190 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 23 December 1935.
Spr. heeft er geen bezwaar tegen, dat men het salaris
van den directeur te hoog acht, dat moet ieder zelf
beoordeelen, maar men stelt de zaak z.i. scheef voor.
Ook voor de Raadsleden is het noodig zuiver te defi-
nieeren. Het gaat hier n.l. niet om een verhooging van
het salaris van den directeur der Arbeidsbeurs, men
heeft niet het oog op den persoon maar om het
salaris van den directeur van de nieuwe instelling voor
Sociale Zaken. B. en W. meenen nu, dat het salaris van
een directeur, die de geheele zaak goed beheerscht, op
het bedrag moet worden gesteld, waarop de directeur
van de Stadsarmenkamer de laatste jaren werd ge
salarieerd.
Van de opmerking, welke spr. maakte t.a.v. de rijke
fantasie van den heer Wiersma, wenscht spr. geen
woord terug te nemen, daar zij volkomen gemotiveerd
is. Spr. herinnert aan een gelijksoortige opmerking van
den heer Wiersma in de vergadering van 9 September.
Deze wijze van debatteeren, waar de heer Wiersma een
gewoonte van schijnt te maken, is naar spr.'s meening
absoluut onjuist.
Wel is hij het met den heer Wiersma eens als deze
zegt dat elke wethouder de stof, die hij bespreekt, moet
trachten te beheerschen, maar ook zonder deze mede-
deeling was dit spr. bekend en ditzelfde geldt ook voor
de Raadsleden. Misschien zou het de zuiverheid en de
kortheid van de debatten ten goede komen.
Spr. meent dat het thans mogelijk is de meest juiste
beslissing te nemen.
De heer De Boer (weth.) herhaalt tegenover den heer
Praamsma, dat er naar zijn meening zooveel mogelijk
aanbesteed zal worden, maar dat de hoofdleiding moet
blijven bij G. W. Liet gebouw aan het Jacobijnerkerkhof
is veel geschikter voor de beide diensten dan het aan
twee nauwe stegen gelegen Stadsverzorgingshuis, waar
bovendien alle reserve-ruimte dan voor dit doel zou
moeten worden gebruikt. De door den heer Praamsma
gegeven cijfers zijn zoo niet te controleeren meent hij,
dat de begrooting van G. W. niet overeenkomstig de
werkelijkheid is, laat hij daarover dan eens bij G. W.
komen spreken.
De Voorzitter voelt persoonlijk zeer veel voor samen
voeging van de beide diensten, mits men ze onderbrengt
in één perceel, waar dan ook. Anders zal z.i. de uitwer
king van samenvoeging niet tot haar recht komen
indien men den directeur verdeelt over twee geheel
zelfstandig liggende bedrijven, zal hij zich aan het eene
bedrijf meer geven dan aan het andere of men krijgt
aan een der bedrijven een soort sous-chef, die er de
zaken regelt. Met het oog op de enorme financiëele
belangen, waarover het hier gaat, niet die 20.000.
maar het budget van M. H. en omdat de beide dien
sten in elkaar grijpen en elkaar steeds noodig hebben,
voelt spr. er veel meer voor om ze bij elkaar onder te
brengen dan in twee gebouwen met als gevolg aparte
chefs en meer en dubbel werk.
Spr. zou thans willen laten stemmen, maar zet uiteen
dat het in deze omstandigheden moeilijk is de volgorde
van de voorstellen in bijl. no. 173 te volgen, omdat bij
aanneming der verordeningen sub Ia en b tot combinatie
zal zijn besloten, zonder dat de Raad zich heeft uitge
sproken of beide diensten in één gebouw of in twee
afzonderlijke gebouwen zullen worden ondergebracht.
Daarom dient eerst over deze laatste kwestie sub b
van bijl. no. 120 te worden gestemd. De verorde
ningen zijn n.l. gebaseerd op samenvoeging in één ge
bouw en gebeurt dat niet, dan kunnen zij naar spr.'s
meening wel vervallen. Misschien kan er dan nog een
andere combinatie worden gemaakt, maar niet op grond
van deze verordeningen.
De heer Terpstra wenscht voor zich persoonlijk deze
verklaring af te leggen, dat hij aanvankelijk in de Comm.
voor O. W. bij de toen bekende omstandigheden met
het voorstel is meegegaan, maar dat er z.i. na het ver
schijnen van de begrooting alle reden is om een ge
wijzigde houding aan te nemen. Met het oog op den
precairen toestand van de financiën en waar spr. boven
dien niet de overtuiging heeft gekregen, dat er met dit
voorstel voldoende zal worden bezuinigd, verklaart hij
zich daar tegen.
De heer Ritmeester (weth.) wil, als het dien kant
uitgaat en vóórdat er verdere verklaringen komen, toch
ook iets zeggen. Spr. is reeds gedurende een reeks van
jaren overtuigd zooals hij ook herhaaldelijk in het
college heeft gezegd dat er een eenheid moet komen
tusschen de Arbeidsbeurs en de vroegere Stads-Armen-
kamer. Bij beide diensten worden dezelfde inlichtingen
over personen ingewonnen en op kaarten genoteerd.
Het gevolg is dubbel werk. Wel tracht men door uit
wisseling van gegevens tot een resultaat te komen, maar
het meest practisch is toch één organisatie. Dat is nog
met meer klem naar voren gekomen bij de kwestie van
de financiën en de boekhouding, waarin de Raad heeft
voorzien door aanstelling van een kassier-boekhouder.
Bij het stellen van eischen tot bezuiniging moet men de
zaak zuiver stellen het beteekent ook, dat men tracht
te zorgen dat er niet méér uitgaven komen. De Minister
eischt straatcontroleurshet aantal armlastigen, dat
moet worden bezocht en gecontroleerd, is het laatste
jaar met 25 toegenomen en daarvoor zijn armbezoe
kers noodig en administratief personeel. Dat alles brengt
groote kosten mee en als deze zooveel mogelijk worden
gecoupeerd, door op een oordeelkundige wijze met het
zelfde personeel meer werk te laten presteeren, is er a!
iets gewonnen. Bij de Arbeidsbeurs was er wel eens
tijd over, bij de Stads-Armenkamer steeds tijd te kort.
Ook daarom is een goede combinatie gewenscht. De
beide diensten grijpen sterk in elkaar. Op dit punt is
efficiency mogelijk. Op 't oogenblik zijn er al 10 arm
bezoekers, welk aantal echter bij het nieuwe stelsel
wordt teruggebracht tot 7. Maar er wacht weer een
groote uitbreiding van de armenverzorging. Komt men
tot een eenheid met een goede organisatie, dan kan dat
onder één directeur, maar gebeurt dat niet, dan zal de
directeur op den duur te zwaar worden belast spr.
motiveert dit en zal hij de volle verantwoordelijkheid
voor den geheelen gang van zaken niet kunnen dragen.
Dan moet er dus noodzakelijk een nieuwe directeur bij
komen, hetzij voor den eenen of voor den anderen
dienst en is men nog duurder uit. Daarom moet worden
aangehouden op vorming van een eenheid en dan on
voorwaardelijk in één gebouw, anders kan ze niet goed
functionneeren. Tegenover den heer Algera betoogt
spr. nog, dat althans gedeelten van de beide diensten
elkaar absoluut dekken, doordat dezelfde gegevens
worden verzameld voor werkzoekenden als voor uit-
getrokkenen enz. en dat ook de strengere controle, die
de Regeering eischt, het steeds noodzakelijker maakt
een eenheid te vormen. Spr. geeft den heer Terpstra
daarom werkelijk in overweging, deze zaak nog eens
te overdenken.
De heer Terpstra wil niet over één nacht ijs gaan en
verzoekt den Voorzitter de vergadering voor eenige
oogenblikken te schorsen.
Te 9.13 uur nam. wordt de vergadering geschorst
Te 9.23 uur nam. wordt de vergadering voortgezet.
De Voorzitter wil in stemming brengen het voorstel
sub b van bijl. no. 120.
De heer Van der Schoot vraagt het woord.
De Voorzitter maakt er op attent, dat men vóór de
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 23 December 1935. 191
verklaring van den heer Terpstra aan de stemming toe
is geweest en hij zou thans de discussies niet willen
heropenen.
De heer Terpstra deelt nog mede, dat zijn fractie niet
tot overeenstemming is gekomen. De grootste meerder
heid is voor samenvoeging der diensten, doch in twee
gebouwen.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders, bijl.
no. 120, sub b wordt met 18 tegen 10 stemmen, die
van de heeren Van der Schoot, Praamsma, Hellema,
Terpstra, Algera, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi,
de heeren Posthuma, Wiersma, Feitsma en mevrouw
Van DijkSmit, aangenomen.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel sub c van bijl. 120, met wijziging
in zooverre, dat in plaats van ,,1936" wordt gelezen
„1937".
Aan de orde is Ontwerp A van bijl. 173.
Art. 1 wordt, behoudens herstel van een typfout
onder 5°, vastgesteld.
Art. 2. De heer Algera maakt, op grond van art. 10
sub 2 der Arbeidsbemiddelingswet, eenige bezwaren
tegen de benaming „Arbeidsbeurs", omdat de taak van
den directeur dier inrichting niet diens eenige en voor
naamste taak is.
De Voorzitter betoogt, waar hier toch moeilijk van
een „agentschap" kan worden gesproken en aan den
directeur van Sociale Zaken in zijn kwaliteit van direc
teur van de Arbeidsbeurs als eenige en voornaamste
taak de leiding van die inrichting wordt opgedragen,
dat er tegen de voorgestelde redactie weinig bezwaar
kan bestaan.
Artt. 2 en 3 worden onveranderd vastgesteld.
Art. 4. De heer Algera wil trachten de invloedssfeer
van den Raad uit te breiden en wenscht in lid 1 in
plaats van „voordracht" te lezen „aanbeveling". Over
eenkomstig art. 3, sub 4 van de Verordening op het
M. H. stelt spr. tevens voor, dat de instructie van den
directeur door den Raad, op voorstel van B. en W.
zal worden vastgesteld.
Voorts wijst spr. op de tegenstrijdigheid in de wijze
van benoeming van den directeur van de Gemeentelijke
Arbeidsbeurs in dit art. 4 (aanwijzing van den Direc
teur van den Dienst van Sociale Zaken tot die functie)
en in art. 6 van de Verordening regelende de Arbeids
bemiddeling (uit een door B. en W. bij den Raad in
te dienen aanbeveling van ten minste twee personen
als gevolg waarvan in dit geval dezelfde persoon op
twee manieren zou kunnen worden benoemd.
De Voorzitter wijst er, in verband met den wensch
tot uitbreiding van de invloedssfeer van den Raad op.
dat in de pas in Maart j.l. aangenomen verordening
op het M. H. óók is bepaald, dat de directeur op voor
dracht van B. en W. wordt benoemd. Spr. betoogt, dat
het funest kan zijn, wanneer de Raad, buiten de voor
dracht van B. en W. om, een directeur zou kunnen
benoemen. Z.i. is de kwestie zoo stelt men als Raad
vertrouwen in B, en W„ ja of neen. Zooals hij dezen
middag reeds bij interruptie heeft gezegd, zitten wij
hier niet tegenover elkaar, maar met elkaarvalt men
hier b.v. den dienst van G. W. aan, dan valt men
daarmee eigenlijk zich zelf aan.
De heer Algera zegt, dat de kwestie van vertrouwen
hierbij niet in het geding is. De Raad is echter het
eenige lichaam, dat rechtstreeks door de kiezers wordt
gekozen, weshalve het een zaak is van gezonde demo
cratie, dat de Raad zooveel mogelijk invloed kan uit
oefenen.
De Voorzitter wijst er in dit verband op, dat het
college van B. en W„ dat toch ook door den Raad
is benoemd, als zoodanig geacht kan worden het ver
trouwen van den Raad te hebben althans zoo moest
het zijn.
De heer Algera zegt, dat een deel van den Raad
géén invloed heeft in het college en daarom wenscht
hij, op grond van wat hij zooeven heeft gezegd, 's Raads
invloed grooter te maken.
De heer Westra (weth.) meent, dat de heer Algera
in gebreke is gebleven het belang van benoeming van
een directeur, buiten de aanbeveling om, aan te toonen.
Spr. betoogt dat een zoodanige benoeming funest zou
kunnen zijn het moet niet kunnen voorkomen, dat aan
B. en W. een directeur die onder hen moet werken
wordt opgedrongen, dien zij absoluut niet wenschen.
Bij de commissies, die naast B. en W. werken, staat
de zaak eenigszins anders.
De heer Algera begrijpt niet, dat de directeur van
M. H. op voordracht en de directeur van de Arbeids
beurs uit een aanbeveling wordt benoemd.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi informeert hoe
de benoeming bij andere diensten geschiedt en acht het
logisch, dat deze hier op dezelfde wijze plaats heeft.
De heer Terpstra betoogt, dat de heer Algera zijn
voorstel doet op dezelfde gronden als waarop de Raad
indertijd met groote meerderheid heeft besloten het
Bestuur van M. H. te benoemen na aanbeveling van
B. en W.
De Voorzitter deelt mede, dat van den heer Algera
de volgende amendementen zijn ingekomen
a. In art. 4 lid 1 wordt in plaats van „voordracht"
gelezen „aanbeveling".
b. In art. 4 lid 4 worden tusschen de woorden
„door" en „Burgemeester" ingevoegd de woorden
„door den Raad, op voorstel van"
de woorden „zij doen van die instructie mededee-
ling aan den Raad" vervallen.
Het amendement sub a wordt met 15 tegen 13 stem
men, die van de heeren Algera, Turksma, mevrouw
Buisman—Blok Wijbrandi, de heeren Posthuma,
Wiersma, Feitsma, Balk, van der Schoot, Praamsma.
J. Koopal, Buiël, Hellema en Terpstra, verworpen.
Na verdediging van het amendement sub b door
den heer Algera, die betoogt, dat het geheel overeen
komstig de bestaande verordening is, deelt de Voor
zitter mede, dat het amendement door B. en V/. wordt
overgenomen.
Art. 4 wordt dienovereenkomstig vastgesteld.
Art. 5. De heer Westra (weth.) antwoordt op een
vraag van mevr. Buisman of de in de verordening
genoemde personen nu ook reeds werkzaam zijn, dat
dit een maximumformatie is.
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi begrijpt niet.
waarom er een hoofdarmbezoeker moet zijn, nu er al
een kassier-boekhouder, twee controleurs en 5 armbe
zoekers zijn.