142 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 September 1935.
hier naar voren zijn gebracht, zijn behandeld, vond ook
daar geen bestrijding. Met de wijze, waarop de heer
Algera de door B. en W. gewenschte bezuiniging wil
bereiken, gaat spr. eigenlijk nog liever accoord dan
met de door B. en W. voorgestelde reorganisatie; hij
zegt niet, dat hij zich daar uiteindelijk tegen zal ver
zetten, maar hij heeft wel degelijk bedenkingen tegen
de toelage van 750.terwijl hij ook de voorgenomen
bevorderingen eerst nog onder de loupe wenscht te
nemen. Spr. critiseert de motiveering daarvan, waaruit
z.i. blijkt, dat men gaat reorganiseeren om bevordering
mogelijk te maken. Zoo vreemd heeft hij het nog nooit
gezien. Als dat mogelijk is in den kring van het secre-
tariepersoneel, acht hij dat buitengewoon gevaarlijk en
dan zijn die ambtenaren vrij wat bevoorrecht bij die
van andere takken van dienst zooals bij de bedrijven.
De heer De Boer (weth.) zegt, dat in een vergadering
van het G. O. op 11 Sept. j.l. onder punt 5 deze aan
gelegenheid aan de orde is gesteld en dat uit die ver
gadering zelf is verzocht, de zaak nog even in over
weging te mogen houden en daarover schriftelijk te ad-
viseeren. Van dit laatste is door twee organisaties ge
bruik gemaakt, terwijl de beide andere reeds in de
vergadering zich accoord hebben verklaard met de
voorgestelde toelage.
Spr. is het voor een deel niet oneens met wat de heer
Praamsma over de adviezen heeft gezegd. Daaruit blijkt
toch, dat men een voorwaarde stelt om met het voorstel
accoord te gaan en dat, als die niet wordt vervuld, men
er tegen is. Dat is een methode, die men in het G. O.
niet kent, die geen gewoonte moet worden en die orga
nisaties, welke zooveel jaren deel uitmaken van het G.
O., niet hadden moeten toepassen.
T.a.v. de mogelijkheid van enkele bevorderingen zegt
spr., dat de formatieverordening op het oogenblik die
bevordering niet toelaat, waarom wordt voorgesteld
haar zoo te wijzigen, dat het wèl mogelijk wordt. Door
het college is echter nog allerminst een besluit genomen,
wie voor bevordering in aanmerking komen, dus ook
niet met betrekking tot den ambtenaar, die volgens den
C. N. A. B. en den Bond van Overheidspersoneel spe
ciaal zou moeten worden bevorderd.
Overigens is de kwestie van de toelage in het G. O.
aan de orde gesteld, zoodra daarvoor gelegenheid was.
Toen dit punt hier de vorige vergadering aan de orde
werd gesteld, was dat nog niet gebeurd, maar daar was
toen geen tijd voor, omdat men meende, dat deze zaak
wat vlugger haar beslag moest hebben en ook omdat
er eenig verschil van meening mogelijk was of de kwes
tie wel of niet bij het G. O. moest worden gebracht,
daar het hier een toelage en geen salaris betreft. Toen
echter bleek, dat de Raad er prijs op stelde wèl het
advies van het G. O. te hooren, hebben B. en W. aan
dien wensch onmiddellijk gevolg gegeven.
De heer Ritmeester (weth.) zegt, dat als men de ge
schiedenis van het ontstaan van de afdeeling Verificatie
in Leeuwarden in 1923 nagaat, zoowel uit de notulen
van de Fin. Comm. als uit de Handelingen van den
Raad blijkt, dat in beide lichamen zonder eenige toe
lichting overeenkomstig het voorstel van B. en W. is
besloten. Vóór 1923 had men in Leeuwarden ook een
afdeeling Financiën waaraan de verificatie was ver
bonden.
B. en W. ontkennen niet dat een verificatiedienst
groote waarde heeft en noodzakelijk is, maar waarom
moet die per se, zooals de Vereeniging van Gemeente
accountants ook betoogt, zelfstandig zijn en onafhan
kelijk van andere diensten Dat heeft nog ieder in
dezen Raad verzuimd aan te toonen. Juist in den tegen-
woordigen tijd is het, nu in den loop der jaren is ge
bleken dat de afd. Financiën zoo buitengewoon veel
heeft te doen met de bedrijven, haar werk daar zoo
ingrijpt en zij er zoo goed mee op de hoogte is, van
buitengewoon groot belang, dat er een zeer nauw con
tact komt tusschen Financiën en Verificatie en dit con
tact kan niet zoo nauw en goed worden door den veri
ficateur en het hoofd van de afd. Financiën te laten
samenwerken als wanneer men die beide functies ver-
eenigt.
De uitdrukking van den heer Praamsma, dat de chef
van de afd. Financiën nooit een volledige betrekking
heeft gehad, getuigt van een absolute onbekendheid met
die afdeeling, waarvan de chef een zeer voorname en
belangrijke taak heeft. Kan daar dan nog iets bij Ja.
practisch heeft de chef inderdaad meer dan genoeg
werk en hij zal dan ook veel werkzaamheden en studie
des avonds moeten verrichten. De persoon in kwestie
zal dus zwaarder worden belast, maar spr. gelooft, dat
het wel degelijk van buitengewone beteekenis is voor
Leeuwarden, wanneer de beide functies worden ver
bonden, waarom hij daar zeer aan hecht.
De kwestie van de jeugdige werkloozen moest men
hier buiten laten, alleen reeds omdat, als de chef van
de afd. Financiën wegging, het aan B. en W. was om
uit te maken wie de nieuwe chef zou worden en het
dan ook niet uitgesloten zou zijn, dat daarvoor een
nieuwe oproep zou worden geplaatst.
Men acht verder de zaak te gering, als men spreekt
over een bezuiniging van „maar" 2000.Bij de be
grooting heeft men zelf bezuinigingen voorgesteld van
300.tot 800. nu B. en W. echter komen met
een voorstel, waarbij, hoe het ook gaat, in elk geval
meer dan 2000.wordt bezuinigd, is dat niet van
voldoende beteekenis. Spr. kan zich met dien gedach-
tengang niet vereenigen, te meer omdat, hij erkent
dat de zaak te gecompliceerd is gemaakt; B. en W.
hadden eerst de vereeniging van de twee diensten aan
de orde moeten stellen, zonder meer, en daarna moeten
zeggen dat er promoties moesten plaats hebben. Wat
dit laatste betreft, het is feitelijk al jaren niet verant
woord dat enkele ambtenaren géén promotie hebben
gemaakt, het kan zoo niet langer. Die menschen krijgen
geen voornamer werk, maar zij hebben al dusdanig
voornaam werk, dat zij al lang promotie hadden moeten
maken. Deze is steeds weer uitgesteld, maar wordt nu
hierbij naar voren gebracht, omdat men op deze wijze
kan doen wat men al lang had moeten doen en boven
dien nog geld kan besparen.
Spr. wijst er op, dat men zeer ernstig zal moeten
bezuinigen en dat B. en W., na de eerste bezuiniging,
welke is toegepast bij het overlijden van den heer Van
Sloterdijck, door de benoeming van den heer Nijholt,
thans, nu er weer een vacature is, moeten nagaan op
welk punt er nu bezuinigd kan worden. B. en W. zijn
er ten volle van overtuigd, dat deze combinatie goed zal
functionneeren en dat de dienst er absoluut mee zal zijn
gegarandeerd. De Centr. Kas moet men, zoo mogelijk,
tóch overbrengen naar den Gemeente-ontvanger, waar
zij feitelijk reeds jaren hoort; aan de Verificatie is dan
echter nog slechts werk voor 1J^ man. Wat betreft de
chef van de afd. Financiën waarschuwt spr. tegen de
hier aanbevolen oplossing; we weten wat we hebben
en niet wat we krijgen. Toen deze chef werd benoemd,
was er veel kaf onder 't koren. Waar de gemeente- en
Rijksfinanciën zooveel met elkaar te maken hebben, is
het voor B. en W. en den Raad zeer gewenscht daar
menschen te hebben, die absoluut goed op de hoogte
zijn. Den heer De Bruin antwoordt spr. dat, als B. en W.
niet overtuigd waren dat de dienst goed zal function
neeren, zij niet met een dergelijk voorstel zouden komen,
dat ook hierom van zoo buitengewone beteekenis is,
dat de man, die in de financiën zit, niet alleen de verifi
catie doet, maar dat door hem ook op de efficiëncy
wordt gelet en zeer speciaal, waar bezuinigd en inge
krompen kan worden. Het bezwaar t.o.v. het schrijven
van de mandaten is onjuist, omdat de afdeeling zal
bestaan uit drie onderafdeelingen Belastingen, Finan
ciën en Verificatie die afgescheiden van elkaar
werken.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 September 1935. 143
Spr. wijst er op dat ook in verschillende andere ge
meenten de toestand is, zooals die hier ook vóór 1923
was o.a. in Utrecht en Zeist, vanwaar inlichtingen
zijn verstrekt, die spr. citeert en waar reeds jaren
met succes in die richting is gewerkt.
Tegenover den heer Algera betoogt spr., dat de uit
werking van art. 124 der Gemeentewet precies de
zelfde is voor een verificateur met een zelfstandige po
sitie als voor een. die nog een andere functie heeft.
Art. 265 betreft niet de verificatie als zoodanig, maar
de controle van de rekening en de verantwoording van
de gemeentebedrijven en daarvoor dienen B. en W.
thans uit den aard der zaak een nieuwen verificateur
aan te wijzen. Die bezwaren gelden dus niet.
Het aan het werk zetten van jeugdige werkloozen
is, hoe sympathiek ook, in dit geval onuitvoerbaar. Het
gaat hier niet om iemand van 20 jaar maar om iemand,
die doorkneed is in de gemeentelijke werkzaamheden.
Over het bedrag van de toelage kan men van mee
ning verschillen, maar B. en W. meenen dat, wanneer
de functie van het hoofd van de afd. Financiën zoo
veelomvattend en van zoo groote beteekenis wordt, zij
die moeten vergelijken met de hoogst bestaande functie
ter gemeentesecretarie, n.l. van den hoofdcommies
redacteur, die een salaris heeft van 4800.—. Dat van
den chef van de afd. Financiën zou thans worden
4750. De organisaties hebben in het algemeen
tegen de voorgestelde toelage geen bezwaar gemaakt.
Dit voorstel is gecompliceerder geworden dan wan
neer B. en W. eerder met plannen t.o.v. de andere
ambtenaren waren gekomen, maar daarom mag men,
ook in dezen tijd, niet de billijkheid uit het oog ver
liezen om het werk, dat geleverd wordt, naar waarde
te honoreeren.
B, en W. hebben zich nog niet uitgesproken over de
personen die bevorderd zullen worden, ook niet t.o.v.
den ambtenaar, die thans aan de afd. Verificatie is ver
bonden en die nu allicht een iets meer zelfstandige
positie zal krijgen. Dat is iets, wat later onder de oogen
wordt gezien.
Bovendien zal men, als deze voorstellen worden aan
genomen, wel degelijk het geheele verloop nog moeten
zien waarom ook de vorm van een toelage is ge
kozen en B. en W. zouden, al zijn zij overtuigd dat
het goed zal gaan, niet aarzelen om, als het niet goed
ging. andere maatregelen voor te stellen.
Den heer Hellema antwoordt spr., dat de ruggesteun
van den Raad, dien de verificateur achter zich had, niet
gebleken is van zoo buitengewone waarde voor hem te
zijn, omdat hij steeds de medewerking van B. en W.
heeft gehad. Spr. zou wel aan de bezwaren van den
heer Hellema tegemoet willen komen, maar vreest dan
verschillende moeilijkheden, ook in de toekomst. Hij zet
die nader uiteen.
In verband met de aangevoerde bezwaren en met het
oog op het volgende punt ziet spr. deze zaak als een
buitengewoon moeilijke kwestie, maar hij zou het niet
aangenaam vinden als door kleine bijkomstigheden niet
omtrent de hoofdzaak werd beslist. B. en W. willen
graag hun zin hebben, maar 't is hier een kwestie van
gemeenschappelijk overleg in het belang van de ge
meente. Spr. verdedigt nogmaals de zeer groote waarde
van samenvoeging van deze diensten; men zal daarom
z.i. over kleinere bezwaren moeten heenstappen. Ook
bij een andere oplossing zal men moeilijkheden onder
vinden en daarom adviseert spr. dringend om op het
voorstel van B. en W. in te gaan.
De heer De Bruin heeft t.o.v. de adviezen der orga
nisaties niets anders gezegd dan dat, wanneer het voor
stel van B. en W. wordt aangenomen, hij er voor zou
gevoelen dat aan den wenk omtrent bevordering van
den genoemden ambtenaar zou worden gehoor gegeven
Over den inhoud van de adviezen heeft hij zich verder
niet uitgelaten.
Tegen den door den heer Hellema aanbevolen tus-
schenweg heeft spr. ook bezwaar, omdat de Raad
daarbij geen vrije keus zou hebben, maar gebonden zou
zijn aan het personeel, dat aan een bepaalde afdeeling
werkt. Voorts betoogt spr., dat er in de stukken van
1923 wel degelijk iets is te vinden en dat de zinsnede,
dat de benoeming voortaan door den Raad zou moeten
geschieden en dat de tegenwoordige functionnaris ge
acht zou moeten worden te zijn benoemd door den Raad
toen toch niet zonder bedoeling in het advies der Fin.
Comm. is gezet.
Voor spr. is het criterium, dat met dit voorstel wordt
getornd aan de rechten van den Raad. Ook bij samen
werking tusschen de beide afdeelingen is er z.i. vol
doende contact en spr. handhaaft zijn bezwaar omtrent
het brengen van de verificatie bij een dienst, waar ook
de mandaten worden geschreven, omdat dan toch de
chef, die tevens verificateur is, ook al zijn er verschil
lende onderafdeelingen, het werk van zijn eigen afdee
ling controleert. Spr.'s bezwaren zijn dan ook door de
beschouwingen van den wethouder niet opgeheven.
De heer Posthuma acht het niet noodig, dat de veri
ficateur speciaal den ruggesteun van den Raad noodig
heeft voor zijn controle op B. en W.. omdat daar z.i.
practisch bitter weinig van terecht komt. Daarom kan
spr. zich dan ook wel met het voorstel vereenigen. Spr.
dringt echter aan op beantwoording van de door hem
gestelde vragen, welke hij herhaalt. Met de nevenfunctie
van den verificateur heeft hij bedoeld die aan de Water
leiding. Als de Voorzitter hem intusschen duidelijk
maakt, dat de vergoeding daarvoor 400.bedraagt,
merkt spr, op dat, indien deze functie tevens zou over
gaan naar den chef van de afd. Financiën, de verhoo
ging van diens salaris met de reeds buitengewoon hooge
toelage van 750.in totaal 1150.zou bedragen.
De heer Algera heeft wel degelijk een reden genoemd,
waarom er een zelfstandige verificatiedienst moet zijn
en herhaalt die (vergelijking met Alg. Rekenkamer en
het scheppen van objectieve waarborgenSpr. meent
voorts, dat er in dezen tijd niet méér werk moet worden
gegeven aan één persoon, maar wèl werk aan méér
personen en hij heeft niet een werklooze van 20 jaar
in de plaats willen stellen van een hoofdcommies, maar
door opschuiving een plaats vrij willen maken voor een
3en klerk. Waar de ratio van dit voorstel is bezuiniging,
moest spr. zijn oplossing naar voren brengen, omdat
anders de wethouder had gevraagd: waar blijft gij met
Uw bezuiniging
De heer Praamsma heeft niet beweerd dat de chef
van Financiën geen volledige betrekking heeft, maar
houdt staande wat hij heeft gezegd óf de verificatie
heeft nooit veel beteekend, óf de chef van Financiën
heeft nooit een volledige betrekking gehad. Juist het
feit, dat de chef van Financiën de laatste jaren zijn
werkzaamheden nog heeft zien toenemen, doet spr.
vragen waar men de vrijmoedigheid vandaan haalt om
hem nog meer werkzaamheden op te dragen. Spr.'s con
clusie is dan óf hij zal dat in extra uren moeten doen,
óf er zal extra hulp bij moeten komen, óf de verificatie
heeft nooit veel beteekend. Wat de toelage betreft,
staat spr. op het standpunt dat de chef óf in het eene
óf in het andere werk een volle dagtaak heeft, maar
dat zijn salaris voldoende is; besteedt hij voor het eene
werk meer tijd, dan is er voor het andere minder tijd
beschikbaar.
De heer Hellema deelt niet het bezwaar van den wet
houder omtrent de moeilijkheid bij de benoeming, wan-