194 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 23 December 1935.
eenige toelage, welke ookwaardoor in het vervolg
elke toelage ten bate van de gemeente zal komen,
zoodat men precies weet wat de directeur verdient. Spr.
dient tezamen met mevrouw Buisman dit amende
ment in.
De Voorzitter zet uiteen, dat dit voorstel overeen
komstig de toelichting geredigeerd moet worden.
De heer Buiël gelooft niet, dat het amendement-
Hellema-Buisman voor invoering vatbaar is, omdat z.i.
de uitkeering per se voor den directeur is bedoeld en
het niet mogelijk zal zijn deze aan de gemeentekas te
doen toekomen. Het amendement-Wiersma zal naar
spr.'s raeening een salarisverlaging voor den directeur
beteekenen. Hoewel spr. niet voelt voor een aanmer
kelijke verhooging, met een verlaging kan hij toch niet
meegaan, tenzij men een overgangsbepaling maakt, dat
het salaris niet beneden een zekere limiet mag komen.
De heer Balk vraagt, of door aanneming van het
amendement Buisman-Hellema ook een uitzonderings
positie wordt geschapen. Hoe gaat het met de toelage,
welke de directeur van het Openbaar Slachthuis ont
vangt
Mevrouw Van Dijk meent, dat elke salariswijziging
eerst in het G. O. moet worden behandeld.
De heer Wiersma wijst er op dat, hoewel de directeur
van het Slachthuis een toelage van Rijkswege ontvangt,
die hij zelf behoudt, er toch wel degelijk ambtenaren
zijn, die een gedeelte van hun toelage van Rijkswege
voor in gemeentetijd voor het Rijk verrichte werkzaam
heden in de gemeentekas terugstorten. Het betreffende
amendement schept dus geen uitzondering, maar beves
tigt den regel.
De heer Hellema heeft dit amendement voorgesteld,
omdat het hier de bepaling van een nieuw salaris
betreft. Het moet niet worden opgevat als een salaris
verlaging het is enkel de bedoeling te bereiken, dat
het in de verordening genoemde salaris ook het totale
bedrag is, dat door den directeur wordt ontvangen.
De Voorzitter zegt, dat formeel, indien de Raad iets
voor de amendementen voelt, zoowel dat van de heeren
Posthuma en Wiersma als dat van den heer Hellema en
mevrouw Buisman in het G. O. moet worden gebracht
om daarover nader te berichten.
De heer Buiël is het daarmede niet eens, nu het G. O.
reeds over de salarissen is gehoord.
De heer Ritmeester betoogt, dat men de Rijkstoelage,
welke door 3 ambtenaren wordt verdeeld, absoluut
buiten deze verordening moet laten, omdat ze practisch
gesproken niets met het salaris te maken heeft. Alleen
bij de behandeling van de begrooting, bij art. 145, kan
de Raad zich daarover uitspreken.
Den heer Balk antwoordt spr., dat de directeur van
het Openb. Slachthuis geen toelage, in welken vorm dan
ook, ontvangt.
De heer Posthuma betwijfelt, of zijn amendement eerst
naar het G. O. moet en meent dat, wat het G. O. goed
keurt, toch niet door den Raad behoeft te worden goed
gekeurd. De Rijkstoelage speelt naar spr.'s meening op
dit salaris een niet onbeduidende rol.
De Voorzitter wil het amendement-Posthuma-Wier
sma in stemming brengen.
De heer Buiël herhaalt zijn bezwaren en zou in elk
geval het tegenwoordige salaris willen handhaven.
De heer Westra (weth.) vindt het wel een beetje erg
om het salaris van een functionnaris, die thans met werk
zaamheden wordt belast, welke absoluut uitgaan boven
wat hij vroeger presteerde, met een dergelijk belangrijk
bedrag te verlagen, te meer, waar straks misschien een
algemeene verlaging van 5 wordt aangenomen. Spr.
geeft met klem in overweging het amendement-
Posthuma-Wiersma niet aan te nemen.
Het amendement-Posthuma-Wiersma wordt met 20
tegen 8 stemmen, die van de heeren Posthuma,
Wiersma, Feitsma, Praamsma, J. Koopal, Terpstra,
Algera en Turksma, verworpen.
De heer Hellema trekt, naar aanleiding van hetgeen
de Wethouder van Fin. heeft gezegd, zijn amendement
in, om daar eventueel bij de begrooting op terug te
komen.
De heer Wiersma neemt, nu hij van den wethouder
van Fin. heeft vernomen dat de toestand is gewijzigd,
zijn opmerking t.a.v. de vergoeding van Rijkswege aan
den directeur van het Openb. Slachthuis terug.
De heer Buiël dient het volgende voorstel in
„Ondergeteekende stelt voor het maximum te ver
lagen tot 4400.
Het voorstel van den heer Buiël wordt met 1810
stemmen, die van de heeren Van der Schoot, Praamsma,
J. Koopal, Buiël, Terpstra, Algera, Turksma, Posthuma.
Wiersma en Feitsma, verworpen.
De artt. I IV worden achtereenvolgens onveranderd
vastgesteld, waarna de geheele verordening met alge
meene stemmen wordt aangenomen.
Punt 23 (bijl. no. 188). De beraadslagingen worden
geopend.
De heer Balk was, als zittende in het G. O. en in de
Fin. Comm. op dezen Raadsbrief reeds voorbereid en
kan zich begrijpen wat in de tweede alinea van het
voorstel is gezegd. Tegen hetgeen bovenaan op pag. 325
is gezegd, heeft hij echter bezwaar. Zijn oordeel over
een verlaging zal niet worden beïnvloed door een cir
culaire van den Ministerhij acht zich lang genoeg
Raadslid om zelf een inzicht te hebben in het wel en
wee van de gemeente en wenscht ook den Minister
niet als boeman te gebruiken. De Minister dringt wel
aan op aanpassing bij de Rijksregeling maar houdt er
geen rekening mee, dat naast de Rijksgrondloonen een
kindertoeslag bestaat van ten minste ƒ1.15 per kind.
De billijkheid zou meebrengen, dat de Minister tevens
voorstelde of beïnvloedde, dat bij de door hem ge-
wenschte regeling, waarbij vooral de lagere loonen in
't gedrang komen, ook de kindertoeslag werd ingevoerd.
Maar dat zou in strijd zijn met de gemeentelijke auto
nomie. Het gemeentepersoneel zou daarvoor echter
dankbaar zijn, vooral de groote gezinnen, die in meer
dere mate door de crisis worden getroffen (verzwaarde
indirecte belastingen, duurdere woning wegens huis
vesting kinderen, enz.). Het stelsel van kindertoeslag
wordt naast het Rijk reeds door een aanzienlijk aantal
gemeenten toegepast. Het besluit, dat bij de nieuwe
Rijkssalarisregeling, ingaande 1 Jan. 1936, die toeslag
buiten de verlaging zal vallen, verdient waardeering.
Uit het adres van de Chr. en R. K. personeelorganisaties
blijkt, dat een werkman met 2 kinderen in de laagste
loongroep bij het Rijk netto 25.69 ontvangt en bij de
gemeente 25.05 zal ontvangen met 4 kinderen ont
vangt de Rijkswerkman door den toeslag 2.meer.
Het is voor spr. alzoo zeer bezwaarlijk zijn stem aan
dit voorstel te geven. Over het principe van den kinder
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 23 December 1935. 195
toeslag zal hij niet spreken, het gaat hier over de toe
passing. Beweegt het loon zich algemeen op een peil,
dat nog ruimte laat voor niet strikt noodige behoeften,
dan kunnen de groote gezinnen zich nog wel redden,
maar anders wordt het, wanneer het loonpeil zooals
hier voor de laagste loonklassen wordt voorgesteld
aan den lagen kant is. Is het niet meer dan toereikend
voor gezinnen met 2 of 3 kinderen, dan komen de groote
gezinnen er mee te kort.
Spr. is niet blind voor wat zich in de maatschappij
voltrekt. Ook het gemeentepersoneel moet beseffen, dat
zijn arbeidsvoorwaarden niet onaantastbaar zijn en spr.
erkent dat, in verband met den toestand van de begroo
ting, loonsverlaging thans in zekeren zin is gemotiveerd.
Hij herinnert echter aan het door de heeren Wiersma en
Terpstra en hem op 27 Febr. 1934 ingediende voorstel
inzake kindertoeslag. Vooral omdat B. en W„ ook in
het G. O., herhaaldelijk hebben gezegd, dat zij geen
loonsverlaging willen, zegt spr. hoewel ongaarne
na voorlezing van hetgeen weth. Westra omtrent be
doeld voorstel volgens de notulen van 27 Febr. 1934
op pag. 53 heeft gezegd, dat hij minstens van dezen
wethouder, die hem zeer na staat, had verwacht, dat
deze hieromtrent ook zijn stem in het college had laten
klinken of, zoo dit is gebeurd, dat dit in den aanbie
dingsbrief tot uiting was gekomen.
Spr. vraagt geen onmogelijkheden. Er zal hier een
voorstel tot het verleenen van kindertoeslag van ƒ1.
per kind, te beginnen vanaf het derde kind. worden
ingediend, dat de gemeente in totaal 10.750.zal
kosten. Spr. heeft niet de illusie, dat deze poging van
avond zal gelukken. Maar hij wijst er op, dat het niet is
uitgesloten, dat voor een zekere groep van het personeel
deze verlaging door den Minister niet voldoende zal
worden geacht. En zou men dan tot kindertoeslag willen
besluiten, dan zal het misschien door den nog penibeler
toestand nog moeilijker zijn om daarvoor een bedrag te
vinden. Spr. doet daarom voorloopig een beroep op het
college om voor de door den heer Wiersma en hem
voor te stellen kindertoeslagregeling het door hem ge
noemde bedrag op de begrooting voor 1936 beschikbaar
te stellen. Mee te gaan in de voorstellen tot bezuiniging
enz. is geen aangename taak voor de Raadsleden, maar
aan den anderen kant moet het loon voldoende zijn om
een gezin te onderhouden. Spr. pleit niet eens voor de
gezinnen van zijn eigen godsdienstige overtuiging
er zullen slechts een 2-tal Kath. gezinnen door de rege
ling worden gebaat maar in het belang van het ge
meentelijk personeel. Hij geeft dat iedere fractie ter
overweging. Vroeger heeft men hem toegevoegd als
ge kindertoeslag wilt, kom er dan mee, wanneer een
loondrukkende werking uitgesloten is. Welnu, nu er
van loondruk géén sprake is, komt spr. er mee, om
daardoor althans den minst betaalden eenigszins tege
moet te komen.
De heer Wiersma zegt, dat de heer Balk geheel in
zijn geest heeft gesproken.
Spr. herinnert aan de behandeling van deze zaak in
het G. O. Er kwam daar een voorstel van B. en W.
om een uniforme korting van 5 toe te passen, waar
absoluut niets aan te veranderen viel. Z.i. is er op deze
manier geen sprake meer van overleg; met de wenschen,
die in het G. O. worden uitgesproken, wordt geen reke
ning gehouden. B. en W. hebben reeds een besluit ge
nomen en het wordt nog formeel in het G. O. gebracht.
Dat deze salarisverlaging door B. en W. in het teeken
van het begrootingstekort voor 1936 is gesteld, ver
heugt spr. tot op zekere hoogte; hier zijn ook wel eens
verlagingen aan de orde geweest, waarbij het motief
gold, dat men van de zijde van den Min. daartoe ge
dwongen werd. Spr. wil echter de terminologie, dat de
salarissen als sluitpost dienen, zooals die door sommige
partijen in de laatste jaren werd aangewend, niet over
nemen.
Dat de toepassing van de Regeering ten opzichte van
het G. O. beter is dan hier, kan spr. met feiten van zeer
recenten datum toonen. Daar was plaats voor overleg,
hier was daar geen sprake van, In dit verband citeert
spr. een artikel in „De Ambtenaar", het orgaan van den
C. N. A. B. van 18 December 1935, waarin over de
toepassing van het G. O. in Leeuwarden o. a. wordt
gezegd, dat het met dit G. O. een onhoudbare toestand
wordt.
Een uniforme korting van 5 zooals B, en W. voor
stellen, lijkt spr. practisch niet in orde, omdat, wanneer
men op een inkomen van 1300.5 gaat korten,
het ten gevolge heeft vooral bij een gezin met eenige
kinderen -dat men het meest noodzakelijke wat noodig
is voor het eerste levensonderhoud, moet ontberen, wat
niet gezegd kan worden van de hoogere salarissen, al
zullen ook daar inderdaad bezuinigingen toegepast
moeten worden.
Indien men redeneert, dat de salarissen en loonen
eigenlijk niet te hoog zijn, maar dat, gezien de begroo
ting voor 1936, er niet meer voldoende geld voor be
schikbaar is, dan meent spr., dat dit bedrag zoo billijk
mogelijk onder het personeel moet worden verdeeld en
daarom is spr. voorstander van een progressieve kor
ting. Het spijt hem bijzonder, dat B. en W. bij deze
voorstellen niet hebben gepoogd de minst gesitueerden
te ontlasten en het zal spr. moeilijk vallen daaraan mede
te werken, al gelooft ook hij, dat het inderdaad op dit
oogenblik noodzakelijk is de loonen en salarissen niet
ongerept te laten.
Het is spr. en de zijnen niet geheel duidelijk, hoe deze
verlaging tot stand zal komen. Hij wil geen pogingen
doen om het in die richting te sturen, maar hij zou
eigenlijk aan het college willen verzoeken met nadere
voorstellen te komen, waarbij in totaal hetzelfde bedrag
wordt gekort, maar de korting progressief wordt. Spr.
heeft zelf eenige berekeningen gemaakt. Als b.v. tot
1500.4 wordt gekort, van 1500.3000.
6 en van 3000.en daarboven 8 dan komt hij
in totaal tot een korting van rh 53.500.of, als b.v.
tot 1500.- 4 van 1500.2500.- 6 en
boven ƒ2500.8 wordt gekort, dan is de totale
korting 54.200. Het eerste voorbeeld is spr. het
meest sympathiek. Dit is wel geen ƒ60.000. zooals
B. en W. voorstellen, maar hij meent, dat daaronder
ook een deel van de pensioenpremie begrepen is.
Vervolgens wijst spr. op de ingekomen adressen van
de vakbonden over deze kwestie, waarin z.i. valt te
lezen, dat deze in laatste instantie bereid zouden zijn
eenige korting te aanvaarden. Het heeft hem bijzonder
getroffen dat men in deze adressen speciaal wijst op
de groote gezinnen. Het verheugt spr., dat de heer Balk
den kindertoeslag ter sprake heeft gebracht. Hij meent,
dat B. en W. vroeger eens de toezegging hebben ge
daan, deze zaak te zullen onderzoeken. Indien dit ge
beurd is, welke resultaten heeft dit onderzoek gehad
Het schijnt hem n.l. dat het geen resultaten heeft gehad,
gezien het feit dat B. en W. met deze voorstellen zijn
gekomen.
Spr. wenscht geen principiëele beschouwing over den
kindertoeslag te houden ook hij erkent dat de factor
van de arbeidsprestatie steeds van de meeste beteekenis
moet zijn, maar hij kan niet ontkomen aan den indruk,
dat daarnaast de factor van de behoeften een woordje
meespreekt.
Hoewel van meening zijnde, dat het wenschelijk is
de salarissen zoo spoedig mogelijk bij de Rijksregeling
aan te doen sluiten, wil spr. thans slechts een bescheiden
begin maken met de toepassing van het kindertoeslag
stelsel en een toeslag van ƒ1.per week per kind,
beginnende bij het 3e kind, beneden den leeftijd van
16 jaar, voorstellen, wat 10.750.zal kosten. Op de
vraag, waar dit bedrag vandaan moet komen het is
niet onmogelijk dat men die thans reeds zal stellen
antwoordt spr., dat hij principiëel op het standpunt staat,