146 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 September 1935. De heer Posthuma vraagt of art. I van Ontwerp B nog aan de orde wordt gesteld, omdat de heele hoek, waar spr. zit, niet heeft gehoord dat het is behandeld. De Voorzitter wil aannemen dat men het niet heeft gehoord, maar dat ligt niet aan hem. Spr. stelt Ontwerp B niet weer aan de orde. De heeren Posthuma, Wiersma, Muller en Feitsma vragen dan achtereenvolgens aanteekening in de no tulen, dat zij geacht willen worden tegen de toelage, bedoeld in art. I van Ontwerp B, te hebben gestemd. De Voorzitter zegt dat toen hij dit Ontwerp aan de orde stelde, ieder daarover het woord had kunnen krijgen en dat het Regl. van Orde na afhandeling van een punt het maken van aanteekening in de notulen, dat men geacht wil worden te hebben tegengestemd, niet kent. Zoo zou men wel aan den gang kunnen blijven. Punt 7 (bijl. no. 118). Met algemeene stemmen wordt besloten overeenkomstig het voorstel van Bur gemeester en Wethouders sub a. Aan de orde is de benoeming sub b (zie voor aan beveling bijl. no. 118). De heer Posthuma stelt voor in besloten vergadering over te gaan. De Raad maakt daartegen geen bezwaar. De Voorzitter wenscht dan thans eerst de vergade ring te schorsen tot hedenavond 8 uur. Te 6.10 uur nam. wordt de vergadering geschorst. Te 8 uur nam. wordt de vergadering voortgezet. Alsdan zijn aanwezig 25 leden. Afwezig mevrouw Van DijkSmit en de heeren Oosterhoff. Van Kollem en Hellema. Terstond na de voortzetting der vergadering worden de deuren gesloten en wordt in besloten vergadering overgegaan. Na heropening der openbare vergadering wordt tot stemming overgegaan. De heeren Van der Schoot en Molenaar vormen het stembureau. Benoemd wordt F. Polet, verificateur der gemeente- financiën, alhier, met 19 stemmen. Op J. A. Hoogkamp worden 5 stemmen uitgebracht. 1 biljet wordt blanco ingeleverd. De Voorzitter stelt voor, waar de gemeente-ontvanger in een Raadsvergadering den eed moet afleggen, den heer Polet thans te beëedigen en hem daartoe in de vergadering te laten komen. De Raad maakt daartegen geen bezwaar. Punt 7bis (aan de agenda toegevoegd). De Voorzitter stelt thans eerst aan de orde punt c van het voorstel van den heer Hellema, dat deze even heeft laten rusten, omdat eerst moest vaststaan hoe het met de benoeming van den ontvanger liep. Dit voorstel luidt: „De Raad belast met ingang van een door Burge meester en Wethouders te bepalen tijdstip den hoofd commies J. A. Hoogkamp, chef der afdeeling Finan ciën en Verificatie, met de verificatie van de ge- meente-financiën." Dit voorstel wordt met algemeene stemmen aangenomen. Punt 7 ter (aan de agenda toegevoegd). Beëediging van den heer F. Polet als gemeente-ontvanger. De heer Polet wordt de vergadering binnengeleid De Voorzitter wenscht den heer Polet namens den Raad geluk met zijn benoeming tot gemeente-ontvanger en stelt in het licht de groote correctheid, waarmede de heer Polet jaren lang in zijn tegenwoordigen werkkring van controleerend ambtenaar zijn zaken heeft behan deld, op grond waarvan spr. en blijkbaar ook de Raad niet twijfelt, dat de heer Polet ook in zijn nieuwen werkkring zijn taak op dezelfde wijze zal ver vullen. Spr. wijst er vervolgens op dat de heer Polet, in tegenstelling met vroeger, thans bij zijn werk veel met publiek dat uit den aard der zaak vaak op het ontvangerskantoor niet in een al te vriendelijke stem ming verkeert zal moeten omgaan en hij spreekt de hoop uit, dat de heer Polet daarvoor de noodige tact zal hebben en dat deze t.z.t. met genoegen op het besluit van zijn benoeming tot gemeente-ontvanger zal kunnen terugzien. De heer Polet wordt hierna door den Voorzitter be- eedigd en legt daartoe, in handen van dezen, de voor geschreven beloften, bedoeld bij art. 115 der Gemeente wet, af. De heer Polet zegt den Raad dank voor zijn benoe ming en voor het vertrouwen, dat de Raad in hem heeft gesteld. Punten 8 10 (bijl. nos. 131. 129 en 130). Met alge meene stemmen wordt besloten overeen komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethouders. Punt 11 (bijl. no. 126). De beraadslagingen worden geopend. De heer Praamsma herinnert aan het spreekwoord wanneer er twee ruilen moet er een huilen. Hij meent dat de gemeente op het oogenblik in die positie verkeert en dat de Raad zich gelukkig mag prijzen dat enkele menschen dit stukje grond voor 3.50 per M2. willen overnemen. Met het voorstel kan hij wel accoord gaan. maar hij vraagt wel hoe het mogelijk is dat de gemeente na herhaalde ruiling en bij deskundige voorlichting ten slotte blijft zitten met dit voor haar waardelooze stukje grond midden in een complex. Hij verzoekt B. en W. toe te zien dat dit niet weer gebeurt. De heer De Boer (weth.) zegt dat het terreintje door verkaveling als gevolg van straataanleg midden in zoo'n bouwblok is komen te liggen. Voor de gemeente heeft het weinig waarde, maar nu er gebouwd wordt, willen de bouwers het wel hebben. Omdat er voor dit bouw terrein ook achtergevelrooilijnen zijn gesteld, kan het niet anders of het zal daarbij moeten worden uitge geven. Wanneer er eens zoo n stukje midden in een bouwterrein komt, lost zich, zoodra er gebouwd wordt de zaak vanzelf wel op. De heer Praamsma blijft het raadselachtig dat, waar er een ruiling heeft plaatsgevonden aan den kant van een bouwblok, de gemeente nu is blijven zitten met een vierkant stukje in het midden. Spr. vertrouwt echter dat men er voortaan de deskundigen op zal wijzen dat het niet aangaat, dat de gemeente met stukjes waarde- loozen grond blijft zitten. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 September 1935. 147 Punt 12 (bijl. no. 128). De Voorzitter deelt mede, dat in de toelichting van het voorstel op pag. 237 van bijl. no. 128, 17e regel van boven af, voor het bedrag 542.— moet worden gelezen 452. in het voorstel zelf is met het juiste bedrag rekening gehouden en dat aan de perceelen, genoemd in den 3en regel van boven af op pag. 239 nog moet worden toegevoegd perceel no. 5851. Dit kleine perceeltje men meende eerst dat het ergens anders bij hoorde zal dus ook nog onder punt B moeten worden vermeld. De beraadslagingen worden geopend. De heer Turksma is van meening, dat de tijd te kort is geweest om dit omvangrijke dossier in alle onder deden goed te bestudeeren. Spr. vraagt of de overeen komst omtrent die 5000.met Ged. Staten is gemaakt door den Raad of door B. en W. en of door het laten vervallen van het voetpad langs het Vliet de belangen van ingezetenen niet te veel in het gedrang komen. Spr. ontkent dat, zooals in het adres-Landeweer wordt gezegd, de prijs 50 beneden de waarde zou zijn en dat de gemeente dus 60.000.— schade zou lijden; z.i. zal de prijs, dien de gemeente bedingt, niet onder de waarde zijn. Spr. zal met dezen verkoop accoord gaan, maar hoopt toch, dat de Raad in het vervolg niet weer a bout por- tant voor dergelijke omvangrijke zaken zal worden ge plaatst. Met betrekking tot den koopprijs naar een renteberekening tegen 5 vraagt hij nog waarom de verkoopsom niet in verhouding tot den tegenwoordigen, voor erfpacht geldenden, rentestandaard van 6 in overweging is genomen. Den heer Praamsma was het, als nieuweling, ook niet mogelijk deze zaak met al de gewisselde stukken direct te overzien. Omtrent de kwestie van de 5000.vraagt ook hij een nadere verklaring, vooral ook in verband met de vrij ernstige beschuldiging van den heer Lande- weer. Dat het gemeentebelang hier met 60.000.zou worden geschaad, wil hem echter, na de situatie ter plaatse te hebben opgenomen, niet aan; z.i. ontvangt de gemeente in doorsnee voor dezen grond een behoorlijken prijs. De eindoplossing aan de kanaalzijde kan spr. alles zins bevredigen, omdat de gemeente daar nog zelf bouwrijpen grond in handen houdt, maar bij het Vliet grenst straks het pleintje aan de gebouwen van het P. E. B. Welke afsluiting krijgt men daar? Spr. heeft geen bezwaar dat, overeenkomstig het schrijven van den Dir. van G. W„ de grens daar, in verband met de door het P. E. B. uit te voeren werken, nog 4 M. wordt ver plaatst, het pleintje blijft dan nog 30 M. breed maar krijgt men daar dan een behoorlijk aesthetisch gezicht of komt er een ringmuur en een doode hoek 7 Z.i. wordt van Sectie G nos. 9178 en 5230 te veel ver kocht en kan de gemeente daar zelf beter de bebouwing in handen houden. Ten slotte vraagt spr. hoe men er toe komt om een terrein van 260 M2. aan een pleintje z.i. duurder grond dan in een middenvak te verkoopen voor ƒ3. terwijl voor bouwrijpen grond aan het Kanaal en een stuk middenterrein 10.per M2. wordt gevraagd. De heer Buiël herinnert aan de besprekingen in 1933, toen hij betwijfelde of de grondprijs wel naar waarde was. Tot zijn groote verwondering is hem, na infor matie. door den Burgemeester verteld dat die grond door de provincie nog nooit betaald is, waaruit spr. de conclusie trekt, dat het voorstel van Nov. 1933 al zeer onvolledig is geweest. Hij kan niet aannemen dat het terrein van Landeweer daar eenigszins de schuld van is, omdat men toen reeds met de vermeende rechten van Landeweer en zijn recht op erfdienstbaarheid bekend was. Bovendien had de overdracht van gronden, waarop bedoelde rechten geen betrekking hadden, in elk geval moeten doorgaan en had de gemeente direct dat geld moeten toucheeren. Spr. zegt dat, omdat bij de over dracht van het terrein aan de Peperstraat de gemeente van den kooper nog rente heeft gevorderd, waar deze reeds eerder de beschikking over het terrein zou hebben gehad de kooper heeft de juiste gronden weten te vinden om aan de betaling van die rente te ontkomen en omdat hier wordt voorgesteld de provincie met 5000.tegemoet te komen. Met dit laatste kan spr. zich absoluut niet vereenigen, ten eerste, tenzij de ge meente daarvoor alsnog vergoeding zou vragen, omdat de gemeente zoo bereidwillig is geweest om den grond, die haar geld kost, daar dt 2 jaar renteloos te laten liggen, zonder iets van de provincie te ontvangen. Maar ook overigens acht hij niet de minste reden aanwezig voor die tegemoetkoming, omdat het toch usance is, dat de terreinen „met lusten en lasten' aan den kooper komen en de provincie, wetende dat er kwesties waren, den grond heeft gekocht. Bovendien is er geen reden voor omdat de provincie, na jarenlange onderhande lingen met Landeweer, diens terreinen ten slotte voor een betrekkelijk koopje in handen heeft gekregen en te meer niet, omdat het aan het Vliet liggend terrein, dat de provincie thans in erfpacht heeft, door den Dir. van G. W. op een hoogere waarde is becijferd. Geldt het hier een toezegging van B. en W„ dan meent spr. dat de Raad daaraan niet gebonden is. vooral niet, omdat de provincie wel weet, dat het college van B. en W. niet een dergelijke bindende toezegging kan doen. Spr. heeft voorts begrepen, dat het aan de openbaar heid onttrekken van wegen niet betreft het terrein aan het Vliet bij de ophaalbrug, dat in erfpacht aan de pro vincie is gegeven. Ook dat stukje moet men z.i. aan de openbaarheid onttrekken en t.o.v. den weg op het voor malige terrein-Landeweer vraagt spr. of daaromtrent ook niet een besluit moet worden genomen. Spr. meent, dat de openbaarheid van dien weg door den aankoop van het terrein door de provincie niet is vervallen. Waar spr. meent te weten, dat de provincie op het open terrein turbines wil plaatsen, herhaalt hij zijn in 1933 gemaakte opmerkingen over het door hem gecon stateerde hinderlijk lawaai, vooral 's nachts, van de turbines en machines, die men tot in de Alma Tadema- straat kan hooren. Hij betwijfelt dan ook of men het overblijvende terrein wel tegen een behoorlijken prijs, het zij in koop of in erfpacht, van de hand zal kunnen doen. Ten slotte begrijpt spr. niet. waarom de provincie geheel is vrijgesteld van de daar gemaakte kosten van straataanleg, die 59.000.hebben bedragen, terwijl men het terrein aan die reeds aangelegde straat des tijds slechts voor een koopsom van 61.000.heeft verkocht. Dat de straataanleg in dien prijs is verdis conteerd, zooals de heer De Boer indertijd heeft gezegd, betwijfelt spr. ten sterkste. De uitkomst is althans niet erg gunstig. Den heer Posthuma wil het voorkomen, dat de be wering in het adres van den heer Landeweer, dat de grond te goedkoop wordt verkocht, niet juist is. Spr. vertrouwt, dat de in het adres geuite beschul diging tegen den Voorzitter van den Raad niet waar is, maar hij stelt er prijs op, dat deze beschuldiging openlijk zal worden weerlegd, hetgeen met het oog op de pu blieke meening wenschelijk is. In verband met de opmerking van den heer Buiël, dat de betaling van den vorigen verkoop nog nooit heeft plaats gehad, vraagt spr. op welken datum B. en W. zich de betaling van dezen verkoop denken. De heer Algera vraagt, waar de provincie het terrein, waarop de centrale is gevestigd en dat zij in erfpacht van de gemeente bezit, nu kan koopen tegen den pen ning 20, of andere erfpachters ook hunne erfpachten tegen den penning 20 kunnen afkoopen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1935 | | pagina 8