136 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 September 1935. wenden, moet hij zich wenden tot het B. A., dat ter zake de noodige beslissingen heeft te nemen. De heer IJtsma zet nogmaals zijn standpunt uiteen en verklaart tegenover den heer Posthuma, dat, toen hij zei dat deze zaak een speelbal dreigde te worden van politiek gedoe, geen haar op zijn hoofd er aan heeft gedacht om daarmee de C. D. U. of eenige andere politieke groep te bedoelen. Het verbaast en spijt spr., dat hij daarmee blijkbaar een wonde plek heeft geraakt, die hij absoluut niet bedoelde te raken. Maar moet men elkaar hier vertellen, dat ƒ6.steun te weinig is Neen, 8.en 10.is óók te weinig, wist men dat niet En weet men niet dat in klasse 9 er arbeiders zijn, die volgens officieel besluit van den Minister 6.20 uitgekeerd krijgen voor man en vrouw plus 0.50 per kind en dat alle organisaties, van welke richting ook, voortdurend bij de Regeering protesteeren, dat de uitkeeringen schandelijk laag zijn Maar bovendien vallen de schippers niet onder eenige steunregeling. Spr. zet uiteen dat men hier eigenlijk al klinkt dat wat eigenaardig met een middenstands- groep of althans een zelfstandigheidsgroep te doen heeft. Welk onderscheid is er tusschen een schipper niet een transportarbeider, die in een schip woont die nog zijn bevrachtingsbewijs heeft en een winkelier, die failliet is Daarom heeft het niet de minste waarde en komt men er niets verder mee als men zegtwij moeten het ant woord hebben, dat B. en W. hun best willen doen om de zaak in orde te krijgen; de zaak blijft dan toch zooals zij was. De bedragen zijn te laag, maar wil men iets doen, dan moeten de steunregelingen alle worden ver hoogd, want geen enkel bedrag is voldoende. Spr. her haalt, dat hij veel liever ziet dat deze groep, zoo noodig met hulp van B. en W.. met de noodige kracht bij de Regeering aandringt op steun en hij hoopt, dat de schippersvereenigingen, met hulp van alle politieke groepen, die het ernstig meenen met deze menschen, er in zullen slagen, dat dit nijvere deel van de burgerij zullen worden gesteund. De heer Buiël dringt aan op een antwoord op zijn vragen. Deze betreffen het eenige, wat wèl tot de com petentie van den Raad behoort. De heer Westra (weth.) zegt, dat men z.i. alleen ver betering in den toestand van de werklooze schippers kan krijgen, wanneer van Rijkswege een steunregeling voor de schippers zou worden ontworpen, waardoor het niet meer noodig zou zijn voor hen om die gemeenten op te zoeken, waar zij het best behandeld worden. B. en W. hebben daarover reeds in samenwerking met andere gemeenten aan den Minister geadresseerd, maar daarop een afwijzende beschikking gekregen. Zij hebben dus, wat dat betreft, reeds hun best gedaan; het lijkt spr. niet mogelijk op het oogenblik verbetering in dezen toestand te krijgen. De Voorzitter antwoordt den heer Buiël, dat hij het wel wil nazien, maar dat hij voorloopig van oordeel is, dat het niet mogelijk is om voor bepaalde schippers, die geen inkomsten hebben, het havengeld te vermin deren, omdat dit een privilege zou zijn op het stuk van belasting voor menschen beneden een zeker inkomen. Spr. wil er ook ernstig op wijzen, dat wij hier elk jaar een toevloed krijgen van schippers, die hier niet thuis hooren, zoodat men om die reden het havengeld eerder zou verhoogen dan verlagen. Kwam er werkelijk een afdoende regeling, waarbij de schippers werden ge steund in de plaats waar zij thuis hooren, dan zou men ook vrijer staan tegenover de bepaling van het haven geld. B. en W. willen die zaak nog wel eens bekijken, maar persoonlijk is spr.'s opinie, dat bedoelde verlaging niet mogelijk zal zijn. De beraadslagingen worden gesloten. Het schrijven wordt voor kennisgeving aangenomen. i. beroepschrift van de N. V. „Lijempf" tegen het besluit van Burgemeester en Wethouders, waarbij haar vergunning tot het bouwen van een melkinrichting aan de Westerparkstraat is geweigerd; j. schrijven van de afd. Leeuwarden van den Ned Bond van Werkgevers in hotel-, restaurant-, café- en aanverwante bedrijven (Horecaf) en van de afd. Leeu warden van den Frieschen Bond van hotel-, café- en societeithouders „Plaatselijk Belang", houdende verzoek de belastbaarheid ingevolge de wet op de Personeele belasting voor de huurwaarden van vergunningslokalen tot t/3 terug te brengen. De stukken sub i en j worden in handen van Burge meester en Wethouders gesteld om praeadvies. k. schrijven van de Vereeniging van Gemeente accountants houdende verzoek het voorstel van Burge meester en Wethouders tot reorganisatie van den veri ficatiedienst niet aan te nemen. Zal worden behandeld bij punt 6 der agenda. I. dat Burgemeester en Wethouders na aanbesteding de verbetering van den Lekkumerweg hebben opge dragen aan de N.V. Aannemersbedrijf „Rivaal" te Sneek voor 11.159.25 en het leveren en opstellen van den bovenbouw van een brug over het Vliet aan de N.V. De Nederlandsche Staalindustrie te Rotterdam, voor 11.230.-. Wordt voor kennisgeving aangenomen. m. adres van D. Landeweer te Amsterdam betref fende het voorstel van Burgemeester en Wethouders in zake den verkoop van eigendommen aan de pro vincie Friesland. Waar dit adres na sluiting van de agenda is binnen gekomen, doet de Secretaris op verzoek van den Voor zitter daarvan voorlezing. Zal worden behandeld bij punt 12 der agenda. n. De Voorzitter kan in aansluiting met wat de vorige vergadering is meegedeeld over een feestgave nog mededeelen, dat B. en W. daaromtrent overleg hebben gepleegd met de instanties, welke daarvoor in aanmerking kwamen en dat Ged. Staten hebben bericht dat zij tegen de uitkeering van een feestgave bezwaar maken, zoodat B. en W. in dezen niet verder hebben kunnen werken. De heer Muller vraagt nadere inlichtingen, omdat er niets hiervan bij de stukken lag. De Voorzitter deelt nog mede dat de brief van Ged Staten aan B. en W. eindigt met deze woorden „Onder deze omstandigheden kan van een ander dan afwijzend antwoord op Uw vraag o. i. geen sprake zijn." De mededeeling wordt voor kennisgeving aangenomen o. De heer Terpstra vraagt het woord over de in portefeuille 2 voorkomende gewisselde stukken tusschen B. en W. en Ged. Staten omtrent de begrooting voor 1935. De Voorzitter wil daartoe thans wel de gelegenheid geven, maar vraagt of niet de meest geschikte gelegen heid hiervoor zou zijn bij de begrooting zelf. De heer Terpstra ontkent dat niet, maar op het oogenblik is het up to date en dan is het bijna in het vergeetboek. De beraadslagingen worden geopend. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 September 1935. 137 De heer Terpstra zegt dank voor de gelegenheid om inzage van de bedoelde stukken te hebben kunnen nemen, doch voegt er uitdrukkelijk aan toe, dat die dankbetuiging niet verder gaat dan van iemand, aan wiens recht is voldaan, d.w.z. dat z.i. de Raadsleden het recht hadden die stukken in te zien. Spr. herinnert zich niet, dat er ooit voor een begroo ting zoo n animo is geweest, zoowel van de Raadsleden als van de groote massa, als voor die van 1935 zeer zeker omdat zij stond in het teeken des tijds en daarin zaken werden behandeld, die nog nooit in den Raad van Leeuwarden zijn behandeld en daarom had hij graag gewild, waar de normale tijd van onderzoek reeds maanden was overschreden, dat B. en W. de gelegen heid hadden te baat genomen om den Raad en als zoo danig ook het publiek in te lichten omtrent de niet- goedkeuring der begrooting. De Raad had het recht te weten welke bezwaren Ged. Staten hadden. Spr. herinnert aan een artikel van den eersten burger dezer stad, geschreven kort voor de herdenkingsfeesten en waar boven stond „Saamhoorigheid", welk artikel spr. zoowel om stijl als inhoud heeft bewonderd. Hij betoogt dat, indien de gedachte over „saamhoorigheid" en de juist geteekende verhouding tusschen Raad en college van B. en W. hier in practijk was gebracht deze is echter, jammer genoeg, in Leeuwarden tot nu toe iets anders geweest het college op voorstel van den Voorzitter de reden van het uitblijven der goed keuring door Ged. Staten van de begrooting openhartig, al was het uitsluitend uit wellevendheid, aan den Raad had moeten mededeelen. Dat dit niet is gebeurd, be schouwt hij als een fout en een verzuim. Was dat niet gepleegd, dan was èn in den Raad èn door het groote publiek niet zoo herhaaldelijk gefantaseerd over de vraag waarom blijft de goedkeuring van de begrooting toch uit Naar spr.'s subjectieve opvatting is er echter een nog veel ernstiger fout of verzuim begaan. Toen na de mysterieuze wijze, waarop het door den Voorzitter is medegedeeld, de Raadsleden waaronder ook spr. in de krant lazen dat de begrooting was goedgekeurd De Voorzitter: Op welke wijze Drukt U zich dui delijk uit De heer Terpstra: Ik zeg dat ik Uw mededeeling niet heb gehoord. De Voorzitter: U zegt dat ik het heb gezegd op een wijze gaat U daarmee door. De heer Terpstra: Op een wijze waardoor ik het niet kón hooren. Ik zeg niet dat de oorzaak bij U lag. De Voorzitter: Ja, de Raad heeft U wel begrepen, mijnheer Terpstra, De heer Terpstra verklaart, dat van de 29 Raads leden er naar zijn overtuiging weinigen zijn, die het wèl hebben gehoord. Spr. maakt er den Voorzitter echter geen verwijt van, omdat er op dat oogenblik in de zaal druk gesproken werd, waardoor het den leden kan zijn ontgaan. Met betrekking tot de tweede fout, die is gemaakt, vervolgt spr., dat de begrooting is goedgekeurd, wel niet voorwaardelijk, maar wèl, nadat aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Spr. betwist in dezen noch de rechten van Ged. Staten noch die van B. en W., maar meent wel, dat B. en W. verplicht waren geweest om vóór de gedane mededeeling den Raad kennis te geven van de bezwaren van Ged. Staten. Nu toch heeft men een goedgekeurde begrooting, die niet overeenkomt met de door den Raad vastgestelde begrooting. Volgens de Gemeentewet en de toelichting daarop mogen af- en overschrijvingen niet anders plaats hebben dan door den Raad. Spr. begrijpt ook niet, dat Ged. Staten eenvoudig op de door B. en W. gegeven belofte tot goedkeuring zijn overgegaan, ook al zullen er straks wel eenige voorstellen van B. en W. komen, waarin met de door Ged. Staten geuite wenschen is rekening gehouden. Daarvoor is het dan, zij het niet te laat, dan toch laat genoeg; dat had eerder moeten gebeuren. Immers, de gevraagde veranderingen zijn niet gering en het blijkt dat, nadat B. en W. eerst hebben geweifeld, zij na herhaald bericht van Ged. Staten, dat die eisch voor goedkeuring der begrooting moest worden vervuld, bij schrijven van 23 Juli 1935 hebben beloofd te zullen bevorderen dat voor de begrootingen voor 1936, 1937 en 1938 respectievelijk 150.000. 100.000.en 50.000.uit het reservefonds zal worden verbruikt en tegelijk dat niet, zooals door den Raad was aan genomen, van de reserve van ruim 500.000.— voor dit jaar 250.000.zal worden verbruikt maar 220.000.- Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: Hoogstens 250.000.was het. De heer Terpstra Neen, want er zou 271.000. overblijven voor het volgend jaar. Spr. heeft niets tegen de vervulling van die eischen, maar alvorens dat te beloven, hadden B. en W. den Raad moeten vragen of deze er mee accoord kon gaan De heer Muller: Dan hadden jullie er nóg eens over kunnen praten. De heer Terpstra Neen, maar men dient elkanders rechten hier ook goed en nauwkeurig in acht te nemen en spr. gevoelt, tenzij B. en W. hem straks van het tegendeel overtuigen, dat hier aan de rechten van den Raad is te kort gedaan. Dat geldt ook den Kapitaal- dienst, volgens welke voor 62.000.een brug over het Vliet zou worden gebouwd, met electrische instal latie, waarvan echter Ged. Staten niets wilden weten. B. en W. zijn het ten slotte met hen eens geworden over een prijs van 53.000.Dat zal de andere Raadsleden, evenals spr., wel goed zijn, maar toch was het niet meer dan plicht, althans niet meer dan wellevend geweest, wanneer B. en W. ook daaromtrent vooraf overleg met den Raad hadden gepleegd. Terugkomende op het begin zijner rede, meent spr. namens de rechts-Prot. fractie te spreken als hij zegt wij hebben dus lang gewacht en niet verkregen eenige mededeeling De heer Ritmeester (weth.): Maar ook niet stil ge zwegen De heer Terpstra zegt dat het adres aan Ged. Staten, waarop de heer Ritmeester zinspeelt, zooals deze ook wel weet, niet afkomstig is van spr.'s fractie maar van den handeldrijvenden middenstand. (Interrupties: „de christelijke" en „dat is een broertje en een zusje"). Spr. vervolgt dat het moeilijk is uit te maken of dat een broertje en een zusje is. Maar toen in de verkiezingsdagen de heer Ritmeester de mededeeling heeft gedaan, dat zeer waarschijnlijk de begrooting werd goedgekeurd, wist hij er blijkbaar meer van dan eenig ander Raadslid en waarom heeft hij toen niet den Raad officieel medegedeeld, welke bezwaren er tegen werden gemaakt Spr. hoopt, dat de weth. van Financiën hem kan overtuigen dat zijn subjectieve opvatting in dezen onjuist is. De heer Oosterhoff meent uit het lachen in den Raad tijdens de rede van den heer Terpstra haast de gevolg trekking te moeten maken, dat men de ware portée van deze zaak niet doorziet. Het gaat hier alleen om een kwestie van bevoegdheden en het is van het grootste

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1935 | | pagina 3