34
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936.
Voortzetting der vergadering op Woensdag 5 Februari 1936.
Te 2 uur nam. wordt de vergadering voortgezet.
Alsdan zijn aanwezig 26 leden. Afwezig de heeren
De Bruin, J. Koopal en Turksma.
De heer Praamsma zijn rede voortzettende, zegt dat
er z.i. in de toekomst op geen enkele meevaller meer
valt te rekenen. Hij betoogt, dat het ook voor Leeu
warden zeer nuttig zou zijn om de goede gewoonte te
volgen van het Prov. Bestuur, om zekerheidshalve van
de door den inspecteur der belastingen geraamde
opbrengst 5 af te trekken. Vermindering der
afschrijvingen is z.i. geen bezuiniging, maar enkel
vermindering der reserveeringen.
Tegenvallers kunnen er nog genoeg komen, waarbij
spr. denkt aan de heffingen op licht en gas hij vreest
dat de eergister hier aangenomen voorstellen tot mis
lukking zullen zijn gedoemd en dat zij misschien zelfs
een averechtsche uitwerking zullen hebben. Waar de
gemeente een deel van haar personeel niet heeft
verzekerd voor pensioen, maar zij dat zelf moet
betalen en het thans daarvoor benoodigde bedrag van
70.000.in den loop der jaren zal stijgen tot
120.000. is ook dat een reden om zeer voorzichtig
te zijn. En wanneer door het wetsontwerp tot verlaging
der vaste lasten de erfpachtsrente terugloopt en
dat moet dan is bij een balanswaarde van den
grond van 4^ millioen, een reserve bij het Grond
bedrijf van 252.000.miniem en absoluut onvol
doende om een eventueele waardedaling op te vangen.
Ook heeft men van de in de laatste jaren tot stand
gekomen nieuwbouw, in verband met de waardedaling
daarvan dus het wegvloeien van kapitaal veel
te weinig afgeschreven. Voor al dergelijke tegenvallers
is in deze begrooting geen dekking aanwezig.
Met de manier, waarop men het tekort dekt, gaat
spr. niet accoord. Dit is geen reëel sluitende begroo
ting de inkomsten dekken de uitgaven niet. De voor
gestelde wijze van dekking 260.000.uit reser
ves en 3 ton uit belastingen kan maar éénmaal
plaats vinden gelet op de donkere toekomst, had men
mogen verwachten dat er veel meer in deze begrooting
zou zijn bezuinigd. Wat die toekomst betreft, zeggen
B. en W. zelf, dat de crisis-ambtenaren bij M. H. een
vaste aanstelling moeten ontvangen, omdat men in de
eerstkomende reeks van jaren geen verbetering in de
maatschappelijke toestanden kan verwachten, maar dat
klopt niet op vele andere zaken bij hun beheer,
waaruit zou moeten blijken, dat het volgend jaar de
crisis wel is overwonnen. De voorstellen van den heer
Feitsma onderschrijvende, acht spr. het noodzakelijk
alle niet verplichte uitgaven te schrappen, terwijl z.i.
verder een belangrijke bezuiniging kan worden ver
kregen door inkrimping van Overheidsbemoeiing en
Overheidsbedrijven. Dit moge niet aangenaam zijn,
maar de werkelijke toestand eischt harde maatregelen.
Deze zachte bezuiniging maakt stinkende wonden en
dan komt de Rijks-chirurg er aan te pas. De financiëele
toestand van Leeuwarden én van menig ingezetene is
zorgwekkend en daar komen we niet uit met een blind
doek voor, door ons zelf nog eenigen tijd te bedriegen.
Het antwoord op punt 19 van het Sectieverslag
dat de ambtenaren hun uiterste best doen de uitgaven
binnen de nauwste grenzen te houden, is zeer concreet
en stellig, maar gelet op den opzet en de min of meer i
luxe inrichting van gebouwen, de daarbij genoten
opvoeding van de ambtenaren en de cijfers der begroo- I
tingsposten, komt spr. die verklaring niet zeer aan
nemelijk voor.
Spr. is finaal tegen een straatbelasting om haar
onredelijkheid en onrechtvaardigheid en vooral een
zeer kardinaal punt omdat zij niet voldoet aan den
eisch, die toch ook de S. D. en V. D. altijd stellen,
dat iedere belasting naar draagkracht moet worden
geheven. (B. en W. zeggen zelf in de M. v. A. dat
dit geen belasting naar draagkracht is), 't Is een moreel
onrecht deze 204.000.te halen waar het niet of in
zeer geringe mate aanwezig is en dat betreft in
't bijzonder den reeds onder zoo zware lasten gebukt
gaanden middenstand. Spr. betoogt verder, dat deze
belasting kapitaalvernietiging beteekent én dan dikwerf
daar waar reeds bijna niets meer is om de zaken
gaande te houden, de zoo noodige aanpassing van de
huren tegenhoudt en, omdat nu straks, mét de grondbel.
al 183^ van de belastbare opbrengst zal worden
betaald, zelfs uiteindelijk tot nuurverhooging zal moeten
leiden. Hij schetst de gevolgen voor het onderhoud,
dat noodwendig zal moeten blijven rusten, voor eige
naren, die hun meerwaarde boven de hypotheek zagen
wegvloeien, voor de huurders, die de dupe worden en
in 't bijzonder voor den middenstand. Een geluk is dat
men ook in Leeuwarden een citroen slechts eenmaal
kan uitknijpen. De cijfers van den heer Turksma
typeeren in dat opzicht volkomen de onrechtvaardigheid
van deze belasting echter kan spr. zich niet aansluiten
bij den heer Turksma als deze, nu hij de laatste jaren
heeft geleerd al de reserves op te maken, ook de laatste
bedrijfsreserves wil aanwenden in plaats van een
straatbelasting. Gaat het college en de Raad mee
met de diverse, door spr.'s fractie voorgestelde bezui
nigingen, dan zal spr., als er absoluut niet verder valt
te bezuinigen, in uiterste noodzaak voor een zekere
straatbelasting moeten stemmen, maar dan zal het
percentage zooveel lager gesteld moeten worden als
door de bezuinigingen wordt opgebracht en zal zij ook
rechtvaardig moeten zijn, zoo, dat ieder zooveel
mogelijk naar draagkracht wordt belast.
Over het personeel der gemeente wat betreft de
inkrimping van het ambtenarencorps (punt 33 Sectie-
verslag), heeft spr. een heel andere gedachte dan B.
en W., maar hij komt daarop, evenals op verschillende
andere punten, bij de bedrijven terug. Echter had hij
t. o. v. het onder 2 a. b en c genoemde een sterkere
uitspraak van B. en W. verwacht, n.l. dat zij die
wijzigingen van het Ambtenarenreglement straks aan
den Raad zouden voorstellen.
Met betrekking tot de grenswijziging zegt spr., dat
het een college, dat bij een dergelijke begrooting, als
men hier voor zich heeft, met dusdanige plannen rond
loopt, blijkbaar niet ontbreekt aan moed, neen, dat hier
sprake is van overmoed. Hier gebeurt iets, wat zelfs
de brutaalste zakenman in het gewone leven niet aan
durft, n.l. dat men een uitnoodiging richt aan een kern
gezond financiëel bedrijf om compagnon te worden in
een min of meer insolventen boedel
De Voorzitter: Dat is niet gebeurd Wij hebben niet
uitgenoodigd
De heer Praamsma Er wordt toch aan gewerkt,
het idee is om daartoe te komen en daarom spijt het
spr., dat Leeuwarden hier slechts met een dusdanige
begrooting kan komen, die moeilijk is te vergelijken met
die van Leeuwarderadeel.
Er ontstaat een korte discussie tusschen den Voor
zitter en den heer Praamsma, waarbij de Voorzitter
ontkent, dat B. en W. een uitnoodiging hebben ver
zonden of dat er zelfs, althans door hen, aan deze zaak
wordt gewerkt, terwijl de heer Praamsma, nadat hij het
woord uitnoodiging heeft teruggenomen, volhoudt, dat
er aan wordt gewerkt en ten slotte vaststelt, dat er
toch in elk geval pogingen, door wie dan ook, worden
aangewend om tot een grenswijziging te komen. Daar
om spijt het spr. dat wij met een zoodanige begrooting
zitten.
Het punt ordening is een teere kwestie, waarbij het
belang van den consument niet uit het oog mag worden
verloren. Ook het vrije initiatief mag niet worden ge
dood. Toch is bij spr. de vraag gerezen, waar B. en W.
een eventueele wet wenschen af te wachten, of er geen
aanleiding is, op dit terrein zelfstandig iets te doen.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936. 35
Voortzetting der vergadering op Woensdag 5 Februari 1936.
De ongelimiteerde vestiging van zaken moet uiteindelijk
leiden tot een chaos en tot een noodlijdenden midden
stand, waarbij het gemeentebelang niet gebaat is.
Vervolgens komt spr. op het Plan van den Arbeid.
Enkele leden hebben er op gewezen, dat dit plan ons
uit de impasse zal voeren. Nu is het zoo, dat ieder hol
en loos vat de eigenschap heeft luide klanken te geven
en zoo is het ook met het Plan van den Arbeid veel
bombarie. Het is voor spr. een vaststaand feit, dat het
goede, dat daarin voorkomt, ook in het werkplan van
de Regeering is te vinden. Echter met een groot ver
schil, dat de Regeering met de rentabiliteit rekening
houdt en met de nuchtere werkelijkheid.
Spr. wijst er op, dat de vermogens met 26 de
inkomens met 34 zijn gedaald, de lasten zijn ver
hoogd, de uitvoer van ons land met 66 is ver
minderd en dat er meer kapitaal noodig is om onze
steeds toenemende bevolking bij voortduring aan brood
te kunnen helpen. Z.i. moet iedere Regeering, of zij
rood of zwart is, over kapitaal beschikken, om arbeid
te kunnen fourneeren.
In dit verband wijst spr. op een uitlating van prof.
Hendrik de Man, de man van het Plan van den Arbeid,
die, toen men hem vroeg, waarom het plan in België zoo
weinig opschoot, antwoordde: vroeger was ik architect
en was het voldoende, dat ik lijnen aangafnu moet ik
het werk uitvoeren en met de werkelijkheid rekening
houden en dat is heel iets anders. Wanneer spr. de
bedragen, welke in België voor het Plan van den Arbeid
beschikbaar zijn gesteld (1.072.000.000 franc
50 millioen gulden) vergelijkt met die, welke onze Re
geering voteert, zijnde 60 millioen van het Werkfonds,
24 millioen voor wegen en 25 millioen voor waterstaats
werken, dan constateert spr., dat onze Regeering het
dubbele van België uitgeeft. Bovendien geeft men hier
tientallen millioenen aan steun en hulp. Dan schimpt
men op onze Regeering, dat die niets doet. Verder
constateert spr. dat de S. D. A. P in menig opzicht veel
veranderd is.
Wat de vacature bij den geneeskundigen dienst be
treft, wil spr. er tegen waarschuwen, dat één persoon
aan het hoofd van dien dienst wordt aangesteld. Spr.
ziet daarin ook weer de bekende olievlek en hij vreest,
dat daarna een assistent met vol loon noodig zal zijn.
Naar aanleiding van het antwoord van B. en W. in
de M. v. A. op de vraag betreffende den kostprijs in
het Stadsziekenhuis, dat zij meenen te moeten be
twijfelen, dat de verpleging in andere ziekenhuizen
goedkooper is, vraagt spr., of B. en W., ook na de
vorig jaar gehouden besprekingen, dan nooit een ernstig
onderzoek hebben ingesteld.
De adressen van de vereenigingen ..Horecaf" en
..Plaatselijk Belang" steunt spr. van harte. Deze
bedrijven verkeeren in een toestand, waardoor het niet
langer gerechtvaardigd is de Pers. bel. hooger te
stellen dan bij andere winkelbedrijven.
Ten slotte komt spr. tot deze algemeene conclusie,
dat wij, wat de gemeentebegrooting betreft, hebben te
doen met iemand met een bontjas, welke ook nog drie
maten te groot is, die vrijwillig in het water is gegaan
en nu moet ondergaan, tenzij er menschen zijn, die hem
de behulpzame hand bieden en hem voor verdrinking
willen bewaren. Wij allen willen helpen hem in het
water van dien bontjas te ontdoen en daartoe vraagt
spr. de medewerking van de andere leden van den Raad.
Ook vergelijkt spr. de gemeente met een schip van 1000
ton met volledig personeel aan boord, doch met slechts
200 ton vracht. Een dergelijke toestand moet tot on-
noodig hooge onkosten leiden.
Het antwoord van B. en W. op vraag 61 van het
Sectierapport gaat spr. niet ver genoeg. Hij geeft
daarom in ernstige overweging de gemeentelijke werk
zaamheden zooveel mogelijk in te krimpen en terug te
voeren naar het particuliere bedrijf. Met den heer
Molenaar kan spr. het niet eens zijn, als deze zegt.
dat men over het teveel aan personeel en de te hooge
kosten bij G. W. eigenlijk niet moet spreken. Waarom
zou dat niet mogen Voor het rapport van de Comm.
voor O. W. van het vorige jaar, waarop B. en W.
zich beroepen, geef t spr. niets en zoolang hij geen
dagrapporten ziet, blijft zijn oordeel, dat er nog valt
te bezuinigen. Spr. verzoekt daarom alsnog dagrap
porten in te voeren. Wanneer het inderdaad zoo is,
dat niemand overbodig is, dan moet het toch een eer
zijn én voor het personeel èn voor het college om dat
zwart op wit aan te toonen.
De algemeene onkosten bij G. W. vindt spr. abnor
maal hoog. Hij wijst op de bedragen, uitgetrokken voor
de uitbreiding van de veestallen, den verbouw van het
politiebureau en het gebouw aan het Jacobijnerkerkhof,
waarbij zoowel de begrootingen als ook de algemeene
onkosten zeer hoog zijn gesteld. Verder op den
post No. 52 van de belooningen der brugwachters
29.000.en de verdere kosten voor de bediening
der bruggen, waarbij een bedrag van 7581.aan
algemeene onkosten wordt berekend. Kon men dan
nog zeggen, dat de verdeeling wat ongelukkig is, maar
ook dat is niet het geval, want alle posten zijn te
hoog. De nieuwe werken bewijzen het. Waar B. en
W. in antwoord 66 van de M. v. A. zeggen, dat de
vermindering van het onderhoudswerk mede de werk
gelegenheid vermindert, vraagt spr. zich af, of het
dan noodig is, dat de opzet van het bedrijf enz. even
groot blijft. Hierdoor krijgt men toch, dat men werk
gaat zoeken, om maar iets te doen, zonder dat het strikt
noodzakelijk is. Spr. geeft B. en W. dan ook in over
weging werken als het schoonmaken der ruiten, dat
1500.per jaar kost, zonder dat zijn meegerekend
het politiebureau, de kweekschool, de muziekschool enz.,
over te laten aan particulieren, zooals men dat ook in
Arnhem doet. Ditzelfde geldt voor het verfwerk. Dat
men thans zegt, dat de Raadsleden dan maar moeten
aanwijzen, welke menschen er te veel zijn, vindt spr.
een onmogelijken eisch, dien men van een Raadslid niet
mag vergen. Daarvoor zijn z.i. de technische dienst en
de wethouder.
Bij de brug over het Vliet, waarvan de bovenbouw
in het openbaar en de onderbouw ondershands is aan
besteed waarom weet spr. niet is het hem opge
vallen, dat men bij den grooten technischen dienst,
welke hier is, nog geen kans heeft gezien deze brug
zelf te ontwerpen, maar dat men het ontwerp daarvan
aan een fabriek heeft gevraagd. Deze methode lijkt spr.
niet juist, omdat men toch altijd eenigszins aan de fa
briek, die het ontwerp maakt, is gebonden.
Ook is het spr. opgevallen dat dit werk, dat reeds
den 11 den Februari door den Raad en in Maart 1935
door Ged. Staten is goedgekeurd, nog niet in uitvoering
is gebracht. Hoe, zoo vraagt spr., zal het mogelijk zijn
de millioenen, die in het Pian van den Arbeid worden
genoemd, technisch voor te bereiden, als een S. D. A. P.
wethouder nog geen kans heeft gezien dit werk van
ƒ45.000.— in één jaar uit te voeren
Wat den post van 5900.voor het onderhoud van
het nieuwe politiebureau betreft, vindt spr. het wel een
beetje naïef, dat B. en W. beweren, dat dit een stelpost
is, welke niet gespecificeerd kan worden. Spr. trekt
zulks in twijfel en vraagt alsnog specificatie. Bij een
oud gebouw kan hij zich nog indenken dat het moeilijk
is te specificeeren, maar bij een nieuw gebouw kan z.i.
een leek het wel doen.
Voorts vraagt spr. of het waar is, dat het Wilhel-
minaplein voor autopark zal worden ingericht.
In de veel te hooge algemeene onkosten van 40
op de plantsoenen vindt spr. een nieuw bewijs voor zijn
stelling, dat in 't generaal genomen de zaak veel te hoog
wordt opgeschroefd, en hij acht ook hier verdere be
zuiniging zéér wel mogelijk.
Wat betreft de kwestie van de frontmuren, houdt spr.
zijn standpunt staande (punt 76). Hij wilde, dat hij den