I 106 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Juni 1935. stra zich daar toen bij heeft neergelegd. Omdat bij het onderzoek heel wat personen, die deel uitmaken van het personeel van G.W., in bespreking zijn geweest, meende men, dat men de notulen niet zoo maar kon overleggen, ook niet voor de leden,van den Raad. Ook de notulen over persoonsbesprekingen in het G. O. worden in den regel niet ter inzage gelegd alleen bij een algemeene bespreking als destijds bij de 7 kor ting zijn die notulen eens op spr.'s eigen voorstel over gelegd. Het motief, dat er over verschillende personen is gesproken geldt ook nu nog, zoodat spr. nóg geen aanleiding vindt om de notulen over te leggen. Van het rapport mag men aannemen, dat het op serieuze wijze is tot stand gekomen de commissieleden konden aller lei inlichtingen krijgen bij G.W., bij iederen ambtenaar navraag doen en inzage nemen van de rapporten. Hoe veel gebruik daarvan is gemaakt, doet minder ter zake; na inzending van het rapport, waar alle leden van de commissie stuk voor stuk hun hand onder hebben gezet, heeft het overleggen van de notulen ook geen zin meer. Door de wijze waarop de zaak nu is besproken, heeft men al te veel gekregen van het goede daarmee moet het nu uit zijn. Spr. begrijpt, dat men nu niet van ieder Raadslid kan vragen, dat hij voor 100 met het rap port instemt, maar het ligt toch voor de hand, dat men er mee accoord gaat en wenscht men dan nog een ver der onderzoek, dan is ieder lid daar vrij in. De heer Hooiring betoogt, dat z.i. de heer Wiersma zich met zijn opmerkingen niet tot de commissie maar tot B. en W. had moeten wenden, omdat de commissie een opdracht van B. en W., ook volgens den heer Wiersma, naar haar beste weten heeft uitgevoerd en het resultaat daarvan ter kennis van B. en W. heeft gebracht, die daarop niet de minste aanmerking hebben gemaakt. De heer Wiersma wil meer gegevens, maar spr. en ook de andere commissieleden zullen dat met hem eens zijn heeft geenerlei gegevens kunnen aantref fen, die aanleiding konden zijn om ook maar eenige opmerking te maken over de bezetting van Gemeente werken. Eén van tweeën, de heer Wiersma had bij de begrooting wèl gegevens, maar was dan, ook fatsoens halve, verplicht geweest, deze ter kennis van de com missie te brengen, óf hij heeft er bij de begrooting maar wat lukraak heengeredeneerd en dus wat te lichtvaardig gesproken, waarmee hij, vooral als daarbij wordt ge zinspeeld op een van onze verdienstelijke gemeente ambtenaren, toch wel heel voorzichtig moet zijn. De Voorzitter betoogt, dat in het algemeen een com missie van bijstand, en dus ook de Comm. voor O. W., geen enkel contact heeft met den Raad, maar alleen met B. en W. en dat zij dus met den Raad ook niets te maken heeft. Spr.'s opvatting in dezen is echter, dat de Raad hier eigenlijk een onderzoek van de commissie gevraagd had, althans, dat door den weth. van O. W. is toegezegd, dat B. en W. wel een onderzoek wilden instellen, maar dat daarvoor naar hun oordeel de comm. voor O. W. het geschiktst was. B. en W. hebben zich dan ook buiten deze discussies gehouden, omdat spr. twijfelde of de commissie hier als commissie van bij stand heeft gewerktzijn indruk is, dat zij hier meer heeft gewerkt als een door den Raad ingestelde com missie ad hoe, zij het dan ook, dat het dezelfde com missie is als die voor O. W. Anders had de heer Hooi ring gelijk; dan had men B. en W. ter verantwoording moeten roepen waarom zij genoegen hebben genomen met een rapport, waarbij men niet weet of het onder zoek goed is gebeurd. B. en W. hebben zich echter, wat dat betreft, bij het rapport neergelegd, in de vaste overtuiging, dat de Comm. voor O. W., of in dezen de commissie ad hoe, serieus werk heeft gedaan en op een serieuze wijze tot haar opinie is gekomen. De heer Wiersma zegt, dat het vanzelf spreekt dat, wanneer hij bij de begrooting kennelijke feiten had ge had, die er op zouden wijzen, dat er inderdaad plaats was voor de toen geopperde gedachte, hij deze ter kennis van de commissie zou hebben gebracht. Dan echter was er ook geen sprake meer geweest van het opperen Van een dergelijke gedachte, maar dan hadden zijn opmer kingen bij de begrooting wel in het teeken gestaan van beschuldiging. Het eene sluit hier dus radicaal het andere uit en voor wat de heer Hooiring zegt was dus geenerlei reden. De heer Hooiring meent, dat spr. zich bij de begroo ting te boud heeft uitgelaten, maar spr. herhaalt, dat er door hem en uit zijn kring meermalen op gewezen is, dat door de jammerlijke economische omstandigheden ook op het terrein van Gemeentewerken de werkzaam heden afnemen woorden, die thans door den Direc teur in een rapport zijn bevestigd en dat er dus èn bij de begrooting èn nu nog wel degelijk reden is de gedachte te opperen dat er daardoor een overcompleet aan personeel zou kunnen komen. Spr. blijft bij zijn meening, dat men die gedachte, die hij, versterkt door het rapport van den Directeur, nóg oppert, absoluut den kop had kunnen indrukken, door niet met een alge meen rapport, maar met cijfers en feiten te komen en hij blijft het betreuren, dat dit niet is gebeurd. Wat betreft de formeele kwestie, die de heer Hooiring heeft besproken, ziet spr. niet veel onderscheid; B. en W. doen niets anders dan overleggen van en verwijzen naar het rapport van de Comm. voor O. W. De Voorzitter zal het voorstel-Terpstra in stemming brengen, maar wijst er op dat, indien dit wordt aan genomen, er dan t.o.v. die notulen ook geheimhouding dient te worden betracht. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel-Terpstra wordt met 20 tegen 7 stemmen, die van de heeren Hofstra, Weima, Terpstra, Stobbe, Feitsma, Wiersma en Van der Schoot, verworpen. Met algemeene stemmen wordt besloten het rapport sub i voor kennisgeving aan te nemen. j. dat op Zaterdag 29 Juni e.k., des nam. 12.45 uur, ten Stadhuize de ontvangst zal plaats hebben van de Vereeniging voor Volks- en Schoolbaden en op Zaterdag 6 Juli d.a.v., des voorm. 10 uur, van den Alg. Ned. Wielrijders Bond, Toeristenbond voor Nederland. Wordt voor kennisgeving aangenomen. Punt 3. De voordracht luidt als volgt 1. J. P. Smit, hoofd der U. L. O. school te Grouw; 2. J. W. Slofstra, id. te Brummen; 3. A. Visser, hoofd der school voor lager en U. L. O. te Beverwijk. De heeren Balk en B. Molenaar vormen het stem bureau. Benoemd wordt J. P. Smit, voornoemd, met 21 stem men. Op J. W. Slofstra worden 6 stemmen uitgebracht. Punten 4 en 5. Met algemeene stemmen wordt beslo ten overeenkomstig de voorstellen van Burgemeester en Wethouders. Op verzoek van den heer Buiel worden, met goed vinden van den Raad, tegelijk aan de orde gesteld Punten 68. De beraadslagingen worden geopend. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Juni 1935. 107 De heer Buiel bepleit de wenschelijkheid om bij een dergelijk conglomeraat van cijfers in het vervolg een memorie van toelichting, zooals bij de begrooting, te voegen, waarbij verschillende dingen nader worden verklaard. Er liggen wel verschillende verslagen en rapporten bij de bedrijfsbegrootingen, maar om daarin eenigszins thuis te raken eischt een ernstige studie. Het blijkt, dat de gemeente uit het G. E. B. over 1934 een 75.000.minder heeft ontvangen dan begroot was en uit de Gasfabriek ruim 26.000.minder, samen dus ruim 100.000.minder. Dit feit op zich zelf vindt spr. niet zoo verschrikkelijk, omdat hij op het standpunt staat, dat men op de bedrijven altijd meer winst heeft gemaakt dan oirbaar is; echter blijkt hieruit ook, dat de prijzenpolitiek voor gas en electriciteit zich thans begint te wreken in een zeer ernstige verminderde afname. De lagere winst wordt, wat het G. E. B. be treft, toegeschreven aan verandering in piektarief, wat vermoedelijk wel zal samenhangen met het voorstel, dat daaromtrent in den Raad is geweest De Voorzitter wijst er den heer Buiel op, dat deze thans meer met de begrooting bezig is dan met de rekening. Hij zal straks deze cijfers eventueel als argu menten kunnen gebruiken bij de begrooting om voor te stellen dit of dat anders te doen, maar hier gaat het er zuiver om of de cijfers, die hier staan, goed zijn. Het gaat hier niet om de gevolgen van die cijfers; al praat de heer Buiel daar 3 uren over, daar maakt hij ze toch niets anders mee. De heer Buiel geeft toe dat er niets aan te veranderen is, maar men krijgt hier nu toch proefondervindelijk te zien wat het resultaat is en dat men in de nader door hem te noemen gevallen gewoonweg achter de feiten wordt geplaatst. Inderdaad is dat een goede gelegen heid om daar straks over te spreken. In elk geval is het toch juist, dat de afname belangrijk minder wordt en dit raakt, naar de algemeene opvatting, toch het feit, dat de tarieven veel te hoog zijn. Op de rekening van de Gemeentereiniging komen diverse posten voor, aanmerkelijk hooger dan daarvoor was aangenomen. Spr. noemt de bedragen voor de volgnos. 44, 56, 57, 59, 60, 63 en 69a, b, c, d, e en f. Bij de laatste zijn posten van 6000. 30.000.en 23.000. waarvoor geen cent op de begrooting is uitgetrokken. De wethouder zal dit wel nader kunnen toelichten. Bij Gemeentewerken is spr. opgevallen de vermeer dering van salarissen (volgno. 189) en kosten van pen- sionneering (volgno. 195), waar tegenover staat een vermindering van de kosten van Ongevallen- en Ziekte wet (volgno. 197). Spr. krijgt daaruit den indruk, dat er in 1934 nog al wat tijdelijke ambtenaren in vasten dienst zijn aangesteld. Meer kosten zijn voorts gemaakt op de volgnos. 209, 231, 232, 237, 238, 245, 246, 247 en 248; bovendien is bij deze laatste posten de nummering verkeerd. Alles bij elkaar genomen, krijgen wij over 1934 in plaats van een post van 15.000.voor Onvoorzien een vermeerdering van uitgaven van 271.134.39, naar spr.'s oordeel mede een gevolg van het z. i. verkeerde systeem om posten aan te nemen, zonder daarvoor op de begrooting iets uit te trekken. Den laatsten keer is met dit systeem echter op een z. i. onjuiste wijze gebroken, maar spr. gelooft toch dat, als men dergelijke belangrijke verhoogingen, als hier zijn gebleken, wenscht te voorkomen, men tegelijk bij het voorstel moet kunnen zien, welken invloed dit op de cijfers van de gemeentebegrooting heeft. De heer Ritmeester (weth.) sluit zich aan bij de op merking van den Voorzitter en had ook even het ge voel, dat men het hier weer over de begrooting had. Spr. wenscht den heer Buiel ernstig onder het oog te brengen, dat men, vooral bij de winstgevende bedrijven, te doen heeft met begrootingen, die ruim )aar vóór het begrootingsjaar zijn opgemaakt. Met de uitgaven en inkomsten t.o.v. electrischen stroom en gas kan dus alleen met den toestand van dat oogenblik worden rekening gehouden. Bovendien kan bij het G. E. B. de maximum-dagbelasting pas na afloop van het geheele jaar worden vastgesteld, zoodat daarbij gedurende het geheele jaar nooit kan worden gezegd, hoeveel winst er wordt gemaakt. Zoo lang spr. wethouder is, is er bij de lichtbedrijven steeds een stijging van het verbruik en een meerdere winst geweest, maar nu die op het oogenblik achteruit loopt, staat plotseling de heer Buiel op en zegtde bedrijfspolitiek is niet goed. Spr. stelt zich voor, daarover bij de eerstvolgende begrooting nog wel met de heeren van gedachten te wisselen. Het is volkomen juist, dat men elk jaar proefonder vindelijk de resultaten krijgtook bij de begrooting krijgt men nog die cijfers. Het is ook bekend, dat men bij verschillende groote bedrijven zelf zijn stroom gaat opwekken; daar dient bij de begrooting ook rekening mee te worden gehouden. Spr. gaat vervolgens na verschillende van de door den heer Buiel genoemde posten van de begrooting van de Gemeentereiniging en betoogt, dat dit niet een kwes tie is van verhooging, maar van een verdeeling van de onder volgno. 22 genoemde arbeidsloonen over die ver schillende posten, omdat men pas aan het eind van het jaar weet, hoeveel er voor elk van die posten is besteed. Die gezamenlijke arbeidsloonen vormen het bedrag van ƒ180.350.onder volgno. 22, welke post dan geheel van de begrooting verdwijnt. Zoo is het ook bij de begrooting van Gemeente werken, als men daar een verhooging van een post met arbeidsloonen en salarissen aantreftbovendien heeft daar een meerdere of mindere uitvoering van de posten van den kapitaaldienst ook invloed. Spr. acht het niet gewenscht de rekeningen op deze wijze te behandelen; als de heer Buiel iets dergelijks heeft, is het veel practischer en aangenamer, dat te voren met spr. te bespreken, om een juist inzicht te krijgen. Dat zal spr. hier niet altijd kunnen geven, omdat hij wel veel van deze cijfers kent, maar de ge heele begrooting toch niet uit zijn hoofd kent. De heer Buiel meent dat uit hetgeen de heer Rit meester zegt toch wel blijkt, dat het niet zoo verkeerd is, dat men bij deze begrootingswijzigingen nog een behoorlijke toelichting doet. In plaats van eenvoudig te vermelden dat een bepaalde post met zooveel dient te worden verhoogd of verlaagd, behoort men de reden daarvan er bij te vermelden. De Voorzitter meende aan het knikken van den heer Buiel tijdens het antwoord van den heer Ritmeester gezien te hebben, dat de heer Buiel wel wist, dat de door hem genoemde groote overschrijdingen inderdaad geen overschrijdingen zijn maar slechts het omslaan van de kosten van arbeidsloonen over die posten. De heer Buiel vergeet, dat dit niet direct maar pas aan het eind van het jaar kan gebeuren en spr. meende dit even te moeten zeggen om legendevorming t.o.v. die dingen te voorkomen. De heer Buiel bemerkt uit hetgeen hem is geant woord. dat het in zooverre een technische geschiedenis is al blijft deze in vele opzichten onoverzichtelijk maar hij heeft toch nog allerminst antwoord gekregen t.o.v. verschillende andere posten, die hij heeft genoemd. De heer Ritmeester weth.Op welke dan niet De heer Buiel: Volgnos. 69avan de Gemeente reiniging b.v.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1935 | | pagina 3