122 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Augustus 1935. De heer De Boer (weth.) betoogt, dat er bij B. en W. geen bezwaar tegen bestaat dat een schadelijk stukje van dit zeer onregelmatig terrein, welk stukje ook niet door de bewoners wordt gewenscht, wordt be nut om daarop een bergplaatsje te bouwen. Het is niet onmogelijk, wanneer dit later in andere handen over gaat, dat het een werkplaatsje wordt b.v. voor een rijwielreparateur of een schoenmaker maar waar in de voorwaarden is opgenomen dat er geen machine rieën in mogen worden te werk gesteld, meent spr, dat de hinder zeer gering zal zijn. Op grond van de be bouwingsvoorschriften, die toelaten, dat de Raad in dergelijke gevallen dispensatie kan verleenen, zijn B. en W. van meening, dat deze bouw aan de fa. Van der Kolk kan worden toegestaan. De heer Muller blijft bij zijn bezwaren. De bouw ondernemer kende de situatie van den grond, toen hij dezen kocht en als men maar steeds doorgaat met het verleenen van ontheffing voor schadelijke hoekjes, wordt het achter de woningen een janboel. Het voor stel is ook niet zoo onschuldig als van de zijde van den wethouder is naar voren gebracht; wanneer dergelijke gebouwtjes later in andere handen overgaan, weet men niet wat er gebeurt. Men kan er b.v. wel een haring pakhuis van maken en alzoo handelt men met dezen bouw niet in het belang van de toekomstige bewoners. Spr. geeft daarom liever geen ontheffing voor dergelijke gebouwtjes, althans zoo vaak niet. De bebouwingsvoor schriften zijn gemaakt om ze uit te voeren; de bepaling betreffende het verleenen van ontheffing is gemaakt voor exceptioneele gevallen, maar hier wordt het een soort regel. Spr. doet daar niet aan mee. De heer De Boer (weth.) vindt, dat de heer Muller het wat te bar maakt, door van een janboel te spreken. Bij regelmatige bouwblokken zijn voorstellen als deze van het college niet te verwachten; alleen bij z.g. over- hoekjes kan bij uitzondering het bouwen van een berg hokje worden toegestaan. Spr. betoogt voorts, dat daar in niet allerlei rommel kan worden gestopt, omdat bij de Politieverordening inrichtingen, die stank of hin derlijken walm verspreiden" zijn verboden, terwijl ook art. 56 van de Bouwverordening zich daartegen verzet. Het gaat hier alleen om een stukje grond, dat voor andere doeleinden minder geschikt is en dat ook voor de bewoners minder gewenscht is. Dezen zijn er mee gebaat als aan dien grond een bestemming wordt ge geven en daarom meenden B. en W. dat er geen be zwaar tegen was. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De heeren Muller en IJtsma verklaren, dat zij geacht willen wor den te hebben tegen gestemd. Punt 11 (bijlage no. 115). Met algemeene stemmen wordt besloten overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Punt 12 (bijl. no. 110). De beraadslagingen worden geopend. De heer Vromen acht dit misschien wel het belang rijkste besluit, dat sedert jaren door den Raad is ge nomen, omdat het voor een zeer verre toekomst van zeer groot belang zal zijn voor de ontwikkeling van de gemeente. Ofschoon geen groote bezwaren hebbende tegen het plan zelf, vindt spr. toch de wijze, waarop het den Raad wordt voorgelegd, niet juist, omdat op dit belangrijke besluit, dat eigenlijk reeds aanhangig is sedert 1920 en als plan op zichzelf sedert 1929, de Raad, hoewel hij daar straks verantwoordelijk voor zal wor den gesteld, een buitengewoon geringen invloed heeft gehad. Spr. heeft er behoefte aan daaraan in de laatste vergadering, waarin hij hier is als lid van den Raad, uiting te geven. Hij gaat na hoe er in 1930 een bespreking in besloten vergadering is geweest met Ir. Gratama er bij, waarbij uit den Raad allerlei denkbeel den, groen en rijp, zijn geopperd, hoe eenige maanden geleden een voorstel is aangenomen om het besluit, waarvoor toen de eerste termijn aanwezig was, nog een paar maanden uit te stellen en hoe nu, vlak voordat de alleruiterste termijn aanwezig is, het plan a prendre ou a laisser aan den Raad wordt aangeboden, zonder dat de Raad in staat is nog met afdoende opmerkingen daaromtrent te komen. Persoonlijk vindt spr. de toekomstige ontwikkeling der plantsoenen niet voldoende, n.l. een betrekkelijk mager plantsoen in het Oosten, terwijl dat in het Wes ten veel kleiner is, dan indertijd in de vergadering met Ir. Gratama is besproken; bovendien krijgt men nu in aansluiting daarmee, maar los daarvan, een eenigszins eigenaardige waterpartij, die vroeger daarin was opge nomen. Spr. is overtuigd, dat thans niet te elfder ure behoorlijke plannen tot wijziging met succes zijn te doen en dat neemt hij eigenlijk B. en W. kwalijk. De Raad heeft geen gelegenheid gehad zich door studie op deze zaak voor te bereiden. Dat acht spr. vooral in dezen tijd, waarin men de democratie en het parlementarisme van alle zijden aanvalt, zeer onjuist en van de zijde van B. en W. een onbewuste ondergraving en ondermijning van een gezonde democratie. Het was absoluut nood zakelijk geweest om niet alleen den Raad in 1930 hier over te laten oordeelen, maar ook om lang vóór deze Raadsvergadering den Raad kenbaar te maken, dat men na allerlei besprekingen ten slotte tot deze wijzigingen en oplossing is gekomen. Voor een klein deel geldt hetzelfde t.o.v. de be zwaarschriften, al constateert spr. met genoegen, dat er zeer weinig zijn ingekomen, waaruit blijkt, dat de plannen weinig in strijd komen met wat de particulieren meenen dat hun belangen zijn. T.o.v. het bezwaarschrift van Mr. Dorhout wordt echter door den Directeur ver wezen naar een ander rapport, dat spr. niet bij de stuk ken heeft gevonden, zoodat, omdat over dit plan vóór 1 September moet zijn beslist, daarover zelfs op grond van de stukken niet kan worden geoordeeld. Overigens meent spr., dat de zaak-Dorhout van de baan is, omdat binnenkort diens terrein waarschijnlijk aan de gemeente zal behooren. Toch wil spr. er op wijzen, dat de Raad in dezen niet krijgt wat des Raads is en dat spijt hem. hoezeer hij het ook toejuicht, dat het eindelijk zoo ver is, dat het uitbreidingsplan wordt voorgelegd aan den Raad. Spr. krijgt helaas den indruk, dat er straks door den Raad een besluit wordt genomen, waarvoor deze niet in alle opzichten de verantwoordelijkheid kan dra gen en juist omdat hieraan geen politieke zijde is ver bonden en het de laatste Raadszitting is, welke spreker meemaakt, meende hij hier zijn opvatting omtrent het handhaven van de democratische beginselen in het Ne- derlandsche staatsstelsel te moeten geven. De Voorzitter wil, alvorens er verdere discussie komt, mededeelen, dat B, en W. tevens alsnog voorstellen het driehoekige terrein van Mr. B. Dorhout, gelegen aan den Westkant van de stad, dat volgens het uitbreidings plan zal worden doorsneden door een groote ceintuur baan, waarop verder eenige plantsoentjes zijn geprojec teerd, terwijl er slechts enkele kleine, zeer onregelmatige stukjes als bouwblokken overblijven, en welk terrein bekend is als Sectie D no. 3574 en groot 1.07.40 H.A., voor de gemeente aan te koopen tegen den prijs van 1,25 per M2., over welke prijs met Mr. Dorhout over eenstemming is bereikt. B. en W. erkennen, dat dit per ceel door het uitbreidingsplan verreweg het zwaarst wordt getroffen. Spr. zet dat nader uiteen. Wanneer het door de gemeente wordt overgenomen, zullen de Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Augustus 1935. 123 onregelmatige bouwblokken, welke aansluiten aan die van de gemeente, gemakkelijker kunnen worden uitge geven, nadat er eerst een ruiling en verdeeling heeft plaats gehad, terwijl de rest dan kan blijven liggen voor het aanleggen van den grooten verkeersweg en de aan te leggen plantsoentjes. De heer Dorhout meende oor spronkelijk, dat zijn terrein veel prijziger moest zijn, maar na lang onderhandelen is er ten slotte door beide partijen een voorloopige overeenkomst gesloten met een prijs van 1.25 per M2., terwijl, wanneer de Raad be sluit tot aankoop van het perceel, de heer Dorhout zijn bezwaren tegen het uitbreidingsplan intrekt. De heer Vromen vraagt nog of een breedte van 34 M. voor den geprojecteerden ceintuurbaan niet wat overdreven is. Zijn daar bepaalde redenen voor De heer De Boer (weth.) meent, dat de opmerking, dat de Raad na 1930 niet veel van het uitbreidingsplan heeft gehoord, niet geheel juist is, omdat de Raad sedert dien verschillende brokstukken er van in behandeling heeft gehad. Spr. noemt daartoe onderscheidene, zoo wel aan den Oostkant als aan den Westkant der stad. Dat het lang heeft geduurd, is mede het gevolg hier- van, dat Waterstaat nooit uitsluitsel heeft gegeven over het ringkanaal, waarvan men thans nóg niet weet of het er ooit zal komen en, indien het er wel komt, of dan de op het uitbreidingsplan aangegeven richting zal worden gevolgd. Komt het kanaal er niet, dan zal het plan in dat opzicht wellicht eenige wijziging moeten ondergaan, maar thans kan niet langer met het nemen van een besluit worden gewacht. Het plan, zooals dat indertijd door Ir. Gratama is toegelicht, is nog wel eenigszins gewijzigd. De ceintuur baan is wat smaller gedacht, n.l. 31.50 M., en zal be staan uit een hoofdverkeersweg en behoorlijke zijwegen voor plaatselijk verkeer ook voor auto's. De brug over het kanaal, tegenover de Alma Tademastr., komt op het tegenwoordig plan niet meer voor; de daar oor spronkelijk gedachte verkeersweg komt op een andere plaats. Verder zijn er uit een oogpunt van verkeersvei ligheid en om de bouwblokken niet al te klein te nemen omdat, indien men straten van behoorlijke breedte wenscht, dit in vrij sterke mate drukt op de bouwper- ceelen, waardoor de prijs per M2. wordt verhoogd verschillende dwarsstraten vermeden. De plantsoenen zijn inderdaad eenigszins ingekrompen, maar op de kaart ziet men, dat daarop ook nog veelvuldig groen voorkomt; de plantsoenen zullen, hoewel iets kleiner, toch nog een behoorlijk effect geven. De waterpartij is ook iets gewijzigd, wat tot een beter uitkomen van het plantsoen zal meewerken. Ten slotte deelt spr. mede, dat alles in overeenstemming met den adviseur, Ir. Gra tama, is tot stand gekomen. De heer Terpstra vraagt het woord naar aanleiding van het antwoord van den wethouder. Hij sluit zich aan bij de opmerking van den heer Vromen en zegt, dat hij in de Comm. voor O. W., waar men a bout portant voor de reclames werd geplaatst, eerst uitdrukkelijk heeft verklaard aan de behandeling daarvan niet te wil len deelnemen, maar omdat de wethouder daar op di recte bespreking aandrong, heeft spr. ten slotte toege geven. Hij heeft in de Comm. geen bezwaar gemaakt tegen het uitbreidingsplan, maar nu hij daarna kennis heeft kunnen nemen van het advies van den heer Gra tama, wenschte hij een enkele vraag te stellen. Spr. be toogt uitvoerig, dat G.W. blijkbaar van zijn aanvan kelijk plan t.o.v. de plantsoenen is afgeweken. Het plant soen ten Noorden van het Rengerspark is in dit plan belangrijk grooter geworden bijna 6 maal het be staande Rengerspark en waar de wethouder nu heeft gezegd, dat alles in overeenstemming met den adviseur is geschied wat spr. in de commissie nog niet wist j vraagt hij naar de reden, waarom men de geprojecteerde plantsoenen in het Oosten en Westen heeft geredu ceerd en dat ten Noorden van het Rengerspark aan merkelijk heeft vergroot. Zou het geen overweging ver dienen tot de aanvankelijke plannen omtrent de plant soenen terug te keeren Spr. gelooft toch. dat het plant soen ten Noorden van het Rengerspark te groot zal worden in verband met de stad zelf en dat, waar vol gens den heer Gratama de stad ongeveer twee maal vergroot zal worden, de harmonie zal worden ver stoord, terwijl de nu reeds geuite klacht in het Oosten der stad, dat het Rengerspark zoover is verwijderd, voortdurend grooter zal worden. Den heer Vromen is het niet mogelijk den wethouder dank te zeggen voor diens antwoord, omdat de wet houder, zooals helaas wel meer is gebeurd, op alles heeft geantwoord, behalve op hetgeen spr. heeft gezegd. Spr. heeft geen oogenblik geklaagd over den langen duur. omdat hij in verband met de belangrijkheid van het uit breidingsplan overtuigd was, dat het lang moest duren. Dat er allerlei wijzigingen in zijn aangebracht was hem ook bekend en ook, dat men kleine hoekjes daaruit, vi coactus, omdat men er aan toe was, in behandeling móest nemen. Spr.'s bezwaar is, dat men het niet de moeite waard heeft geacht de wijziging in de oplossing van het plantsoenvraagstuk, wat geen kleine wijziging is, eerst met den Raad te bespreken. Men kan het zoo beschouwen, dat, nadat de heer Gratama daarover zijn oordeel heeft gegeven, de zaak wel in orde zal zijn, maar men behoorde toch ook de mogelijkheid open te laten, dat daaromtrent in den Raad een zelfstandig oordeel aanwezig kon zijn en naar voren zou komen. Dat men dit niet heeft gedaan, acht spr. in strijd met een gezonde democratische regeeringswijze. Hij verwacht ook thans niet een positief antwoord, dat hem tevreden zal stellen: het betreft hier zaken, die zijn afgedaan, want afstem men heeft geen zin en wijziging ook niet. De Raad zal „ja" moeten zeggen, maar hij zal daardoor verantwoor delijk zijn voor iets, zonder daar deel aan te hebben. De heer De Boer (weth.) zegt, dat de heer Terpstra zich t.o.v. het nog grooter maken van het grootere plantsoen vergist De heer Terpstra: Neen, ik zal 't U voorlezen De heer De Boer (weth.) vervolgt, dat in het voor- loopig plan van Gemeentewerken de uitbreiding van het Rengerspark kleiner was ontworpen, dan thans wordt voorgesteld. In het ontwerp van den heer Gratama liep deze uitbreiding echter verder door, maar werd later, na overleg met den heer Gratama, tot iets kleiner om vang teruggebracht. De kleine plantsoenen zijn inderdaad iets kleiner ge nomen, maar in verschillende wijken werd plantsoen geprojecteerd. Al worden de afmetingen iets beschei dener, ze zullen, om een voorbeeld te noemen, grooter worden dan het plantsoen aan de Mozartstraat, dat door ieder geroemd wordt, omdat het er zoo keurig uitziet. Dat de heer Terpstra geen gelegenheid heeft kunnen vinden om de stukken te bestudeeren en alzoo plotseling voor de zaak is gesteld, ontkent spr., omdat vooral voor de leden van de Comm. voor O. W. gedurende langen tijd de gelegenheid is gegeven om de stukken op het stadhuis te bestudeeren. Den heer Vromen antwoordt spr., dat de door hem bedoelde wijzigingen, die na toelichting van en in over leg met den heer Gratama zijn aangebracht, technische wijzigingen zijn, waarover het heel moeilijk is de beslis sing aan den Raad te laten en daarover hier een be spreking uit te lokken.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1935 | | pagina 3