198 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 23 December 1935.
arbeidersbeweging, dat dit voorstel niet eerder is ge
komen.
Dat hier thans een voorstel tot verlaging wordt ge
daan B. en W. hebben na ernstige overweging tot
een gelijke korting van 5 besloten is naar spr.
meent wel degelijk door het toedoen van de Regeering
en men vergete niet, dat bijna een jaar geleden de sala
rissen reeds zouden worden gekort. Men gaat zeker
niet voor zijn plezier tot deze korting over en men moet
ook niet verdoezelen, dat de Minister een bepaalden
maatstaf heeft aangelegd voor de wijze, waarop de
loonkorting moet geschieden. Men is verplicht de loonen
van het gemeentepersoneel te toetsen, met eenige restric
tie, aan die in het particuliere bedrijf. Al heeft spr. altijd
op het standpunt gestaan, dat hij op hoog gezag niet
tot verlaging wil overgaan, toch zal hij voor dit voorstel
van B. en W. stemmen, om erger te voorkomen.
De heer Terpstra wijst er op, dat de heer Muller het
voorstel tot progressieve korting niet goed heeft be
grepen. De bedoeling is dat bij een salaris van bijv.
1501.— van 1500.— 4 en van 1.— 6 wordt
gekort.
Voorts moet de heer Muller, die heeft gewezen op
het particuliere bedrijf, niet vergeten, dat zijn partij altijd
op het standpunt heeft gestaan, dat een Overheids
lichaam moet uitgaan boven het particuliere bedrijf en
een voorbeeld moet geven. Ook voor den kindertoeslag
moet zij dat dus doen.
De derde vergissing, die de heer Muller heeft ge
maakt, is naar spr.'s meening deze, dat hij zegt, dat
nooit van rechtsche zijde de behoefte als factor heeft
gegolden. Spr. wijst in dit verband op de werken van
Minister Slotemaker de Bruine.
De Voorzitter stelt voor na het antwoord van den
heer De Boer tot stemming over te gaan.
De heer De Boer (weth.) merkt op, dat dit voorstel,
dat uit den nood der omstandigheden is geboren, thans
vooral wordt bestreden van de zijde, waarvan verleden
jaar een voorstel is gedaan om de loonen en salarissen
met 75.000.dus een nog belangrijk hooger be
drag te verlagen.
Spr. gaat uitvoerig na de loonbepaling sinds Maart
1934 eerst een korting van 7 in verband met de
verplichte 10% pensioenkorting in Juni 1934 de loon
korting teruggebracht tot 5J^ circulaire op circu
laire uit Den Haag, dat in ieder geval die lJ/j loon
korting er weer af moestde zaak sleepende gehouden
tot het niet langer kon en op 11 Sept. 1935 in het G. O.
overeenstemming is bereikt omtrent een nieuwe korting
van \]/2 of iets minder.
Het college wilde toen niet verder gaan, maar toen
deze zaak opnieuw bij B. en W. in bespreking kwam,
waren intusschen de stand der gemeenterekening en dus
meer cijfers omtrent den financiëelen toestand bekend
geworden en met het oog daarop is de zaak verder nog
even blijven liggen en was het college genoodzaakt thans
met deze voorstellen te komen. Van het tekort van
390.000.op de begrooting voor 1936 zal uit ver
meerdering van inkomsten en nagenoeg J4 uit vermin
dering van uitgaven moeten worden gevonden. Deze
loonsverlaging van 60.000.was niet te voorkomen
het heeft inderdaad al heel wat moeite gekost om de
resteerende ƒ40.000.uit andere bezuinigingen te vin
den, althans, wanneer men cultureele dingen, die bij de
bevolking zijn ingeworteld en door haar op prijs worden
gesteld, zoo lang mogelijk wil handhaven. Dat laatste
is dan ook een van de belangrijkste redenen, waarom
de Soc. Dem. achter deze loonsverlaging staan.
Van een aandrang van den Minister, gelijk de heer
Balk zegt, om voor het gemeentepersoneel de Rijks
regeling in te voeren, is aan het Gemeentebestuur niets
bekend. Wel gingen de circulaires altijd in de richting
van verlaging eerst lJ/£ nu bovendien nog 5
en eischt de Minister dat de werkliedenloonen wor
den getoetst, niet meer naar paragraaf 22 van het rap
port-Schouten, maar thans, volgens een bepaalde for
mule, naar de „werkelijk uitbetaalde" dus niet de
contractuëele loonen in het particuliere bedrijf.
(Wanneer hier binnenkort belangrijke werken met hulp
van het Werkfonds zullen worden uitgevoerd, zullen
de contractloonen misschien nog met 10 worden ver
laagd. Dat betreft óók werklieden van Leeuwarden!).
Spr. betoogt, dat het niet mogelijk was om deze
60.000.op een andere wijze te vinden en dat dit
voorstel ook niet bij de begrooting kon worden behan
deld, omdat ter verkrijging van het volle bedrag de
verlaging op 1 Januari moet ingaan. De regeling van
de periodieken, ook voor de laagste loonklassen door
den Minister geëischt, zal hierna nog nader worden
uitgewerkt.
De hier aanbevolen progressieve verlaging zal. op
grond van de door den Minister geëischte loonbepaling
niet volgens behoefte, maar volgens een bepaalde
rekenkundige formule in geen geval eenige kans van
slagen hebben. B. en W. zijn na het loondebat in Febr.
van het vorige jaar, overeenkomstig het genomen be
sluit, naar Den Haag geweest en toen is hun wel dui
delijk geworden, wat werd bedoeld, maar toen gold nog
paragraaf 22 van het rapport-Schouten. Thans echter
niet meer. De nieuwe circulaire van den Minister heeft,
hoewel die in het G. O. van 11 Sept. bekend was, daar
geen punt van bespreking uitgemaakt, omdat B. en W.
toen geen verdere verlaging wilden dan 1J^ maar
afgescheiden daarvan is later met het oog op den finan
ciëelen toestand deze 5 verlaging bij B. en W. naar
voren gekomen. Wordt nu dit voorstel aangenomen,
dan zullen B. en W. daarop de sanctie van den Minister
trachten te verkrijgen, maar houdt deze zich strikt aan
zijn circulaire, dan wordt het nog erger, althans voor
de werklieden, zooals spr. uitvoerig uiteenzet. Hij geeft
toe dat na deze 5 verlaging de loonen aan den lagen
kant komen, maar een afwijking naar boven op de voor
gestelde loonregeling zal voor het verkrijgen van de
sanctie van Den Haag niet mogelijk zijn. Een progres
sieve korting is heel moeilijk en zal, als men hetzelfde
bedrag moet vinden, niet veel uithalen. En bij invoering
van kindertoeslag zouden door Den Haag weer andere
maatstaven worden aangelegd, omdat daar rekening
wordt gehouden met het al of niet bestaan van kinder
toeslag. Bovendien huldigen B. en W. het principe
hoewel, wanneer de loonen nóg verder zouden moeten
worden verlaagd, en men dan mèt kindertoeslag van
Den Haag een iets betere regeling goedgekeurd zou
kunnen krijgen dan daar zónder, men niet weet, waar
men toe komt dat het meest juiste systeem is loon
naar prestatie. Verder is spr. het er mee eens, dat de
arbeiders met groote gezinnen zelf de dupe zullen wor
den van het stelsel van kindertoeslag.
Spr. geeft toe, dat het G. O. tegenwoordig wel wat
van zijn waarde en beteekenis verliest, maar dat komt
eenerzijds door de bemoeiingen met de loon- en salaris
regeling vanuit Den Haag en verder, doordat B. en W.,
althans wat de loonsvoorstellen enz. betreft -over
andere arbeidsvoorwaarden valt in den regel nog wel
te spreken alleen komen met datgene, wat de harde
noodzakelijkheid eischt; dat zij er geen „Kuhhandel" van
willen maken en niet zooals dat elders wel eens gebeurt,
indien zij een verlaging van 5 noodig achten, met
7 in het G. O. komen.
Wordt deze loonregeling aangenomen, dan is de be
doeling, dat de zaak teruggaat naar het G. O. om daar
te spreken over de regeling van de periodieken en over
eenige afronding. Misschien kan daar nog een halve
cent per uur in zitten, maar anders zit daar geen muziek
meer in.
Wat de progressieve korting betreft, wijst spr. er den
heer Wiersma nogmaals op, dat er bij den Minister
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 23 December 1935. 199
steeds een streven merkbaar is om op het lagere per
soneel meer te korten dan op het hoogere en dat de
ambtenarensalarissen in ieder geval met 5 moeten
worden verlaagd. Wanneer er dus ten slotte verschil
in korting zou komen, dan bestaan er redenen om aan
te nemen, dat de Minister een geringere korting op het
hoogere, dan op het lagere personeel blijft noodig
achten.
De heer Balk vraagt het woord.
De Voorzitter stelt voor de discussies te sluiten. Dit
voorstel wordt met 18 tegen 10 stemmen, die van de
heeren De Bruin, Balk, Praamsma, Muller, J. Koopal,
Buiël, Posthuma, Hooiring, Wiersma en Van der Meu-
len, aangenomen.
De heer Westra (weth.) vraagt zijn stem t.a.v. het
voorstel Balk-Wiersma te mogen motiveeren.
De Voorzitter staat dit niet toe de discussies zijn
gesloten.
Het voorstel van de heeren Balk en Wiersma in zake
kindertoeslag wordt met 19 tegen 9 stemmen, die van
de heeren Posthuma, Wiersma, Feitsma, Balk, Van der
Schoot, Praamsma, Buiël, Terpstra en Algera, ver
worpen.
De Voorzitter deelt mede, dat intusschen nog is in
gekomen een voorstel van de heeren Wiersma en
Praamsma, luidende als volgt
„Ondergeteekende stelt voor om het college van
B. enW. te verzoeken, een voorstel tot verlaging van
salarissen en loonen in te dienen, waarbij een pro
gressieve korting wordt toegepast, ter ontlasting van
de minst gesitueerden."
Dit voorstel wordt met 20 tegen 8 stemmen, die van de
heeren Terpstra, Algera, Posthuma, Wiersma, Feitsma,
Balk, Van der Schoot en Praamsma, verworpen.
De Voorzitter wil het voorstel van Burgemeester en
Wethouders in stemming brengen.
De heer Wiersma vraagt het woord over punt c van
bijl. 188.
De Voorzitter merkt op, dat de discussies over het
geheele voorstel van B. en W. gesloten zijn.
De heer Wiersma geeft dit toe, maar wenscht alsnog
het volgende voorstel in te dienen
„Ondergeteekende stelt voor om in den Raadsbrief
no. 188 onder letter c na politie te lezen „een korting
toe te passen van 10J^
De Voorzitter vraagt, of de heer Wiersma niet een
korting van 10.225 bedoelt, zooals thans zal gelden
voor het geheele gemeentepersoneel, doordat thans 5
wordt gekort van het resteerende salaris (na aftrek
dus van 5y2
De heer Wiersma wijzigt zijn amendement in dien zin.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders sub a
wordt met 24 tegen 4 stemmen, die van de heeren Balk,
Van der Schoot, J. Koopal en Wiersma, aangenomen.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders sub b
wordt met algemeene stemmen aangenomen.
Het amendement Wiersma, zooals dit is gewijzigd,
wordt met 22 tegen 6 stemmen, die van mevrouw Buis
manBlok Wijbrandi, den heer Ritmeester, mevrouw
Van DijkSmit, de heeren Westra, J. Koopal en Hel-
lema, aangenomen.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders, zoo
als dit is geamendeerd, wordt met algemeene stemmen
aangenomen.
Punt 24 (bijl. 189). Wordt overgegaan tot artikelsge-
wijze behandeling der verordening.
Artt. 1.3 worden onveranderd vastgesteld.
Art. 4.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen het vol
gende amendement van den heer Algera
„In art. 4 te lezen
hoofdinspecteur3325.4300.
3 jaarl. verhoogingen van 125.
6 100.-
inspecteur2600.3325.
1 jaarl. verhooging van 125.
6 verhoogingen van 100.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi dringt aan op
aanhouding.
De Voorzitter heeft daartegen geen bezwaar. Echter
verwacht hij, dat het punt spoedig kan worden afge
handeld en hij acht zulks eigenlijk ook noodig in ver
band met ingekomen rappels uit Den Haag.
Wat het amendement betreft zegt spr., dat, als het
argument van den heer Algera alleen is het salaris van
den inspecteur in maximum te laten aansluiten aan het
minimum van hoofdinspecteur, hij dat niet juist acht,
omdat hij die rangen niet beschouwt als direct op elkaar
te volgen, vooral hier niet, omdat onze hoofdinspecteur
veel meer een speciale taak heeft.
Verder betoogt spr., dat hij een aanvangssalaris voor
een hoofdinspecteur van 3325.positief te laag vindt.
De heer Algera betoogt, dat de aansluiting van de
salarisschalen evenals bij het lagere personeel niet
het eenige motief voor zijn amendement is geweest. Ook
is het niet de bedoeling, dat de huidige functionnaris
daardoor in salaris zal achteruitgaan. In de toekomst
kan hier echter, bij aanstelling van een nieuwen hoofd
inspecteur op het minimumsalaris, eenige bezuiniging
worden verkregen.
De Voorzitter merkt op, dat, om hier behoorlijk
personeel te krijgen, de salarissen op dit peil moeten
worden gehandhaafd.
Voorts wijst spr. er op, dat het salaris van hoofd
inspecteur hier ver blijft beneden het salaris, dat de
Minister in andere plaatsen voor dergelijke function-
narissen heeft geëischt.
De heer Van Kollem, wijzende op de veel hoogere
salarissen van hoofdinspecteur en inspecteur, welke de
Minister voor Rotterdam heeft vastgesteld, onderstreept
hetgeen de Voorzitter heeft gezegd.
Zijn vraag is echter, waarom er zoo n belangrijk
verschil bestaat tusschen het salaris van een adj.-
inspecteur hier 2300.2600.— en dat van een
adspirant-inspecteur te Rotterdam 1890. Een
adj.-inspecteur is toch eigenlijk ook een inspecteur in
opleiding en dan is z.i. het verschil groot.
De Voorzitter wijst er op, dat men de rangen in de
verschillende plaatsen niet met elkaar kan vergelijken,
tenzij men zeker weet dat de functionnarissen precies
hetzelfde werk verrichten (in Amsterdam is bijv. een
commissaris een afdeelingschefOmdat het werk dik
wijls zoo verschillend is, komt men bij vergelijking tot
verkeerde conclusies.