Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936. Voortzetting der vergadering op Woensdag 5 Februari 1936. gen, dan heeft spr. toch gaarne van B. en W. de toe zegging, dat er in de door hem aangegeven richting zal worden gewerkt. Thans zal spr. het antwoord van B. en W. afwachten, alvorens een bepaald voorstel te doen. Geheel sluit hierbij aan punt 33 van de M. v. A., waar B. en W. ook te pertinent zeggen, dat verdere inkrimping van het personeel niet mogelijk is. Spr. wenscht B. en W. op dit punt veel wijsheid en kracht toe en mocht een wijziging van het Ambtenarenregle ment noodig zijn, dan heeft spr. gaarne, dat een des betreffend voorstel zoo spoedig mogelijk wordt gedaan. In verband met punt 33 sub 2 vraagt spr. of een wijzi ging van dat reglement spoedig kan worden tegemoet gezien. Waar ieder op het oogenblik een veer moet laten, zal spr. gaarne, indien daarvoor een meerderheid in den Raad zou zijn te vinden, willen medewerken tot verlaging van het presentiegeld, hetgeen spr. geen on juist gebaar zou lijken. Zelf zal hij echter niet een der gelijk voorstel doen, omdat hij, als jong Raadslid, de merites van deze gedachte niet voldoende kan beoor- deelen. Voorts heeft spr. het antwoord van B. en W. op zijn vraag t.a.v. de radiostoringen niet geapprecieerd. Waar de radio tegenwoordig geen luxe, maar een levens behoefte is, is de hulp van de gemeente naar spr.'s meening hier wel op haar plaats een gaat het niet aan dit onderdeel van het volksleven te negeeren. Hetgeen spr. over de kwestie van de vereeniging van Leeuwarden en Leeuwarderadeel heeft gehoord, stemt hem niet prettig, omdat deze zaak zoo tendentieus wordt behandeld. Het gaat naar spr.'s meening niet om het voordeel, dat de eene of de andere partij van deze com binatie misschien kan hebben men moet deze kwestie zakelijk en in grooter verband beschouwen. Ten aanzien van de Meisjes H. B. S. heeft de ge meente, naar spr.'s oordeel, totaal verkeerd gehandeld, door deze school steeds weer in debat te brengen en voortdurend als onderwerp van bezuiniging te kiezen. Het gedurig dreigen met opheffing van deze school ook door B. en W. heeft vele ouders huiverig gemaakt voor deze instelling. Dat is geen goede tactiek en beter ware het geweest haar meer op den voorgrond te stellen en desnoods reclame voor deze inrichting te maken. De gemeente behoort trotsch te zijn op deze inrichting, die zekerheid van bestaan noodig heeft en geen voort durende aanvallen. Het onderwijs is er voortreffelijk. Wat met de bij interruptie gemaakte opmerking, dat deze school een standenschool zou zijn, wordt bedoeld, begrijpt spr. niet goed, omdat het een algemeene school is, waar ieder op kan, van welke richting en van welken stand ook, terwijl voor het schoolgeld rekening wordt gehouden met de draagkracht der ouders. Na een ver dere interruptie verklaart spr. dat indien het werkelijk waar zou zijn, dat er alleen kinderen op gingen van een bepaalden stand, hij het nog niet onjuist zou achten, dat men voor de categorie, die het grootste gedeelte der belastingen betaalt, ook iets doet. Naar zijn mee ning moet de gemeente zeer zeker geld voor deze mooie inrichting over hebben. De heer Wiersma zal trachten zich eerst te bepalen tot datgene, wat nu reeds tegen zijn fractie is aange voerd, om daarna voor enkele punten van de begrooting de aandacht te vragen. In verband met wat hier is gesproken over de aan- wijziging van de 4 wethouders wijst spr. terug naar de historie. Reeds is hier gebleken, dat er vóór de behan deling der begrooting voor 1934 een samenspreking heeft plaats gehad tusschen één van de wethouders en de A. R. en C. H. groepen en spr. erkent gaarne, dat de weth. van Fin. gelijk heeft als hij in de sectieverga dering zegt, dat hij toen heeft getoond spr. c.s. zooveel mogelijk tegemoet te willen komen. Spr. betoogt echter, dat nadien is gebleken, dat de weth. van Fin., ook al zou hij met alle voorstellen van spr.'s fractie ook voor de begrooting voor 1934 accoord zijn gegaan en voor de volle 100 de steun van die fractie ont vangen, hij dan toch nog altijd zou zijn aangewezen op den steun van de S. D. wethouders en fractie, indien hij er ooit iets van terecht zou willen brengen. Spr. c.s. hebben dit gevoeld bij de behandeling der begrooting voor 1935. Zij hebben steeds getoond hun verantwoor delijkheid te kennen en, hoewel men hen ook bij de samenstelling van het vorige college geheel heeft uit geschakeld, hebben zij zich toch vaak achter onaan gename voorstellen van het college gesteld en daardoor meermalen de situatie voor de meerderheid van het college gered. Men denke maar aan het voorstel, waar door de gemeente 80.000.a 85.000.kon krijgen door de 3 salarisverlaging ingevolge de Kortingswet. Over deze situatie hebben spr. c.s. zich ernstig be raden en zij hebben bij de behandeling der begrooting voor 1935 gezegd: waar blijkt dat op deze wijze, naar onze meening, niet het gemeentebelang het best wordt gediend, passen wij er stichtelijk voor om op die manier door te gaan. Spr. ziet het zoo, dat het nu bij de 3 partijen, waaruit het college is samengesteld, een geven en nemen is en dat daar van weerszijden soms iets moet worden ge daan, wat men eigenlijk niet wil. Het vorig jaar wilde de minderheid van het college invoering eener straat- belasting. De V. D. hebben zich als één man geschaard achter hen, die dat niet wilden, maar spr. heeft toen al gevoeld en ook gezegd, dat men die belasting kon afwijzen, maar dat zij zou terug komen. In zooverre neemt hij 't het college en ook de V. D. dan ook niet kwalijk, dat men er mee terug komt. Wél verwondert het spr., waar de V. D. het vorig jaar onoverkomelijke bezwaren hadden tegen een straatbelasting van 5 dat zij nü accoord gaan met een van en z i- 's het zoo, dat de V. D. weth. van Fin. en zijn fractie behalve de heer Turksma is moeten bezwijken voor den aandrang van S. D. zijde, omdat men, ziende dat spr. c.s. niet langer achter deze maatregelen van het j college staan en het college niet meer willen redden, men op den steun van S. D. zijde is aangewezen. Dat is de verklaring van de houding der rechtsche fracties, waarvan mevrouw Buisman heeft gezegd, dat op grond van hun houding van het vorig jaar er wel licht met hen geen vruchtbare en prettige of aangename samenwerking spr. betwijfelt of de samenwerking in dit college altijd wel zoo prettig of aangenaam is was te krijgen. De tegenstelling, welke mevrouw Buisman meent te hebben opgemerkt tusschen hetgeen er is gezegd door de heeren Feitsma en Terpstra, berust op een misver stand. De heer Feitsma plaatst zich zelfs op het stand punt, dat ook hij geen kans zou zien om naast een ver doorgevoerde bezuiniging deze begrooting sluitend te maken zonder belastingverhooging, waaruit blijkt, dat óók de heer Feitsma is doordrongen van de moeilijk heden, welke elk college, onverschillig welk, thans op zijn weg zou ontmoeten. Op dit standpunt staan ook spr. c.s. Tegenover de uitspraak van mevrouw Buisman, dat de V. D. liever belastingverhooging aanvaarden dan opheffing van cultureele zaken, enz. stelt spr. dat, hoe wel hij dat in het algemeen misschien kan onderschrijven, en ook zoo lang mogelijk de volksontwikkeling en cul tureele zaken in stand wil houden, er z.i. toch inderdaad bij de verlaging van inkomsten van de burgerij ten slotte eens een eind moet komen aan den steeds doorgaanden. bedenkelijk hoogeren, belastingdruk. Hij durft dan ook niet zeggen uiteindelijk elke belastingverhooging voor het behoud van die instellingen te accepteeren en dat is ook niet het standpunt, dat geldt in de leidende krin gen der V. D. partij. Mevrouw Buisman zegtde volks- ontwikkeling gaat ons boven alles, maar spr. wijst op de maatregelen, die de twee V. D. ministers hij er Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936. Voortzetting der vergadering op Woensdag 5 Februari 1936. kent tot hun spijt t.o.v. het volksonderwijs hebben moeten nemen, zoodat zij dus wel op een ietwat ander standpunt staan. Dat de Midd. Meisjesschool door den heer Feit sma een luxe school genoemd zoo noodig zou zijn Ivoor de taak, die later den meisjes als huisvrouw wacht, j acht spr. lichtelijk overdreven. Waar zouden anders onze arbeidersvrouwen moeten blijven Spr. heeft reeds bij interruptie tegenover den heer Hellema gezegd, dat hij deze inrichting voelt als een standenschool, waar hij heelemaal niet van houdt en die gezien in S. D. trant het standenonderscheid bevordert in plaats van de gemeenschapsidee. Hij is in zijn meening nog ver- sterkt, doordat de heer Hellema heeft toegestemd, dat de school wordt bezocht door kinderen van een cate gorie van ouders, die hier een zeer groot deel van de belasting betalen (de heer Hellema: Als dat zoo zou zijn, heb ik gezegd.) althans, als het een standen school zou zijn, dan zou de heer Hellema het heelemaal i niet erg vinden, als wij er voor die menschen een der gelijke dure onderwijsinrichting op na hielden. Dit stand punt van de V. D. is voor spr. een reden te meer om te trachten deze school opgeheven te krijgen. T.a.v. hetgeen de heer Terpstra heeft gezegd over benoemingen en tewerkstelling van personeel verwijst spr. naar hetgeen hij daaromtrent reeds voor 3 a 4 jaar bij de begrootingsbehandeling heeft gezegd. Op de toen door hem t.a.v. de verschillende diensten gegeven cijfers die naar hij meent in het algemeen juist waren gaat hij nu niet dieper in, maar wel wijst hij er op, dat er den laatsten tijd klachten tot hem zijn gekomen, dat in de werkverschaffing nooit Chr. of R.K. landarbeiders maar, voor zoover daar I landarbeiders noodig zijn, steeds modern georganiseer- den worden geplaatst. De wethouder schudt van „neen", maar een week of vier geleden is er een brief van de Arbeidsbeurs uitgegaan aan de Chr. Landarbeiders naar aanleiding van hun klacht dat over een week of drie misschien weer eenigen van hen in de werk verschaffing zouden worden geplaatst. Er is dus wel 1 het een en ander over te doen geweest en die klacht kwam óók van de Katholieken De heer IJtsma En óók van de modernen, 't Is een algemeene klacht, dat er geen landarbeiders worden te werk gesteld. Noemt U Uw bron eens. De heer Wiersma durft de consequenties van een onderzoek aan. De heer IJtsmaU kunt Uw bron niet noemen De heer Wiersma laat de bespreking over de Gas fabriek over aan den heer Balk, met wien hij daarover heeft gesproken. Te 3.57 uur nam. wordt de vergadering geschorst. Te 4.26 nam. wordt de vergadering voortgezet. De Voorzitter stelt voor als punt 16 aan de agenda toe te voegen, om dat in de avondvergadering te behandelen Voorstel van Burgemeester en Wethouders om hen te machtigen de onteigening aan te vragen van eenige erfdienstbaarheden van reed, enz., waarmede een gedeelte van de voor het luchtvaartterrein bestemde perceelen is bezwaard. Spr. heeft het concept-besluit in de pauze reeds aan verschillende Raadsleden uitgelegd en stelt zich daar voor ook straks gaarne beschikbaar. De Raad maakt geen bezwaar bedoeld voorstel in behandeling te nemen. De heer Wiersma, zijn rede voortzettende, geeft den heer Molenaar toe, dat bij de verkiezingen de oppo sitiegroepen iets meer zijn teruggeloopen dan het „regeeringsblok", waaruit het college is samengesteld, maar op die wijze kan men toch niet gaan vergelijken, vooral niet, als de heer Molenaar bij de cijfers van hun kant ook nog telt die van de R. K. Volkspartij, om zoo te demonstreeren, dat de verhouding nog gun stiger is. Dan kan spr. bij de cijfers van zijn groepen ook gevoegelijk die van de C. D. U. tellen en ook zelfs van de Chr. Volkspartij, maar zoowel het voor beeld van den heer Molenaar als wat spr. er tegen over stelt, bewijst niets. T.a.v. de oude geschiedenis bij G.W. is spr. ook van meening dat, zoolang daar geen verder strekkend onder zoek is ingesteld, het uitgebrachte rapport voor hem ten slotte niet geheel overtuigend is. Spr. geeft den heer Molenaar, die sprak over de ver laging der steunnormen en de politiek der huidige Re geering vrij sterk aanviel, in overweging eens te lezen de beschouwingen van zijn partijgenoot Meijer de Vries, hoofdinspecteur van de werkverschaffingen, die, krach tens zijn ambtelijke functie in deze materie uitstekend thuis, tot de conclusie komt, dat nergens ter wereld aan werkverschaffing en steunverleening zooveel wordt ge daan als in ons land. Vergelijkt men daarbij de steun- uitkeeringen in België, waar 5 S. D. ministers zijn, dan blijkt dat in dit opzicht Nederland daar heel gunstig bij afsteekt. Dat de uitslag der verkiezingen tot gevolg heeft ge had, dat de tot nu toe gevoerde politiek kan worden voortgezet, is spr. niet met den heer Molenaar eens, want deze begrooting vertoont al een ietwat ander beeld dan de vorige en hierbij zijn al enkele onderdeden overgenomen, die toen als afbraak werden voorgesteld. Spr. erkent, dat er bij de vorige begrooting, zooals men dat hier noemt, een valletje is opgezet, doordat zijn frac tie, evenals die van den V. B., het niet meer in het ge meentebelang achtte het college nog langer in het nemen van onaangename maatregelen te steunen en dit aan de S. D. zelf heeft overgelaten. Het spijt hem dat de S. D. kiezers daar wél in zijn geloopen, maar waren de ver kiezingen even later gehouden, zoodat men zijn aanslag biljet in huis had, dan was de uitslag waarschijnlijk anders geweest. T.a.v. de saneering betoogt spr., dat men bij het begin daarvan kan zijn, dus ietwat bezig in die richting, en heelemaal aan het eind van dien weg, waarbij sprake is van een volstrekte saneering. Spr. wijst er op dat speciaal de weth. van Fin. zich het vorig jaar uitliet, dat wij van saneering minstens nog 10 jaar verwijderd waren, maar dat het college nu al zegt, dat daarvan voorshands nog geen sprake is. Dit laatste beaamt spr. in zooverre, dat hij gelooft, althans hoopt, dat wij van de volstrekte saneering nog wel enkele jaren verwijderd zijn, maar z.i. zou het eerste begin daarvan men moet dat goed onderscheiden wel eens heel kort aan staande kunnen zijn. Wat de samenvoeging met de gemeente Leeuwarde radeel betreft, meent spr., dat deze zaak nog niet in dat stadium is, dat daarover uitgeweid behoeft te worden. Hij gelooft, dat het initiatief hiertoe van Ged. Staten is uitgegaan en hij betreurt het, dat de Raad van Leeu warderadeel reeds een zekere uitspraak heeft gedaan in dit opzicht. Naar zijn meening staan bij deze samen voeging grootere belangen op het spel, dan eenig finan- ciëel voor- of nadeel voor een der samen te voegen gemeenten. In principe voelt spr. niet veel voor an nexatie, maar hij meent, dat het voor Leeuwarderadeel van onschatbare waarde zou zijn, indien men tot sa menvoeging overging, waardoor het ook voor die ge meente mogelijk zou zijn van de voordeelen op het gebied van de volkshygiëne, zooals b.v. het slachthuis, te profiteeren. De heer Praamsma heeft gesproken over de hooge

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1936 | | pagina 16