouderavonden aan het Gym nasium niet gewenscht achtten. Spr.'s standpunt is. dat deze in het algemeen voor de lagere scholen buiten gewoon goed voldoen, maar of zij aan het Gymnasium noodzakelijk zijn kan hij niet precies beoordeelen. Na de bij de laatste begrootingsvergadering daarover ge Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Mei 1935. 101 houden besprekingen is op een desbetreffende brief van B. en W. aan Curatoren door dezen, met verwijzing naar de vroeger daarover gevoerde correspondentie ge antwoord, dat Curatoren, den rector gehoord, de in stelling van ouderavonden nog steeds niet gewenscht achten. Wat daarvan precies de oorzaak is, weet spr. nietmisschien is het de ondervinding, die de rector heeft opgedaan in den loop van zijn practijk, maar in elk geval zullen Curatoren en de rector toch ook zeker het belang van het Gymnasium op het oog hebben, als zij zeggen het niet gewenscht te achten. Spr. gelooft overigens niet, dat het noodzakelijk is, dat deze materie in de verordening wordt verwerkt. De wetten op het Middelbaar en Gymnasiaal onderwijs bepalen, in tegenstelling met de wet op het L. O., niets omtrent het houden van ouderavonden en toch worden deze, hoewel de verordeningen zulks niet voorschrijven, bij de gem. H. B. S. met H. H. S. en de Meisjes H. B. S. gehouden. Waar zoo duidelijk bleek, dat Curatoren en de rector er niet voor waren, hebben B. en W. er niet aan gedacht een regeling voor het houden van ouder avonden in deze verordening vast te leggen, maar moch ten Curatoren en de rector de instelling er van nuttig en in het belang van het Gymnasium oordeelen, dan zal daartoe geenerlei belemmering in den weg worden ge legd en zou spr. zulks toejuichen. De heer Vromen acht de motiveering van Curatoren, die alleen maar verwijzen naar hun schrijven van 1928, niet sterk. Zou misschien het feit, dat geen van de thans zittende Curatoren een zoon of dochter op dit Gymna sium heeft, een van de redenen zijn, dat Curatoren zoo weinig voelen voor het houden van ouderavonden Spr. geeft toe, dat deze ook mogelijk zijn, zonder dat het in de verordening staat, maar waar Curatoren er zich in hun brief op beroepen, dat één lid van den Raad dezen wensch te kennen heeft gegeven hoewel het er meer waren en men daar van geen enkele zijde in den Raad tegen heeft geopponeerd begrijpt spr. wel dat, wan neer de Raad niet op de eene of andere wijze uitdruk kelijk zijn wensch te kennen geeft, er ook niets zal ge beuren. Spr. herhaalt nogmaals met klem, dat hij abso luut overtuigd is, dat het in het belang van dit Gymna sium zal zijn dat er wél ouderavonden worden gehouden. Spr. wil een motie voorstellen, waarbij de Raad den wensch te kennen geeft, dat de rector, in overleg met Curatoren, ouderavonden zal instellen en, om Curatoren de volle maat te geven, n.l. opdat zij alsnog in de ge legenheid kunnen worden gesteld om meer gemotiveerd daartegen hun bezwaren te uiten, is spr. bereid, deze motie in handen van B. en Wte doen stellen om prae- advies. Den heer Terpstra heeft het antwoord van den wet houder ook buitengewoon slecht voldaan. Deze beroept zich op en verschuilt zich achter Curatoren, die zich van zoo n ernstige zaak met een Jantje van Leiden afmaken. Het was een eisch van beleefdheid geweest dat zij hun standpunt motiveerden. Het beroep van den wethouder op de wet is juist, maar de laatste 15 jaren hebben be wezen, dat dit eerst sterk bestreden instituut uitnemende resultaten heeft gehad, niet alleen voor het lager onder wijs, maar ook voor het U. L. O. en voor Middelbare scholen. Spr. ziet niet in, waarom een dergelijk instituut niet verplichtend kan worden voorgeschreven, ook voor het Gymnasium. Niet één enkel lid, maar de meerderheid stond hier op het standpunt, dat het houden van ouder avonden gewenscht was. Spr. ziet deze zaak uitsluitend uit het oogpunt van het belang van het onderwijs aan een gymnasium, maar acht het instituut zeer in het bij zonder nuttig voor het Gymnasium te Leeuwarden en hij weet dat vele ouders er naar uitzien. Hij hoopt dan ook zeer dat de motie-Vromen zal worden aangenomen. De heer IJtsma is, hoewel hij meent dat de zaak niet te zeer moet worden opgeblazen, toch ook voorstander van het houden van ouderavonden, ook aan deze inrich ting, zelfs nog in iets sterkere mate dan bij het L. O., omdat de jongelui hier dikwijls iets meer worden los gelaten. Deze zaak zal echter z. i. niet in de verordening moeten worden vastgelegd, maar zij zal, om te kunnen slagen, van den rector en het leerarenkorps zelf moeten uitgaan, omdat, als men van dien kant eigenlijk niet wil. men met elk voorschrift in dezen falikant zal uitkomen. Spr. zal voor de motie stemmen, mede omdat in den aanhef van den brief van Curatoren het motief is ge bruikt, dat één lid van den Raad dien wensch heeft geuit. Zeer zeker is dit het eerst opgemerkt door één lid, maar als een zaak in een college als dit zonder discussie af loopt, heeft men niet het recht te zeggen dat één lid dat meende, maar dan mag men aannemen, dat het geheele college die meening had. Spr. hoopt, dat de motie met algemeene stemmen zal worden aangenomen, opdat Curatoren en de rector zullen voelen, dat de Raad groote prijs stelt op het houden van ouderavonden. De heer Muller heeft in den loop der jaren, dat er ouderavonden worden gehouden, nog niet kunnen ont waren, dat die een slechten invloed hebben gehad op het onderwijs, echter wel het tegendeel. Hij zal daarom voor de aangekondigde motie stemmen, of althans er aan meewerken, dat daarop praeadvies wordt gevraagd. De Voorzitter zegt, dat de zaak ruim en breed in de vergadering van Curatoren is besproken, maar dat het misschien beter was geweest, dat er in den brief eenige argumenten waren genoemd. De kwestie van „het eene lid" is door Curatoren overgenomen uit den brief van B. en W„ die dat weer hebben overgenomen uit het Sectieverslag; daarvan is dus noch Curatoren noch B. en W. een grief te maken. De rector heeft uitdrukkelijk verklaard, op grond van zijn ervaringen aan het vorige gymnasium, waaraan hi) was verbonden, dat z. i. ouderavonden, ook voor het onderwijs, van geen practisch nut zijn; hij acht ze over bodig en niet ten voordeele van het onderwijs, maar misschien eerder zelfs ten nadeele daarvan. Als eenige reden er voor wordt genoemd het contact tusschen ouders en leeraren. Spr. verklaart, dat volgens mededeeling van den rector dit contact er reeds is; het spreekuur van den rector wordt, hoewel helaas vrijwel steeds door dezelfde ouders, vrij druk bezocht en zoodra er iets is tusschen een leerling en een leeraar, worden de ouders naar den leeraar verwezen. Voor de ouders, die dat wenschen al kan daar door meerderen ge bruik van worden gemaakt is er dus contact. Daarom zijn Curatoren er in meegegaan het houden van ouder avonden niet te bevorderen. Naar spr.'s meening moet deze kwestie ook niet in de verordening worden ge regeld, tenzij de Raad het positief daarin wil voor schrijven, want dan zouden de rector en de leeraren ouderavonden moeten houden. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi acht niet alleen als er iets geweest is tusschen een leerling en een leeraar of als men over de cijfers wil spreken, maar juist zonder dat er iets geweest is, contact tusschen de ouders en leeraren van zoo groot belang. Hoe de onder vinding van den rector in een andere plaats is geweest, laat ons koud; dat geldt dit Gymnasium niet. Als Cura toren er op wijzen hoe goed de invloed van ouder avonden is bij andere onderwijsinrichtingen, staan zij sterk tegenover den rector als zij zeggen, dat ze ook hier doorgevoerd moeten worden. De Voorzitter deelt mede, dat van den heer Vromen de volgende motie is ingekomen - „De Raad noodigt B. en W. uit om het college van Curatoren en den Rector van het Gymnasium te ver zoeken ouderavonden in te stellen",

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1935 | | pagina 4