Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936. Voortzetting der vergadering op Woensdag 5 Februari 1936. algemeene kosten bij G. W. Spr. is nu in de gelegenheid een concreet voorbeeld te geven en hij wijst op het voorstel tot uitbreiding van de veestallen bij het Openb. Slachthuis, dat hier onlangs in den Raad is geweest en dat weer door B. en W. hetgeen z.i. zeer goed was gezien is teruggenomen. Dit plan zou gekost hebben 3900.— en bij dit kleine karweitje, dat technisch geen moeilijkheden bevatte, heeft G. W. voor teekeningen het waren eigenlijk maar enkele schetsjes ƒ110.— in rekening gebracht en daarnaast was voor kosten van toezicht 550.gerekend, welk bedrag na de behan deling in de commissie, bij G.W. is teruggebracht tot 350. Als men deze cijfers ziet, kan spr. zich best begrijpen, dat de heer Praamsma de algemeene kosten bij G. W. veel te hoog vindt. Men kan het natuurlijk zoo stellen ten slotte geeft het niets, want het is één centrale pot, waar de zaak inkomt, maar aan de hand hiervan concludeert spr., dat bij G.W. op zuiniger ma nier gewerkt kan worden. Een gemeentelijke belasting op radiotoestellen, waar over gesproken is, is niet mogelijk, zegt spr., maar hij heeft het altijd betreurd, dat de gemeente t.o.v. een gemeentelijke radiodistributie eigenlijk te laat is ge weest. Enkele jaren geleden is hieromtrent een onder zoek ingesteld en toen was het eigenlijk al te laat. Men had daarmede veel eerder moeten komen. Enkele andere gemeenten hebben het wel gedaan en nu is het een heel aardig winstobject geworden, terwijl bovendien de abonné's voor de aansluitingen niet zooveel behoeven te betalen als nu het in particuliere handen is. De heer Hellema heeft gezegd, dat men op dit moment de straatbelasting niet kan beoordeelen en dat men eerst haar werking over het eerste jaar moet afwachten. Naar spr. meent, is het stelsel van de straatbelasting al heel eenvoudig; men neemt als basis de belastbare opbrengst van het gebouwde en heft 6.5 Spr. is geen belasting expert, maar te dezen opzichte schaart hij zich aan de zijde van den heer Turksma, die gisteren een vrij dui delijk voorbeeld heeft gegeven, hoe de werking van de hier voorgestelde straatbelasting zou zijn. Wijzende op hetgeen de heer Hellema heeft gezegd omtrent de mogelijkheid van bezuiniging bij de perso neelsbezetting en over een eventueele wijziging van het Ambtenarenreglement als gevolg daarvan, schaart spr. zich op dit punt gaarne aan de zijde van den heer Hel lema. Niet echter wat betreft het presentiegeld van den Raad. Als men ziet, wat voor moeite een Raadslid zich moet getroosten, vooral bij de behandeling van een be grooting, dan kan spr. niet zeggen, dat het Raadslid maatschap heel erg best betaald wordt. Spr. meent, dat men ook al onderling deze zaak aan de orde heeft ge steld, om te weten, hoe men hier tegenover stond. Toen is gebleken, dat verschillende Raadsleden bezwaar tegen verlaging hadden, hetgeen hij zich levendig kan begrij pen. Voor spr. en ook voor den heer Hellema is het heel gemakkelijk te zeggen, dat het presentiegeld wel verlaagd kan worden, omdat hun gewone salaris door gaat. Maar er zijn ook leden, bij wie dit niet het geval is en dan erkent spr. gaarne, dat ƒ6.per zitting niet te veel is, te meer, waar voor commissievergaderingen ook geen vergoeding wordt gegeven en men ieder kopje thee zelf moet betalen. Enkele jaren geleden heeft spr. geprobeerd om het in de richting te sturen, dat degenen, i die in de gelukkige positie verkeerden, dat hun salaris doorging, een deel van het presentiegeld voor de ge- meentekas beschikbaar zouden stellen. Daar rezen ook bezwaren tegen. In het stadium, waarin de zaak op het j oogenblik verkeert, lijkt het spr, beter er niet verder over te praten. Spr. wil thans nog een enkel woord wijden aan de salaris- en loonpolitiek, zooals die den laatsten tijd hier I gevoerd is. Z.i. heeft de zaak van het G. O., als gevolg van de i laatste salarisverlaging, een groote deuk gekregen. Hij herinnert aan de critiek, welke de S. D. pers steeds j heeft tegen de wijze, waarop het G. O. tusschen de Regeering en de organisaties werd gevoerd. Als hij die critiek ziet, dan begrijpt hij echter niet, dat de zaak van het G. O. hier in Leeuwarden is in het stadium, waarin zij op het oogenblik verkeert, vooral wanneer men daarbij in aanmerking neemt, dat men hier 2 S. D. wethouders heeft. Hij begrijpt niet hoe een S. D. wet houder overigens met alle waardeering voor zijn persoon als wethouder genegen is het overleg met de organisaties te voeren op een wijze, zooals hij dit den laatsten tijd heeft gedaan. Spr. geeft toe, dat hij het doet in opdracht en in overeenstemming met een afspraak van B. en W„ maar begrijpen kan hij het niet. De indertijd door den wethouder gebezigde uitdrukking, dat de houding der Regeering op een koehandel geleek vindt spr. niet erg parlementair en onjuist. In tegen stelling met hier, is de Regeering meermalen ontvankelijk gebleken voor redelijke en billijke argumenten, die van de zijde der personeelsorganisaties naar voren kwamen. Wel heeft spr. nog een poging gedaan iets van de in het G. O. door de moderne en Chr. organisaties gedane voorstellen te redden, maar het bleek toen, dat hij de S. D. A. P. tegen had Tot spr.'s groote spijt verklaarde de heer Koopal, dat deze voorstellen geen kans van slagen zouden hebben. Spr. begrijpt deze situatie niet. omdat de heer Koopal zelf voorzitter van den C.N.A.B. is. Indien men nu zou willen zeggen, dat spr.'s critiek kan worden geplaatst in het raam van bepaalde politieke oogmerken, dan kan spr. dit direct terugwijzen, omdat de Socialistische vakpers op hetzelfde standpunt staat. Daarin wordt gezegd, dat het met het G. O. in de Friesche hoofdstad een onhoudbare toestand is. Zóó is dus het G. O. geworden, ondanks dat het onder lei ding staat van een S. D. wethouder en dat in het college van B. en W. 2 S. D. wethouders zitten. Tevens is bij de laatste salarisherziening spr.'s voorstel, om op de lagere salarissen iets minder en op de hoogere iets meer te korten, afgestemd met steun der S. D. Dat is dus aldus spr., de verwezenlijking van hun leus de sterken voor de zwakken. Wanneer men ziet, dat de laagst bezoldigden hier ongeveer een weekloon hebben van 25. dan moet men tot de conclusie komen, dat de toestand zeer be denkelijk is geworden. Tracht men echter eenige ver betering aan te brengen, dan krijgt men geen mede werking der S. D. A. P. Toch is er eenige verandering gekomen. Terwijl in 1934 spr.'s voorstel, om aan Ged. Staten te adviseeren enkele hoofdambtenaren een gelijke korting op te leggen als het overige personeel, werd afgestemd, is het hem thans gelukt dit voorstel aange nomen te krijgen. Spr. kan de houding der S. D. A. P. echter wel eenigszins begrijpen. Als men twee wethou ders in het college heeft, is het ook niet bepaald ge makkelijk om bij de beoordeeling van een voorstel een zuivere S. D. politiek te voeren De kwestie van den kindertoeslag zal spr. aan den heer Balk overlaten, omdat hij op hetzelfde standpunt staat als deze. Komende tot de plaatsing van Leeuwarden in de 3e klasse der Gemeentefondsbel., herinnert spr. er aan, dat hij verleden jaar een van degenen was, die slechts zeer noode met dit voorstel meegingen en dat hij er ten slotte mee accoord is gegaan, omdat het uit het complex van bezuinigingsvoorstellen niet gemist kon worden. Toen is dit voorstel met de liefelijke benaming van „afbraak- politiek ontvangen spr. wijst op hetgeen ten aanzien hiervan in een verkiezingsmanifest der S.D.A.P. stond maar, zoo vraagt spreker, geldt, wat toen gold als de reinste afbraakpolitiek, dan nu niet meer Is de toestand in die vijf maanden zooveel veranderd Dat gelooft spr. niet, maar toch komt men thans met vele van de toen door de „afbrekers" gedane voorstellen en laat men de allerarmsten ook mee de belastingen betalen. Zoo is dus de opbouw van de bouwers Ditzelfde geldt in sterke mate voor G. W. Terwijl de poging van spr. c.s. om Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936. Voortzetting der vergadering op Woensdag 5 Februari 1936. 41 op dat bedrijf een bedrag van ongeveer 10.000.— te bezuinigen, werd bestempeld met den naam van radicale afbraakpolitiek, komen de bouwers van toen nu met een voorstel om op dezen dienst 15.000.— te bezuinigen. Ook vindt spr. het eigenaardig dat, terwijl in den ge- leidebrief van de begrooting staat, dat men er nu op moet vertrouwen, dat op G. W. drastische bezuinigingen zijn toegepast, men via de befaamde vergissing spr. erkent gaarne dat dit een onaangename verrassing voor B. en W. moet zijn geweest toch nog kans zag uit diezelfde begrooting een bedrag van 2300.— te halen. In totaal wordt nu 17.300.'bezuinigd, dus veel meer dan verleden jaar door spreker c.s. werd voorgesteld. Al erkent spreker gaarne, dat deze bezuiniging noodig was en verheugt hij zich daarover, toch meent hij, dat er uit G. W. nog wel iets meer was te halen. Daarom heeft hij in de sectie gezegd nog enkele van zulke vergissingen want, hoewel men er den werke lijken toestand eenige dagen mee kan camoufleeren, deze wordt daar toch immers niet anders van en het college gaat over tot méérdere bezuinigingen. Dat heeft ons in elk geval de vergissing van 166.000.— gebracht. De felle critiek, die spr. c.s. het vorige jaar hebben onder vonden en die is voortgezet in de verkiezingsmanifesten der S. D. A. P., noopt spr. op deze dingen te wijzen. De „brekers" wenschten toen 10.000.— te bezuinigen; j nü blijkt dat een bezuiniging van 17.300.— mogelijk is. Als er ooit goedkoope verkiezingsreclame is ver kocht, dan is dat geweest in het manifest der S. D. A. P. Moge dit een les zijn, dat men voortaan iets voorzich tiger is met zijn felle critiek jegens andere fracties dit zal kunnen meewerken aan de goede verhoudingen in dezen Raad. Komende tot het Plan van den Arbeid, zegt spr. dat dit, evenals Haarlemmerolie, blijkbaar overal goed voor is meer welvaart en koopkracht, bestaanszekerheid bij een behoorlijk levenspeil, zekerheid van arbeid en brood en bestaanszekerheid voor den werklooze. Spr. wijst echter op een ander geluid, dat, kort na het Nieuwjaars kaartje van S. D. A. P. en N. V. V., een bekwaam eco noom als Dr. Van den Tempel heeft laten hooren en waarbij het Plan-getimmerte en nog wel uit de eigen stelling der S. D. A. P. vrijwel aan splinters wordt geschoten. Wanneer een zoo knap econoom in een tweetal artikelen in de Socialistische Gids aan de juist heid van de beweringen en voorstellingen van het Plan begint te twijfelen, is van spr. c.s. niet te verwachten dat zij er een rotsvast vertrouwen in stellen. Dr. Van den Tempel gelooft niets van de berekening, dat er voor 200.000 arbeiders werk zal zijn, meent dat men met de 600 millioen „de verbeelding van het Nederlandsche volk wil treffen", vraagt, waar het Plan gefinancierd zal worden met leeningsgelden, of er dan in het algemeen wel van koopkrachtverhooging sprake zal zijn en of het eindresultaat niet zal zijn dat slechts de richting, waarin de koopkracht wordt aangewend, zal worden gewijzigd. Dit noemt hij zelfs een dikke Bertha, die begrijpelijkerwijze reeds door de bestrijders tegen het Plan in actie is gebracht. Uit alles blijkt spr. zou nog tal van argumenten kunnen overnemen dat Dr. Van den Tempel de berekeningen van het Plan aan zeer ernstige critiek onderwerpt. Hoe zouden dan de tegen standers er niet aan twijfelen De beschouwing van het college in de M. v. A„ dat dit soort werken hier in de laatste jaren reeds zijn uit gevoerd, neemt spr. heel graag over. Maar dit antwoord is mede van de beide S. D. wethouders en hetzelfde antwoord zou moeten gelden als het komt van de hui dige landsregeering. Hier wordt het beschouwd als een voldoende tegenwicht voor degenen, die het Plan willen aanbevelen, maar als Dr. Colijn of een van de andere ministers datzelfde aanvoert, beschouwt men die argu menten niet als geldend en juist. Toch is niets minder waar men denke slechts aan de 60 millioen van het Werkfonds en de plannen der Regeering om daar bin nenkort weer 25 millioen voor beschikbaar te stellen. Er zijn echter op grond van de practijk ook andere bezwaren tegen het Plan. In België, waar men ook een Plan van den Arbeid heeft gehad, sprak de heer Van de Velde, zoodra men daar beschikte over 5 S. D. ministers, tot de massa „Gij zult heel goed hebben te begrijpen, dat het Plan der Regeering onmogelijk het Plan van den Arbeid kan zijn." En de bekende S. D. De Man, thans minister, heeft het Plan voorloopig af gezworen met de woorden: „Het Plan van de Regeering is het Plan van den Arbeid niet. Nu we deel uitmaken van de Regeering, gaan we een andere tactiek volgen. Doch de propaganda voor het Plan moet voortgaan. Dat laatste zou ook kunnen worden gezegd tot de S. D. A. P. hier. De propaganda is op t oogenblik haar tactiek en spr. zou zich niet gaarne bedienen van haar reclame middelen alsgeweldige demonstraties, inwijding van Plan-vlaggen, trouw zweren aan het Plan, en licht effecten, klaroengeschal en strijdliederen, die de massa in beweging moeten brengen, terwijl ook de mystiek niet ontbreekt. En dat alles om de realiteit van het Plan te demonstreeren. Spr. betoogt, dat dit alles Duitsche import is, waarmede ook de Nat. Soc. ten onzent wer ken, een navolging, die z.i. groote gevaren met zich sleept. Bij de fel oplaaiende critiek jegens onze landsregee ring is deze ook wel eens het mikpunt geweest in deze Raadzaal. Naast de uitspraken van vooraanstaande S. D., aangehaald door den heer Algera, wijst spr. echter op een uitspraak van den heer Vliegen (Arb.pers 16 Jan. j.l.) dat niemand het parool van „bezuinigen, aan passen" geheel kan of zal kunnen negeeren en dat nie' is tegen te spreken dat er bezuinigd moet worden verder op deze uitlating in „De Sociaal-Democraat" „Wij zien als voornaamste en buitengewoon groote verdienste van het kabinet-Colijn, dat het ons, daarbij ongetwijfeld geholpen door de omstandigheden, zonder veel kleerscheuren door deze situatie naar veiliger vaar water loodste. De stuurman aan den wal zegt, dat er nog veel meer had moeten gebeuren. Laat hij zich nog eens goed bedenken ons land verkeerde in 1933 in een economisch en vooral psychologisch zéér précaire situatie en een uitweg wist niemand, ook wij niet." En ten slotte een zinsnede van het S. D. Kamerlid Van Braambeek in het weekblad van de soc. vereeni- ging van Spoor- en Tramwegpersoneel van 27 Juli j.l. „Dat er een regeering zou kunnen komen, die nu precies andersom als de vorige zou werken, door loonen en pensioenen en uitkeeringen te ontzien en alles op de vaste lasten te zoeken, is ondenkbaar." Dat is wel een ietwat ander geluid dan de felle critiek, welke van de zijde van vele S. D. en hun pers steeds naar voren wordt gebracht aan het adres van de hui dige Regeering. Wat betreft de straatbelasting is spr. het met den heer Hellema eens, dat deze belasting zich er als een zake lijke belasting verbazend moeilijk toe leent om daarin de draagkracht te verwerken, al wil hij zoo meteen nader onder de oogen zien of er in dat opzicht nog 1 niet iets kan worden gedaan. De geheele voorbereiding van deze belangrijke verordening acht spr. echter erg mager en poover, wat hem te meer spijt, omdat hij den weth. van Fin. als een serieus werker beschouwt, wien zelfs de last, welke hij in het college op zich heeft ge nomen, mettertijd boven zijn krachten schijnt te gaan. Er is hier over de heele straatbel, niets verschenen, maar deze staat geheel in het teeken van het sluitend maken van de begrooting voor 1936. In vele andere gemeenten heeft men vóór de behandeling een uitvoe rige schriftelijke voorbereiding gehad. Spr. meent, dat de straatbel, is gebaseerd op art. 280 der Gemeentewet waarvan hij voorlezing doet in verband waarmede hij in de sectie heeft gevraagd om een vergelijkend overzicht tusschen datgene wat de gemeente aan de straten bekostigt wegens onderhoud.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1936 | | pagina 17