Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936.
Voortzetting der vergadering op Woensdag 5 Februari 1936.
de gehuwde onderwijzeres zal moeten worden ontsla
gen, vraagt spr. hoe het college, als dit ontwerp wordt
aangenomen wat z.i. zeker is daar dan tegenover
staat, dus of het dan ook van meening is dat ontslag
te moeten toepassen.
Verder wijst spr. er op dat, behalve de voordeelen,
die deze begrooting reeds geniet van het streven der
Regeering om de vaste lasten te verlagen, er meerdere
zullen volgen, doordat de percentages, die aan de be
sturen van bijzondere scholen moeten worden uitbetaald
voor terreinen, gebouwen, waarborgsommen, enz.,
blijkens het nieuwe ontwerp, waaruit spr. citeert en
waarin nog meer belangrijke bepalingen voorkomen,
zullen worden verlaagd van 6 tot 5.
Wat betreft de kasgeldvoorzieningen vraagt spr.,
in aansluiting met een door Ged. Staten uitgesproken
wensch, voortaan wat breeder toelichting, terwijl hij in
verband met de daarvoor gunstige tijdsomstandigheden
er op aandringt om de vlottende schuld, zoo eenigszins
mogelijk, te consolideeren. Want terugkomende op zijn
algemeene beschouwingen, erkent spr. ten volle dat er
bezuiniging heeft plaats gehad, maar de groote fout is,
dat dit veel te laat is gebeurd. Spr. vreest daardoor
een belastingvlucht in groote mate en een zelfden toe
stand hier, als daardoor in Amsterdam is ontstaan en
deze toestand zal óók ten laste komen van den midden
stand en den werkliedenstand.
Spr. verklaart ten slotte, dat, als het eenigszins moge
lijk is, ook zijn fractie B. en W. wil steunen, maar B.
en W. moeten dat mogelijk maken. Wijzende op de
woorden „Vrede en gerechtigheid'' boven den ingang
van het stadhuis, zegt spr., dat hij c.s. alles zullen
doen om dien vrede te behouden, maar men moet hun
daarbij een beetje tegemoet komen.
De heer De Bruin heeft intusschen de vergadering
verlaten.
De heer Molenaar zegt, dat het wel niemand zal
verwonderen, dat van hun zijde, waar de S. D. door
de vorige sprekers nog al eens zijn aangeroerd, bij
deze algemeene beschouwingen een enkel woord wordt
gezegd.
Wat den uitslag van de verkiezingen betreft en de
daarna gevolgde wethoudersverkiezing, zijn er bij de
besprekingen cijfers genoemd om aan te toonen, dat
spr. c.s. niet het recht hadden zoo n grooten mond op
te zetten, omdat de S.D.A.P. percentsgewijze eenigs
zins achteruit was geloopen en de A. R. eenigszins
waren gestegen. Maar zij hebben, aldus spr., niet aan
getoond en dat zal hij doen, hoe de partijen, die buiten
het college stonden, de verkiezingen hebben ingezet
als een aanval op het beleid van het college.
Als men de cijfers van den uitslag beziet, dan komt
men tot de conclusie, dat de zittende partijen in het
college iets teruggeloopen zijn, maar niet in die mate,
als de aanvallers beweren. De twaalfde zetel, welke de j
S.D.A.P. heeft behaald, wordt nu als een „gelukje
beschouwd door de wijziging van de Kieswet. Dit is
ten slotte een maatregel, welke in de Kamer op de
meest democratische wijze is tot stand gekomen. Als
de rechterzijde dit gelukje te beurt was gevallen, had
zij waarschijnlijk van een vingerwijzing van Hooger
hand gesproken
De S. D. kwamen van 11 op 12 zetelsde V. D. van
3 op 4, terwijl de R. K. door verschillende omstandig
heden terugliepen van 4 op 3. Vergelijkt men het stem-
menaantal van deze drie partijen in 1931 (12708) met
dat van 1935 (13222) dan constateert men een stijging
van 514 stemmen; voegt men de stemmen van de R.-K.
Volkspartij daarbij, dan is deze 691.
De A. R„ C. H. en V. B., die een feilen aanval op
het college deden, behaalden in 1931 7714 stemmen,
tegen 6911 in 1935, of een vermindering van 803
stemmen. In procenten uitgedrukt hebben laatstge
noemde partijen in 1931 35.84 en in 1935 30.08
dus een vermindering van 5.76 van het totaal
aantal stemmen gehad en de in het college vertegen
woordigde groepen in 1931 59.06 in 1935 57.61
dus een vermindering van 1.45
Men kan dus met gerustheid zeggen, dat de verkie
zingsuitslag van 1935, ondanks de felle critiek tijdens
de verkiezingen, vooral van de zijde van de A. R..
op het gevoerde beleid, een succes is geweest voor de
in het college zittende personen en dat daarin een
bevestiging is gezien van het tot nu toe gevoerde beleid.
In een strooibiljet vond spr. een groote waarheid
het is niet altijd gelijk hoe een begrooting sluitend
moet worden gemaakt. Daarmee is spr. het volkomen
eens en daarin komt het groote verschil tusschen spr.
c.s. en de oppositie aan het licht. Over de door de
rechterzijde in samenwerking met den V. B. verleden
jaar gedane voorstellen wordt geen woord meer gerept.
Alleen wordt de schijn gewekt, dat het gevoerde beleid
Leeuwarden naar den ondergang voert, maar er wordt
verzwegen, dat de weth. van Fin. verleden jaar in een
breed gedocumenteerde rede heeft aangetoond, dat de
voorgestelde bezuinigingen geen bezuinigingen waren,
maar juist belangrijke offers zouden vragen.
In hetzelfde manifest werd ook gezegd, dat bijzon
dere aandacht moet worden besteed aan den nood der
werklooze intellectueelen. Maar niet wordt gerept
van hun ongemotiveerd voorstel bij de vorige begroo
ting om het leger der werklooze intellectueelen te ver-
grooten door den adj.-directeur van G. W. en enkele
technische ambtenaren uit den dienst te ontslaan.
Spr. wijst vervolgens nog op een ander biljet, waarin
gesproken wordt van het paleis der gemeentelijke
bemoeiingen kleiner te maken, om met die afbraak de
hutten der werkloozen bewoonbaar te maken. Wanneer
de Regeering echter den steun der werkloozen of de
werkverschaffingsnormen verlaagt, dan kunnen zij
zich vooralsnog maar beter bevinden in het hier
bestaande paleis der gemeentelijke bemoeiingen dan in
de hutten, welke door de kerkelijke partijen zullen
worden verbeterd.
De uitslag der verkiezing is z. i. ondubbelzinnig
geweest, de gevoerde politiek op dezelfde wijze voort
te zetten. Spr. herinnert aan de eerste vergadering van
den nieuwen Raad, waar de heer Feitsma zijn grief
heeft uitgesproken en waarbij de heer Oosterhoff zich
aansloot, dat zij bij de wethoudersverkiezing niet waren
geraadpleegd. De S. D. hebben als grootste fractie een
uitnoodiging tot een bespreking gestuurd aan de frac
ties, welke tot nu toe het college van B. en W.
bezetten. Daar is wel degelijk ter sprake geweest ook
de rechterzijde tot een bespreking uit te noodigen.
maar men was het volkomen met elkaar eens en
de drie partijen hebben daarvoor de verantwoorde
lijkheid aanvaard dat men, op grond van den
uitslag der verkiezingen, de houding van de rechter
zijde verleden jaar bij de begrooting, ondanks de
pogingen van den weth. van Fin. om haar tegemoet
te komen, en haar houding tijdens de verkiezingen,
nimmer met haar tot een vruchtbaar werkend college
zou kunnen komen.
De houding verleden jaar van de S.D.A.P., neer
gelegd in de door weth. Botke gedane verklaring,
waarbij zij zich, na verwerping van de straatbelasting,
aansloot bij de meerderheid in den Raad, was voor
rechts toen een teleurstelling en de dreiging van den
heer Wiersma, dat zij voor de S. D. een moeilijkheid
klaar hadden, was hierdoor mislukt. Spr. herinnert aan
de val, waarover de heer Van Kollem destijds sprak.
Was het echter te verwachten, dat er een mogelijk
heid zou bestaan om op grond van de uitspraak der
kiezers iemand van rechts in het college te nemen
Den heer Terpstra, die gezegd heeft, dat dit de bedoe
ling niet was, vraagt spr. waartoe dan een bespreking
moest dienen. Bovendien heeft spr.'s fractie gedacht,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936.
Voortzetting der vergadering op Woensdag 5 Februari 1936.
dat rechts toch niet wilde samenwerken met „rood",
gelet op hetgeen in de „Standaard" stond en hun
houding in Rotterdam.
Voorts wil spr. het antwoord van mevr. Buisman
op de vraag of er ook een program bestaat, bevestigen.
Er is geen program, maar een wederzijdsch vertrou
wen, om de gemeente door deze moeilijke periode heen
te helpen.
Bij den V. B. heeft spr., eerlijk gezegd, niet stil
gestaan. Het antwoord der kiezers was tè duidelijk.
Een paar jaar geleden sprak de voorzitter van den
V. B. zijn blijdschap er over uit, dat zij geen wethouder
in het college hadden en spr.'s fractie heeft die blijd
schap niet willen verstoren Thans is die fractie tot de
helft gereduceerd en hadden de kiezers toen de rede
van den heer Dresselhuijs gehoord, dan was naar spr.'s
meening de terugslag nog sterker geweest. Deze rede
beschouwt spr. als een symptoom van dezen tijd en
zelden is hier op zoo'n overduidelijke wijze het naakte
liberale kapitalistische stelsel aan het woord geweest.
Een stroom van beschuldigingen is over het zittend
college gegaan, terwijl geen woord van bezinning over
den diep schrijnenden nood der duizenden werkloozen
is geuit. De uitdrukking, „een kat in het nauw, maakt
rare sprongen" vindt spr. zeer juist, maar het is de
vraag wie die kat is. Staande voor een wereldcrisis
waarvan het liberaal-kapitalistisch stelsel de oorzaak is,
ziet deze partij zich den grond onder de voeten weg
vallen en noemt zij in haar woede de groepen, die
thans de bestuursmacht in handen hebben, ondeskundig
en niet in staat de financiën behoorlijk te beheeren.
De roep om aantasting van het algemeen kiesrecht
spr. wees een vorig jaar reeds op hetgeen de heer Wen-
delaar in die richting zeide is hier thans duidelijk
uitgesproken. Zelfs is Indië, wat de aanpassing betreft,
als voorbeeld gesteld. Maar, zoo vraagt spr., waar zijn
de aanhangers van die partij gebleven Deze rede, van
elk opbouwend karakter gespeend, is de roep van een
stervende beweging.
Terugkomende op de wethoudersverkiezing, vraagt
spr., of de twee groepen der oppositie wel het recht
hebben zoo n grooten mond op te zetten en over
onrechtvaardigheid te spreken, als zij zelf op dit punt
geen zuiver geweten hebben. Spr. herinnert aan de
wethoudersverkiezingen in 1923, toen zij de grootste
fractie van elk overleg uitsloten. Laten zij, die over
onrechtvaardigheid spreken, dus de hand in eigen
boezem steken
Ook de R.S.A.P. heeft bij de wethoudersverkiezing
een verklaring afgelegd en wel, dat zij weigert deel te
nemen aan deze verkiezing, zoolang er geen socialis
tische meerderheid is. Spr. weet niet wat de heer
Koopal met een socialistische meerderheid bedoelt, maar
hij vreest dat zijn partij niet socialistisch genoeg is.
Voorts betreurt spr. het, dat de heer J. Koopal ook
geen zitting wenscht te nemen in een der commissies,
omdat hij het zichzelf daardoor onmogelijk maakt zijn
inzichten (bijv. over de bedrijfspolitiek) in de com
missie tot uiting te brengen. De R.S.A.P. wil echter
wachten tot er een socialistische meerderheid is, maar
spr. betwijfelt, of de volgelingen van die partij, die
voor het grootste gedeelte bestaan uit ontevredenen
uit de S.D.A.P., omdat verschillende verbeteringen hun
niet snel genoeg gingen, zoolang geduld zullen hebben.
De S.D.A.P. zal intusschen doorgaan de belangen der
arbeidersklasse, zoo noodig in samenwerking met
democratische burgerlijke groepen, te dienen. Dat de
R.S.A.P. zal trachten verdeeldheid te zaaien spr.
wijst op het manifest der R.S.A.P., waarin de heer
De Boer in verband met de salarisverlaging als de
beste vertegenwoordiger van het kapitalistische stelsel
aan de kaak wordt gesteld, terwijl men wist dat de
S.D.A.P. geen andere houding kon aannemen is
niet te verwonderen, omdat zij haar volgelingen uit de
S.D.A.P. moet krijgen. Spr. c.s. zullen het dus zonder
den steun van de R.S.A.P. moeten doen en zij zullen
de consequenties daarvan aanvaarden.
Den steun van de C.D.U. echter, een partij, die
volgens den heer Diepenhorst bij de S.D.A.P. behoort,
omdat zij grootendeels de socialistische eischen onder
schrijft, zal spr.'s fractie, erkennende dat er wèl ver
schillen zijn, met vreugde blijven aanvaarden.
Komende tot de begrooting zelve, zegt spr., dat het
begrootingsbeeld geen reden tot verheugenis geeft. Hij
schetst den nog steeds donkeren algemeenen toestand, de
ongekend hooge werkloosheid in ons land (500.000)
en de wanhoop van het jonge geslacht en van meer
geschoolden en intellectueelen, die geen arbeid vinden.
Als terugslag daarvan in deze begrooting blijkt, dat
bijna 1/5 van alle uitgaven aan armenzorg en crisis-
steun moet worden uitgegeven, terwijl het bedrag
daarvoor 146.000.hooger is dan in 1935. Had een
V. B. college deze moeilijkheden anders kunnen over
winnen Het gemeentebestuur doet, binnen het raam
der wettelijke maatregelen, zooveel als in zijn vermo
gen is om, door bespoediging van uitvoering van werk-
objecten in werkverschaffing of met steun van het
Werkfonds, de werkloosheid te verminderen. Voor
spr. c.s. is het zeker niet altijd gemakkelijk geweest
om daaraan mee te werken, maar zij hebben toch altijd
gemeend daarbij het gemeentebelang en dat van de
werkloozen te dienen, omdat de arbeidsloosheid een
vloek is, niet alleen financieel, maar ook moreel. Dat
sommige objecten niet eerder konden worden aange
pakt, is zeker niet te wijten aan het Gemeentebestuur,
getuige de lijdensgeschiedenis met de Hoeksterpoorts-
brug c.a. Dat men verschillende zaken op cultureel
terrein moest verliezen, was voor de S. D. ook niet
altijd gemakkelijk. Desondanks hebben zij het vorig
jaar hun medewerking verleend tot het sluitend maken
der begrooting en willen zij dat ook thans doen, zich
gedragen voelende door de verantwoordelijkheid, die
zij ook in deze gemeente mede op zich hebben genomen.
Spr. c.s. onderschrijven en zijn erkentelijk voor het
antwoord op punt 6 van het Sectieverslag. Sommige
bezuinigingen, vooral t.o.v. G. W„ gaan hun echter
ver genoeg en kunnen h.i. niet vaker worden toegepast.
De zuinigheid zou dan de wijsheid kunnen bedriegen
en ook wordt de werkloosheid er door vergroot.
Spr. betreurt het sterk, dat opnieuw de vraag van
de personeelsbezetting bij G. W. is ter sprake gebracht
Hij verwijst daartoe naar het rapport der Comm. voor
O. W. van 1935, maar het schijnt dat, onder het mom
van bezuiniging, steeds wordt getracht dezen dienst in
discrediet te brengen bij de bevolking, zeer tot schade
van dien dienst. Spr. tart den heer Terpstra, in ver
band met hetgeen deze vanmorgen over benoemingen
heeft gezegd want niet de S. D. moeten hier iets
bewijzen, maar de heer Terpstra om aan te toonen
dat van de werklieden en ambtenaren welke laatste
hij ook wel degelijk heeft genoemd, al ontkent hij dat nu
het overgroote deel S. D. is. Hij kan dat niet, tenzij
misschien, wanneer men op het standpunt staat, dat
ieder, die niet R. K., A. R. of C. H. is, natuurlijk S. D.
is. Spr. is er zich echter volkomen van bewust, dat
het Gemeentebestuur zich bij alle benoemingen laat
leiden door de gedachte, wie voor de gemeente de
meest bekwame en beste ambtenaar is.
Met betrekking tot de opmerkingen in het Sectie-
verslag komende uit denzelfden hoek over het
baggeren van grachten, herstel van frontmuren, enz.,
begrijpt spr. niet den moed van de Raadsleden, die
beweren, dat dergelijke werken niet noodzakelijk zijn.
Wij hebben onzen technischen dienst, die daarvoor
verantwoordelijk is en dat de goe-gemeente gauw
genoeg klaar is om dezen dienst, zelfs geheel ten
onrechte, voor bepaalde ongelukken verantwoordelijk
te stellen, toont spr. met een voorbeeld aan en al
heeft een Raadslid het recht, tegen dergelijke werken
te stemmen, de vraag, of zulke versterkingen, enz.