126 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 September 1935.
waarlijk zijn wij, Leeuwarders, niet zoo, dat wij, alleen
om wat uiterlijke vroolijkheid te hebben, een reeks van
festiviteiten samenstellen zooals deze week staan te ge
beuren. Uit den aard van alles, wat ons dezer dagen
geboden wordt, spreekt immers overduidelijk, dat het
voortgekomen is uit burgerzin en saamhoorigheidsge-
voel, uit piëteit voor de daden van ons voorgeslacht, uit
het besef, ten slotte, dat Leeuwarden was en is
een eenheid met een eigen karakter, en dat het dat
blijven wil.
De vroolijkheid zal, vertrouw ik, daarbij een groote
plaats innemen, want zij is de onmisbare voorwaarde
voor een feest, maar toch doet elk onderdeel van het
rijke programma zien, dat het feestvieren in dit geval
méér, en anders, is dan alleen pleiziermaken; dit komt
mijns inziens, omdat ieder Leeuwarder weet en gevoelt,
dat dit feest een diepere beteekenis heeft.
Misschien zal deze herdenking minder uitbundigheid
te zien en te hooren geven dan elders, ook in ons land
soms het geval is. Er zal wellicht minder hard op de
trom worden geslagen dan bij andere soortgelijke ju
bilea. maar wij voor ons weten, dat de innerlijke waarde
van deze herdenkingsweek daar waarlijk niet kleiner
door is; integendeelEn hij, die uit het minder luid
schallen van de eigen loftrompetten door den lande, de
conclusie zou trekken, dat wij hier in het Noorden, als
het ware lamgeslagen door crisisvrees, moedeloos en
somber bij de pakken neerzitten in een soort van wan-
hoopsstemming en niet vroolijk meer durven zijn, die
vergist zich wel zeer deerlijk, omdat hij dan een maat-
^staf van uiterlijkheid aanlegt, welke noodzakelijkerwijs
tot een verkeerde slotsom moet leiden.
Ik zeide reeds, dat Leeuwarden tot een bloeiende
stad is geworden. Dit houdt echter niet in, dat het ook
in vorige eeuwen niet reeds een stad van beteekenis is
geweest, immers zelfs reeds lang vóór 1435 was de stad
een belangrijk centrum van deze landstreek. Ware er
slechts een tijdstip bekend, waarop Leeuwarden „stad"
is geworden, dan zouden wij naar alle waarschijnlijk
heid thans het 7 a 800-jarig bestaan hebben gevierd.
Thans herdenken wij een stadsuitleg, n.l. de vergroo
ting van het oude Leeuwarden in 1435, toen Oldehove
en Hoek onder zijn stadsrecht werden gebracht, het
geen de basis is geworden van de verdere ontwikkeling
onzer gemeente.
Ik zal over die ontwikkeling wederom geen data of
cijfers noemen de gedenkboeken bevatten ook dien
aangaande zeer interessante gegevens. Slechts wijs ik
op de toeneming van de bevolking in de laatste honderd
jaren: van 1835 tot 1935 vermeerderde deze door na
tuurlijken aanwas van rond 22000 tot rond 52000 zielen.
En wanneer de in het verleden vastgestelde grenzen,
die thans onlogisch, ondoelmatig en hinderlijk zijn ge
worden, anders en beter werden getrokken, dan zou de
staatkundige eenheid, welke Leeuwarden dan op na
tuurlijke wijze zou vormen, een inwonertal van 60 a 70
duizend omvatten.
Het spreekt vanzelf, dat met de stadsuitbreiding een
vermeerdering gepaard ging van bezigheid op alle ge
bieden van het gemeentelijke leven, zoo uitwendig als
innerlijk. Maar tevens bracht die groei een toeneming
van gemeentelijke zorgen mede, waarvan men de
zwaarte in tijden van tegenspoed extra gevoelt.
De Raad is sinds vele jaren de plaats, waar die zor
gen zich ten slotte concentreeren en condenseeren en
waar dan de maatregelen moeten worden genomen om
er het hoofd aan te bieden.
Ik mag zeggen, dat de Raad van Leeuwarden, mees
tentijds zich gesteund voelend door de burgerij, voor
gelicht door het Dagelijksch Bestuur, bijgestaan door
een staf van plichtsgetrouwe ambtenaren, voortdurend
en zorgvuldig al datgene heeft overwogen en besloten,
wat hij meende dat in het werkelijke belang van de
stad zou kunnen strekken. Zijn er vergissingen begaan,
dan heeft dit tot oorzaak dat ieder, ook elke Raad. zich
wel eens vergissen kan; bleek een maatregel niet het
effect te hebben, hetwelk men er van verwachtte, dan
kwam dat dikwijls door omstandigheden, onafhankelijk
van den wil van het gemeentebestuur; ging niet alles
zooals de plaatselijke overheid dat gewenscht of nood
zakelijk achtte, dan vond zulks soms zijn oorsprong in
het ontbreken van de goedkeuring van autoriteiten,
wier goedkeuring nu eenmaal onontbeerlijk was, omdat
deze meenden, dat het genomen besluit niet in het be
lang der gemeente was. of in het ontbreken van mede
werking van anderen, over wie de gemeente geen zeg
genschap heeft. Dit heeft natuurlijk èn vroeger èn op
den huidigen dag wel eens tot teleurstellingen geleid,
maar niettegenstaande dat, ben ik er van overtuigd, dat
Leeuwarden, voorgegaan door zijn eigen regeering, tot
het uiterste zal trachten om zich, zoo lang mogelijk vol
gens eigen inzicht, door de moeilijkheden van dezen en
den komenden tijd heen te slaan, evenals het dat door
zoovele eeuwen heen heeft gedaan.
Zoo kom ik, als vanzelf, weer terug op mijn uitgangs
punt, dat met de herdenking van het verleden samen
moet gaan het denken aan de toekomst, het essentiëele
element van ieder goed bestuur en wijs beleid.
Wanneer ik hier dus gesproken heb over de betee
kenis, het belang en de praestaties van Leeuwarden, is
dat niet gedaan om onszelf te roemen of te wanen dat
wij meer of flinker of beter zijn dan anderen dit zou
al zeer kortzichtig wezen maar ten einde er een aan
sporing in te vinden om de plaats, welke het voorge
slacht voor onze stad heeft veroverd, te behouden, te
verstevigen en te beschermen.
Wanneer wij dit erkennen als den zin der herdenking,
welke wij thans vieren (en ik meen uit de wijze, waar
op de burgerij deze heeft voorbereid, te mogen opmaken
dat dit inderdaad het geval is), dan ben ik er van over
tuigd dat voor deze herdenking plaats is.
Als Voorzitter van den Raad dank ik allen die aan
voorbereiding en uitvoering medewerkten.
Ik spreek de hoop en het vertrouwen uit, dat Leeu
warden een mooie toekomst tegemoet moge gaan en bij
voortduring in bloei moge toenemen. Tegenslag is er
om eendrachtig overwonnen te worden; voorspoed om,
in zelfbeheersching, het verworvene om te zetten in
duurzaam gewin zóó doende kan uiteindelijk welvaart
niet uitblijven.
Ik heb op dezen dag even bij een mijlpaal langs onzen
weg stilgestaan, het is thans tijd om verder te gaan.
Ik hoop dat in eendrachtige samenwerking ook deze
Raad, als het eerste hoogste bestuursorgaan in de ko
mende 500 jaren, het werkelijk geluk van onze oude stad
in deze moeilijke tijden zal mogen bevorderen.
(Teekenen van instemming.)
Punt 2. De beraadslagingen worden geopend.
De heer Feitsma legt namens de rechts-Protestant-
sche Raadsclub de volgende verklaring af
dat de mededeeling van de Sociaal-Dem., de Vrijz.-
Dem. en Roomsch-Kath. Raadsfracties, waarin zij te
kennen geven te zijn overeengekomen (op grond van
den uitslag der laatst gehouden verkiezing) het nieuwe
college van B. en W. samen te stellen uit dezelfde frac
ties, als waaruit het thans is geformeerd, ons ten zeerste
heeft gegriefd;
dat men niet met ons heeft geconfereerd, doch zonder
ons over ons heeft beslist, achten wij in strijd met de
gangbare politieke begrippen, en niet bevorderlijk voor
de noodige samenwerking in het algemeen belang.
Een verdere bespreking achten wij thans niet wen-
schelijk, maar wij behouden ons het recht voor bij de
behandeling der begrooting hierop nader terug te
komen.
De heer J. Koopal legt de volgende verklaring af
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 September 1935.
127
Ten opzichte van het aan de orde zijnde agendapunt
wensch ik op te merken, dat het in de R.S.A.P. beli
chaamde socialisme te allen tijde afwijzend gestaan
heeft tegenover het aanvaarden van bestuursverant-
woordelijkheid in colleges, waarin de meerderheid be
staat uit vertegenwoordigers der burgerlijke partijen.
Het was immers niet aan te nemen, dat een burger
lijke meerderheid in normale omstandigheden zou toe
staan, dat er socialistische bestuursdaden werden ver
richt, terwijl aan den anderen kant een socialist zich er
voor moest wachten om op te treden als uitvoerder van
den wil der burgerlijke meerderheid.
Gold dit standpunt reeds in een periode toen het
kapitalisme in bloei toenam en het kon schijnen, alsof
door overleg tusschen de vertegenwoordigers der arbei
dende klasse en die der bezittende klasse er nog voor
deden te behalen waren voor de arbeidersklasse, in
deze periode, nu de ondergangsverschijnselen van het
kapitalisme iederen dag duidelijker zichtbaar worden
en nu alle overleg tusschen de vertegenwoordigers der
beide klassen steeds als resultaat heeft, dat op de arbei
dersklasse nieuwe lasten worden gelegd in deze
periode is er minder dan ooit reden om af te stappen
van het tot nu toe aanvaarde socialistische standpunt.
Wij denken er dus niet aan het voorbeeld te volgen
van de andere arbeiderspartijen, de S.D.A.P. en C.P.H
die er sinds een aantal jaren naar streven de kapitalis
tische bestuursposten in samenwerking met de verte
genwoordigers der burgerlijke partijen te gaan bezetten.
Wij wenschen trouw te blijven aan de onverander
lijke beginselen van den klassenstrijd en als gevolg
daarvan kunnen wij geen medewerking verleenen aan
het tot stand komen van een college van B. en W.,
waarvan wij niet met redelijken grond kunnen ver
wachten, dat het socialistische gemeentepolitiek aan de
orde zal stellen.
Daarom stel ik er prijs op te verklaren, dat ik bij de
verkiezing der wethouders mijn stem blanco zal uit
brengen.
De heer Oosterhoff sluit zich, namens den Vrijheids
bond. aan bij het door den heer Feitsma gesprokene.
De beraadslagingen worden gesloten.
De heer Feitsma en Hooiring vormen het stembureau.
In de eerste vacature wordt benoemd de heer G. Rit
meester, met 20 stemmen, terwijl 9 biljetten blanco wor
den ingeleverd.
De heer Ritmeester verklaart deze benoeming aan te
nemen.
In de tweede vacature wordt benoemd de heer G.
Botke, met 20 stemmen, terwijl 9 biljetten blanco wor
den ingeleverd.
De heer Botke verklaart deze benoeming aan te
nemen.
In de derde vacature wordt benoemd de heer de
Boer, met 20 stemmen, terwijl 9 biljetten blanco wor
den ingeleverd.
De heer De Boer verklaart deze benoeming aan te
nemen.
In de vierde vacature wordt benoemd de heer P. F.
J. Westra, met 19 stemmen.
Op den heer J. A. Feitsma wordt 1 stem uitgebracht
terwijl 9 biljetten blanco worden ingeleverd.
De heer Westra verklaart deze benoeming aan te
nemen.
De nieuwbenoemde wethouders nemen op verzoek
van den Voorzitter hunne zetels in.
Punt 3. De notulen der vergaderingen van 28 Mei en
25 Juni 1935 worden onveranderd vastgesteld.
Punt 4. Wordt medegedeeld
a. dat Gedeputeerde Staten hebben goedgekeurd de
Raadsbesluiten
d.d. 25 Juni 1935 tot vaststelling van rooilijnen aan
den Lekkumerweg
d.d. 23 Juli 1935 tot ruiling van grond, gelegen ten
Westen van Oldegalileën en
tot ingebruikgeving van grond, enz. aan de Stichting
„Jeugdherbergen in Friesland":
d.d. 13 Augustus 1935 tot het voeren van rechtsge
dingen resp. tegen A. Keijzer en J. C. von Burg en
tot het waarborgen van renten en aflossingen van een
geldleening, aan te gaan door de N.V. „I.W.G.L.".
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
b. De Voorzitter deelt mede, dat na het opmaken
der agenda nog is ingekomen een verzoek namens het
Secretariaat van de Communistische Partij Holland, afd.
Leeuwarden, om een feestgave tijdens de feestweek aan
de werkloozen.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, niet op
het request in te gaan. Zij zijn reeds doende iets voor
deze dagen te doen, maar door het passeeren van de
verschillende instanties heeft deze zaak op het oogen-
blik nog geen beslag kunnen krijgen.
Met algemeene stemmen wordt dienovereenkomstig
besloten.
De heer Terpstra zou gaarne, in afwijking van den
algemeenen regel, een vraag stellen, die eigenlijk de
vorige vergadering had moeten plaats hebben en wel
naar aanleiding van de mededeeling van den Voorzitter,
dat de gemeentebegrooting door Ged. Staten is goed
gekeurd. Spr., en met hem vele andere Raadsleden,
heeft deze mededeeling niet gehoord en ook bij de stuk
ken heeft hij niets daaromtrent kunnen vinden. Zijn
vraag is thans, of aan de goedkeuring van de begrooting
ook een of meer voorwaarden zijn verbonden en of aan
deze goedkeuring ook onderhandelingen zijn vooraf
gegaan.
De Voorzitter heeft de vorige keer bij de mededee-
lingen alleen gezegd, dat de begrooting is goedgekeurd.
Waar de brief even wordt gehaald, stelt spr. voor nu
verder te gaan met de sectietrekking en daarna op deze
vraag terug te komen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
Punt 5. De verdeeling geschiedt als volgt
in de eerste sectie zullen plaats nemen de heeren
J. Koopal, De Vries, De Bruin, Posthuma, Van Kollem,
Praamsma, Buiël en Muller;
in de tweede sectie de heeren P. A. Koopal, Terp
stra, Balk, Hellema, mevr. Buisman—Blok Wijbrandi,
de heeren Van der Meulen, Van der Schoot, Ooster
hoff en Hooiring;
in de derde sectie mevr. Van DijkSmit, de heeren
Feitsma. Molenaar, IJtsma, Algera, Wiersma, Turksma
en Bos.
Volgens art. 60 van het Reglement van Orde is wet
houder Ritmeester voorzitter van de eerste sectie.
Naar de loting, welke vervolgens plaats heeft, wor
den aangewezen tot voorzitter van de tweede sectie
wethouder Westra, en tot voorzitter van de derde sec-