130 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 September 1935.
reorganisatie, waaruit de bezuinigingen positief zullen
kunnen blijken.
Mevr. Buisman—Blok Wijbrandi, die een voorstel in
denzelfden geest had willen doen, kan nu volkomen met
het voorstel van den heer Oosterhoff meegaan.
De heer Wiersma kan, na hetgeen de heer Oosterhoff
heeft gezegd en nadat mevr. Buisman zich daarbij heeft
aangesloten, kort zijn. Ook spr.'s fractie is van meening,
dat zij met dit voorstel, dat zoo weinig toelichting heeft,
niet zonder meer accoord kan gaan, en zij zou het bij
zonder op prijs stellen eerst het voorstel tot reorganisatie
van deze diensten te hebben, omdat daarin dingen
kunnen voorkomen, die minder aangenaam zijn met het
oog op de bezuinigingen, die men er mede denkt te
bereiken.
De heer Terpstra sluit zich gaarne aan bij het voorstel
van den heer Oosterhoff. Aan de zinsnede in de toe
lichting. dat de Commissie voor O. W. met het voorstel
accoord kan gaan, wil spr. niet tornen, maar toch wil
hij opmerken, dat het hem groote moeite heeft gekost
met dit tweeledige voorstel mee te gaan. De verklaring
van den heer Melot, dat werkelijk zoo spoedig mogelijk
bezuinigingen zullen plaats hebben, heeft echter den
doorslag gegeven. Door het voorstel van den heer
Oosterhoff krijgen nu èn B. en W. èn de heer Melot
gelegenheid de wijze, waarop de in uitzicht gestelde
bezuinigingen plaats zullen hebben, duidelijk te maken.
De heer Posthuma sluit zich aan bij degenen, die
nadere gegevens hebben gevraagd, omdat deze niet zijn
gegeven en thans de stukken laten zien dat het onder
havige voorstel geen bezuiniging van eenige beteekenis
brengt.
Spr. heeft echter nog een bezwaar. Wordt het voor
stel aangenomen, dan wordt er een buitengewoon nauw
contact gelegd tusschen de menschen die aangewezen
zijn op Maatschappelijk Hulpbetoon en zij die de Ar
beidsbeurs moeten bezoeken, de werkzoekenden dus en
degenen die komen om te stempelen. Naar spr.'s mee
ning moet het voor deze twee laatste groepen bijzonder
pijnlijk zijn, om met die ongelukkigen, die op M. H.
zijn aangewezen, samen te komen in één gebouw. Wel
heeft hij op de teekening gezien, dat getracht is een
oplossing te maken, zoodat er eenige gescheidenheid is,
maar deze oplossing kan hem toch niet geheel bevre
digen. Hij behoudt zich voor nader op deze aangelegen
heid terug te komen als het voorstel nog eens aan de
orde wordt gesteld, tenzij de wethouder hem thans een
voldoend antwoord geeft.
De heer Westra (weth.) is van meening, dat allen
te veel den nadruk hebben gelegd op de bezuiniging:
men moet dit voorstel echter niet beschouwen als be-
zuinigings-voorstel. Als men het zoo beschouwt, kan
spr. zich voorstellen dat men eenigszins teleurgesteld is,
maar bezuiniging is niet in de eerste plaat het motief
geweest en het eenige wat er over bezuiniging in het
voorstel staat is, dat door de twee genoemde takken
van dienst samen te voegen en onder eenhoofdige lei
ding te brengen, een centralisatie van de administratie
op dit gebied ontstaat, welke niet alleen tot een bespa
ring op de desbetreffende uitgaven zal leiden, maar die
ook in het belang van die diensten zelve is. B. en W.
zijn dus alleen van meening, dat men door samenvoeging
iets goedkooper uit kan, dan wanneer de diensten naast
elkaar blijven loopen, hetgeen spr. toelicht met de in de
stukken genoemde cijfers. Als men het voorstel dus zóó
beschouwt, dat in den vervolge de diensten zoo goed
mogelijk worden ingericht en men daarenboven nog een
besparing krijgt, kan men naar spr.'s meening wel te
vreden zijn.
Dat met dit voorstel niet tevens een voorstel is ge
daan t. a. v. de personeelsformatie (een schema hiervan
staat in een brief, die bij de stukken lag) is hierin ge
legen, dat, wanneer de zaak ter hand wordt genomen,
er eenige spoed is bij de verbouwing van het gebouw
Jacobijnerkerkhof, en waar deze verbouwing afhangt
van de vraag of in beginsel besloten wordt om de dien
sten samen te voegen, hebben B. en W. besloten met
dit voorstel te komen, terwijl dan inmiddels door B. en
W. de kwestie van de personeelsformatie, die wat de
salarissen betreft in het G. O. zal moeten worden be
sproken, hetgeen eenigen tijd zal vorderen, nader zal
worden bezien.
De heer Oosterhoff meent niet behoeven te zeggen,
dat hij door de mededeelingen van de tafel van B. en
W. niet geheel tevreden is gesteld.
Allereerst heeft de betrokken wethouder de duidelijke
zinsnede uit het voorstel, dat de samenvoeging van de
diensten niet alleen tot vereenvoudiging van de admini
stratie, maar bovendien tot besparing van uitgaven zou
leiden, trachten te niet te doen door te zeggen, dat de
bezuiniging wel niet veel zal zijn. Dit alles maakt het
voor spr. nog noodzakelijker het geheel beter te kunnen
overzien, voor hij zijn stem geeft aan dit voorstel.
Wij weten wel welke vermeerdering van kosten dit
voorstel medebrengt, maar wij behooren te weten wat
de vermindering zal zijn, alvorens onze stem uit te
brengen.
Waarom is niet tegelijk met dit voorstel het reorga
nisatieplan ingediend Dat de samenvoeging van die
diensten zóó urgent zou zijn. dat het geen vergadering
meer zou kunnen wachten, wil er bij spr. niet in. Hij
acht het wenschelijk, dat de Raad het reorganisatie
voorstel in zijn geheel beziet en handhaaft daarom zijn
voorstel om dit agendapunt terug te nemen en deze
kwestie opnieuw in den Raad te brengen.
De heer Westra (weth.) is van meening, dat B. en
W. bezwaarlijk met het G. O. kunnen gaan praten over
salarissen van personeel van diensten, waarvan niet be
kend is of de Raad die diensten op een dergelijke wijze
wenscht ingericht te hebben. In de eerste plaats zal
de Raad in beginsel moeten besluiten of de beide dien
sten worden samengevoegd, zoodat men in het G. O.
kan spreken over de salarieering van bepaalde ambte
naren.
Wat de bezuiniging betreft, deze ligt hoofdzakelijk
in de eenhoofdige leiding. Het salaris van één directeur
wordt uitgespaard en misschien nog dat van één man
personeel, omdat nu iemand bij de beide diensten ge
zamenlijk werk kan verrichten. Andere bezuinigingen
kunnen op de personeelsuitgaven niet worden ver
kregen. Naar spr.'s meening is dit gemakkelijk te over
zien en alleszins duidelijk, maar wanneer de Raad
uitstel verlangt, zal hij zich natuurlijk moeilijk daartegen
kunnen verzetten.
De heer Posthuma is het niet met den wethouder
eens, als deze zegt, dat het een beginselbesluit is, omdat,
wanneer dit voorstel wordt aangenomen, men dan heeft
te aanvaarden dat voor 20.300.zal worden ver
bouwd.
Op de interruptie van den heer Westra, dat dat het
tweede gedeelte van het voorstel is, antwoordt spr.,
dat men het voorstel als één geheel moet bezien.
In de tweede plaats heeft spr. geen antwoord ge
kregen op zijn vraag t.a.v. de bezoekers. Z. i. wordt
hier iets bij elkaar gebracht wat eigenlijk niet bij elkaar
hoort en hij wil B. en W. met nadruk verzoeken zoo
veel mogelijk maatregelen te nemen, dat de drie door
hem genoemde groepen gescheiden blijven. Naar zijn
meening kan nog wel iets meer worden bereikt.
De heer Wiersma trekt zeer in twijfel hetgeen de
wethouder omtrent de bezuiniging heeft gezegd, omdat
hij het ziet aankomen dat men, wanneer de samenvoe
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 September 1935.
131
ging tot stand is gekomen, den directeur een hooger
salaris zal geven, dan hij op het oogenblik als hoofd
van één instelling heeft, terwijl ook de diensten wel iets
luxueuzer zullen worden ingericht. Spr. staat dan ook
op het standpunt, dat de zaak eerst in het G. O. moet
worden bekeken. Dat dit eenig formeel bezwaar zou
ontmoeten is hij niet met den wethouder eens, omdat
het G. O. toch altijd een adviseerend lichaam is en de
Raad geheel vrij blijft. Met den heer Posthuma is spr.
van meening, dat dit voorstel geen uitspraak in beginsel
is en het lijkt hem daarom beter de zaak aan te houden
en later in haar geheel te bezien.
De heer IJtsma wil ook een enkel woord zeggen, niet
omdat hij de zaak zoo ernstig neemt als de betrokken
wethouder dat doet wat de behandeling van deze kwes
tie in het G. O. betreft de salarieering kunnen wij
later met elkaar bespreken maar omdat hij meent,
dat men niet moet verwarren, dat de onderbrenging van
verschillende diensten in één gebouw dan wel samen
voeging van verschillende diensten twee heel verschil
lende begrippen zijn. Deze takken van dienst hebben
elkaar telkens noodig en hier heeft een samenvoeging
van diensten plaats in één gebouw, diensten, waarvan
de taak van elk op zich zelf vrij nauwkeurig hetzij
door wettelijke bepalingen, hetzij door Koninklijke be
sluiten is geregeld, zoodat een ineenvloeiïng niet
verder gebeurt dan de wettelijke maatregelen toelaten.
Spr. heeft het ook met een korreltje zout genomen of
de bezuinigingen, die in het voorstel in uitzicht worden
gesteld, wel inderdaad zullen worden bereikt en hij acht
geen Raadslid ook B. en W. niet in staat precies
op te geven hoeveel men door deze samenvoeging zal
bezuinigen. Maar al zou het zelfs iets meer moeten kos
ten, dan hoopt spr. dat er rekening mee zal worden ge
houden dat de allerergst verdrukten, de menschen die
bij het Burgerlijk Armbestuur komen, nu gelegenheid
krijgen in' het gebouw te wachten en voortaan niet meer
op straat in de rij behoeven te staan. De Raad moet
maken dat hier een stukje sociaal werk wordt gedaan.
Er is alles voor te zeggen deze diensten zoo zuinig
mogelijk te doen loopen en het den menschen, die daar
van gebruik moeten maken, iets aangenamer te maken
en daarom moet de Raad dit voorstel niet uitstellen,
maar het aannemen, zoodat deze zaak op de meest spoe
dige wijze tot stand komt.
De Voorzitter stelt voor, waar uit de besprekingen
is gebleken dat men b.v. in beginsel voor samenvoeging
kan zijn. maar zich met de wijze van uitwerking, zooals
B. en W. zich die denken, niet kan vereenigen en deze
nog nader wenscht te bekijken, of dat men in het alge
meen tegen samenvoeging is, de punten a, b en c van
het voorstel afzonderlijk in stemming te brengen.
Mevrouw Buisman Blok Wijbrandi: Er is toch een
voorstel van den heer Oosterhoff om de geheele zaak
aan te houden
Men kan in theoretisch opzicht voor samenvoeging
zijn, maar wanneer dit in de practijk te bezwaarlijk is,
dan zou het spr. spijten, dat zij voor het in principe
samenvoegen had gestemd, omdat men er dan aan vast
zit.
Het lijkt haar verstandiger, de geheele zaak drie
weken aan te houden, te meer, waar er zooveel bezwa
ren tegen het voorstel zijn gemaakt.
De Voorzitter zegt, dat, als hij geweten had dat de
heer Oosterhoff een voorstel tot uitstel had gedaan, hij
dit eerst aan de orde had gesteld, waardoor deze dis
cussies vermeden hadden kunnen worden. Spr. had het
zóó opgevat, dat de heer Oosterhoff wel voor punt a
zou stemmen, maar de verdere uitwerking aan den Raad
wilde overlaten. Wordt het voorstel tot uitstel aange
nomen. dan gaat men over drie weken weer over het
zelfde voorstel praten, tenzij B. en W. een bepaalde
opdracht wordt gegeven. Spr. zou gaarne een schrif
telijk voorstel ontvangen.
De heer Oosterhoff zegt, dat het zijn bedoeling is
hetgeen hij ook duidelijk heeft gezegd dit voorstel
aan B. en W. terug te zenden met verzoek het opnieuw
in te dienen met een voorstel tot reorganisatie. Spr. be
grijpt de strekking van het voorstel van den Voorzitter
niet. De wethouder heeft gezegd, dat er zoo'n haast is
bij de uitvoering van het werk en dat de Raad het voor
stel moet aannemen, maar wat hebben B. en W. er aan.
als hier alleen in beginsel wordt besloten tot samen
voeging en de twee andere punten worden verworpen
Waarom de zaak niet te laten wachten tot over de
andere punten eveneens een beslissing kan worden
genomen
De Voorzitter merkt op, dat, als B. en W. weten dat
de Raad principieel voelt voor de samenvoeging, zij
door kunnen werken; anders staan zij er weer precies
zoo voor, als toen dit voorstel werd ingediend.
Spr. zal het voorstel van den heer Oosterhoff af
wachten.
De heer Terpstra meent, dat de voorstelling, welke
de Voorzitter van deze zaak geeft, niet in alle deelen
juist is.
De Voorzitter zegt, dat indien het voorstel van den
heer Oosterhoff zuiver een voorstel tot uitstel is, er
verder niet meer over gepraat behoeft te worden.
De heer Oosterhoff dient het volgende voorstel in
„Stelt voor praeadvies bijlage no. 120 aan B. en
W. terug te zenden, met verzoek dit weder in te die
nen tegelijk met verdere plannen van volledige reor
ganisatie."
De heer Hellema merkt op, dat ook reeds in het voor
stel van B. en W. staat, dat, indien het voorstel tot
samenvoeging wordt aangenomen, den Raad nadere
voorstellen omtrent de verdere organisatie zullen berei
ken en deze nadere voorstellen wil de heer Oosterhoff
direct hebben.
De Voorzitter doet lecture van het voorstel van den
heer Oosterhoff.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van den heer Oosterhoff wordt met 20
tegen 8 stemmen, die van de heeren J. Koopal, De Vries,
IJtsma, Muller, Van Kollem, De Boer, Botke en Hooi-
ring, aangenomen.
De Voorzitter stelt wederom aan de orde de door
den heer Terpstra genoemde kwestie betreffende de
goedkeuring van de gemeentebegrooting.
De heer Ritmeester (weth.) heeft de resolutie van
Ged. Staten over deze kwestie reeds aan den heer
Terpstra laten zien en het lijkt hem wenschelijk, deze
nog ter visie te leggen, opdat alle Raadsleden er alsnog
kennis van kunnen nemen.
Spr. is te allen tijde bereid er nog nader over te
spreken of er inlichtingen over te verstrekken.
De Voorzitter stelt voor, de punten 20 en 21 van de
agenda tot de volgende vergadering aan te houden.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
Niets meer te behandelen zijnde, wordt de verga
dering door den Voorzitter gesloten.