Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936. Voortzetting der vergadering op Woensdag 5 Februari 1936. verlichting en rioleering, en de geraamde opbrengst. Al is dit een eenigszins omvangrijk werk, toch had de j Raad daar, in verband met de in art. 280 genoemde factoren, z.i. recht op, ten einde het percentage van 6j^ te kunnen beoordeelen nu is het slechts een zeer een voudige en simpele berekening, dat men daarmee het J bedrag van 204.000.of 212.000.als sluitpost der begrooting zal kunnen krijgen en de burgerij ook. Spr. heeft er reeds het vorig jaar op gewezen, dat in de moeilijke financiëele omstandigheden, waarin de ge meente zou komen te verkeeren, niet via die omstandig heden maar via art. 280 der Gemeentewet, er misschien 1 eenige rechtsgrond ook moreele zou zijn te vinden voor een matige straatbelasting en een billijke bijdrage, verband houdende met de bewoordingen van art. 280. Dit laatste blijkt hier echter nergens uit. Spr. weet, dat ten slotte ook de hoogere instanties vermoedelijk een dergelijke verordening wel zullen goed keuren, dus zelfs zonder dat er sprake is van een billijke vergoeding van 1 te maken kosten. Zelfs schijnt de Hooge Raad voor 1 eenige jaren die richting te zijn uitgegaan. Dat alles zegt t.o.v. het moreele standpunt echter niets. De Ge- meentewet spreekt van een billijke bijdrage en in ver schillende gemeenten is dan ook door B. en W. daar omtrent een breedvoerige schriftelijke voorbereiding gegeven. Dat er verder t.o.v. de jurisprudentie en de goedkeuring van de straatbelasting eenige kentering schijnt te komen, tracht spr. aan te toonen met de moti veering van B. en W. van Den Haag in 1934 bij een voorstel tot wijziging van de daar reeds bestaande straatbelasting, waarmede toen ook de Raad van Den Haag, rekening houdende met de door Ged. Staten gegeven wenken, accoord is gegaan. Te 5.43 uur nam. wordt de vergadering geschorst. Te 8 uur nam. wordt de vergadering voortgezet. Alsdan zijn aanwezig 27 leden. Afwezig de heeren De Bruin en Turksma. De heer Van der Meulen komt na de rede van den heer Wiersma ter vergadering. De heer Wiersma, zijn rede vervolgende, zegt dat. j waar het college absoluut geen gegevens heeft verstrekt, hij hoopt dat de Raad, indien deze met de verordening accoord gaat, via Ged. Staten de gelegenheid zal hebben de zaak hier nog eens aan de orde te krijgen. Spr. zou nog liever zien, dat de Raad besloot, alvorens dit ont werp in behandeling te nemen, deze zaak aan B. en W. terug te zenden en hun te verzoeken eerst een schrifte lijke voorbereiding over deze materie te verstrekken. Spr. meent, dat de geheele opzet van deze belasting hier afwijkt van die in vele andere gemeenten. In dit ver- band geeft hij als voorbeeld de verordening in Den Haag, waar de laatste wijziging in 1934 heeft plaats gehad. Daar heeft men ook als grondslag de belastbare opbrengst van de gebouwde eigendommen echter niet één klasse van 6.5 zooals hier, maar 13 klassen, be ginnende bij een belastbare opbrengst van 100.of minder en loopende tot 8000.en daarboven. In de laagste klasse is het heffingspercentage 1.6, in de 2e klasse 1.8, in de 3e 2, enz. en bij de 13e klasse eindigt het percentage bij 4. Spr. meent, dat bij deze verordening toch eenige rekening is gehouden met de financiëele draagkracht. Men mag in het algemeen toch aannemen, dat de minste draagkracht zit bij hen, die perceeltjes bewonen met een belastbare opbrengst van 100.en minder, al geeft spr. toe, dat men die lijn niet altijd kan doortrekken. In dit verband herinnert spr. zich hetgeen de heer Turksma heeft gezegd over de bewoners van zeer middelmatige zakenpanden met een belastbare op brengst van 1000.en meer. Als dat juist is, dan kan spr.'s bewering, dat in Den Haag met den factor draag kracht rekening is gehouden, niet in alle gevallen juist geacht worden. Uit dit alles blijkt, hoe uiterst moeilijk het is om bij deze belasting den factor draagkracht tot de volle proporties te verwerken. Spr. zou het op prijs stellen, dat men hier artikel 1 van de Haagsche ver ordening zou overnemen. Bij de artikelsgewijze behan deling van de verordening komt hij er nog nader op terug. Vervolgens wijst spr. op de verordening van Amster dam, welke reeds jaren bestaat en enkele malen is ge wijzigd. Aan de laatste wijziging is een uitgebreide schriftelijke voorbereiding vooraf gegaan. Deze veror dening houdt rekening met de ligging van het perceel t.o.v. de straat men voelt direct het groote verschil met hier of die straat al dan niet bij de gemeente in onderhoud is, al dan niet van gemeentewege wordt verlicht en of de gemeente kosten heeft besteed aan de rioleering van die straat. Het percentage, dat betaald wordt, is afhankelijk van al deze factoren en varieert dus. En met al deze factoren moet men, volgens spr., overeenkomstig artikel 280 der Gemeentewet ook reke ning houden. Vervolgens wijst spr. nog op de verorde ningen van Overschie en Apeldoorn, welke ook dezelfde onderscheidingen, als spr. zoo pas heeft genoemd kennen. Het stelsel, dat men hier toepast, is inderdaad ver bazend gemakkelijk, maar waar de straatbelasting toch eigenlijk al zoo n onbillijke belasting is, waar de factor draagkracht'' vrijwel is uitgeschakeld, moet alles ge daan worden, om de grootst mogelijke billijkheid te betrachten. Als spr. deze begrooting zoo in het algemeen ziet. gelooft hij niet, dat, als deze wordt aangenomen, zij de goedkeuring van Ged. Staten zal verwerven, omdat de geheele opzet heel anders is dan Ged. Staten oorspron kelijk hadden voorgesteld, wat betreft het groote be drag, dat voor het sluitend maken van deze begrooting moet worden geput uit de reserves. De Voorzitter deelt mede, dat zijn ingekomen de volgende voorstellen onderteekend door de heeren Terpstra en Feitsma ,,a. ..Ondergeteekenden stellen voor B. en W. te ver zoeken voorstellen te doen tot wijziging van het Ambtenarenreglement, inhoudende ontslag aan en niet benoeming van de gehuwde ambtenares, niet kostwinster." b. ,,De Raad besluit zoo spoedig mogelijk over te gaan tot opheffing van den cursus tot opleiding van bewaarschoolonderwijzeressen." c. ,,De Raad besluit om zoo spoedig mogelijk over te gaan tot opheffing van het vakonderwijs bij het gewoon openbaar lager onderwijs." d. ,,De Raad besluit om zoo spoedig mogelijk over te gaan tot opheffing van het openbaar voorbereidend lager onderwijs." e. „De Raad besluit zoo spoedig mogelijk over te gaan tot opheffing van het vervolgonderwijs." „De Raad besluit om zoo spoedig mogelijk over te gaan tot opheffing van de Muziekschool." g. „Ondergeteekenden zullen zich verzetten tegen a. post 263 (subsidie Pro Juventute) b. 264 (subsidie afd. Friesland zedel. verb.) c. 282 (drankbestrijding) d. 545 (Friesch Genootschap)." h. „U. L. O. Ondergeteekenden stellen voor ouders, wier inkomen 1800.en meer is, zijn verplicht de leermiddelen (tot dusverre gratis ver leend) te betalen. Deze bepaling geldt bij het volgen der lessen van 2 of meer kinderen uit hetzelfde huis gezin slechts een der kinderen." i. „Ondergeteekenden stellen voor te schrappen in a. post 481 presentiegeld 220.(wering schoolverzuim) b. 535 a. muziekuitvoeringen (Prinsentuin) c. 569 (te verminderen met 100. j. „Ondergeteekenden stellen voor te bedanken als lid van de Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936. Voortzetting der vergadering op Woensdag 5 Februari 1936. 43 a. post 272 (Ver. v. volks- en schoolbaden) b. 300 (Ned. Inst. Volkshuisvesting) c. 301 (Friesche Bouwkring) d. 322 (Ver. Nederl. Wegencongres) e. 532 (Hendrick de Keyser)." onderteekend door de heeren Praamsma en van der Schoot k. „Gemeentebedrijven, volgno. 226. Ondergeteekenden stellen voor het wettelijk toe laatbare deel van de premie volgens de Ziektewet terug te vorderen." I. „Gemeentewerken. Ondergeteekenden stellen voor het schoonmaken der glasruiten publiek aan te besteden." m. „Gemeentewerken. Ondergeteekenden stellen voor om Hoofdst. VI, volgno. 134 te verlagen met 1000. n. „Gemeentewerken. Ondergeteekenden stellen voor om volgno. 201 te verlagen met 2000. o. „Gemeentewerken. Ondergeteekenden stellen voor om Hoofdst. III, volgno. 119, te brengen van 5900.op 2500. dus te verlagen met 3400. onderteekend door den heer Posthuma p. „Ondergeteekende stelt voor a. De erfpachtsrente tot wederopzegging toe te verlagen tot 5 b. De opcenten op de Pers. belasting te ver- hoogen tot 150250. c. Aan de Regeering te verzoeken een extra- uitkeering uit het Werkloozensubsidiefonds tot een bedrag van 200.000. Deze voorstellen maken tevens een onderwerp van bespreking uit. De heer Balk zegt, dat hetgeen de heer Terpstra heeft opgemerkt in verband met de wethoudersverkiezing, n.l. dat de R. K. fractie dikwijls tegenover haar wethouder staat, een waarheid als een koe is. Daartegenover stelt de heer Terpstra de saamhoorigheid van de Rechts-Prot. Raadsclub. Wat echter die saamhoorigheid betreft, wijst spr. er op, dat ook in die club, gezien den uitslag der stemmingen over verschillende voorstellen, de persoon lijke vrijheid tot uiting komt. Ware het anders, dan zou de heer Terpstra zich ook niet mogen opwerpen als de criticus, die de S. D. A. P. het buigen voor partij en leiding verwijt. Zou de Rechts-Prot. fractie echter het j genoegen hebben een van de haren achter de groene tafel te hebben, dan zou die saamhoorigheid een leelijke deuk krijgen en dan zouden zij veel van hetgeen zij nu afkeuren, moeten slikken. Want al is spr. van hun wils- en werkkracht overtuigd, de financiëele toestand zou door hen niet gered kunnen worden. Het blijkt niet gemakkelijk te zijn in een college zijn eigen inzichten door te voeren dat heeft zelfs een oude rot in de poli tiek, die 35 jaren heeft medegewerkt aan het welzijn van de gemeente, ondervonden. Bij de begrootingsdebatten in 1934 heeft spr. de po sitie der R. K. fractie tegenover het college van B. en W. uiteengezet (Handelingen van 27 Febr. 1934, blz. 27). hetgeen hij herhaalt. Dat spr.'s fractie deze begrooting niet met enthousiasme heeft ontvangen, behoeft geen betoog en ook zij zal B. en W. de critiek niet onthouden. Zij zal echter trachten het gemeentebelang door op bouwende critiek te bevorderen. Den heer Praamsma wijst spr. er op, dat hij, eerst zeggende, dat het zijn fractie niet ging om een wet houderszetel, er op liet volgen, dat volgens hem een constructieve groep, in dit geval de A. R., toch wel deel mocht hebben aan de bestuursleiding. Voorts heeft de heer Praamsma in het college niet veel vertrouwen en het een faillieten boedel genoemd, maar zou hij de macht hebben de bijzondere omstandigheden, die het college thans dwingen tot het indienen van deze begrooting, op te heffen Den heer Algera toont spr. met cijfers aan, dat de teruggang der R. K. stemmen in de eerste plaats was te wijten aan het feit, dat vele Katholieken naar Leeuwar- deradeel zijn verhuisd en in de tweede plaats, dat een aantal kiezers de R. K. Staatspartij ontrouw is geworden, niet omdat zij meenen de richting van den heer Algera te moeten volgen, maar omdat zij spr.'s partij niet voor uitstrevend genoeg vinden. Spr.'s fractie wenscht het algemeen belang der ingezetenen te bevorderen op den grondslag der Kath. Staatkundige beginselen. Alleen op het punt van het beginsel is zij gebonden. Evenals de A. R. partij streven spr. c.s. naar het voeren van een plaatselijke politiek en zij willen vóór alles een waardige politiek met een opbouwende critiek voeren. De uit drukking van den heer Praamsma, dat de zetel van den heer Westra duur betaald is, vindt spr. zeer pijnlijk, vooral voor den heer Praamsma zelf. Want wie denkt of beweert, dat de Katholieken zich hebben gegeven op de een of andere voorwaarde, verraadt een ontstellend gemis aan kennis van wat de Katholieke politiek beoogt. Het zou inderdaad veel gemakkelijker zijn, dat spr.'s fractie geen deel uitmaakte van het college, wat echter niet zou inhouden, dat zij mee zou gaan met de vreemd soortige politiek der Chr. Prot. Raadsfractie. Leeuwar den heeft voor alles behoefte aan een politiek van groote lijn en vasten koers. Daarvoor is samenwerking noodig en wanneer dan een bepaalde partij onder den druk der omstandigheden meegaat met bepaalde maatregelen, dan buite men dat niet uit. Het college heeft recht op steun van ieder, die den financiëelen toestand niet in nog grooter gevaar wil brengen. Spr. wijst in dit verband op het steeds weer aanvechten van de bedrijfswinsten door de A. R. fractie. Maar wel wil de heer Wiersma de winst uit het radiodistributiebedrijf Als men de begrooting breed beziet, zal de keuze tusschen voor of tegen naar spr.'s meening niet moeilijk zijn. Over het algemeen kan worden gezegd, dat B. en W. niet bezuinigen met het domme potlood, doch met overleg. Zij hebben durf getoond door de bedragen voor armenzorg intact te laten, terwijl de verzwaringen van de lasten volgens spr. zijn te beschouwen als te betreuren crisisheffingen. Nu de uitgaven voor den crisissteun enz. zoo ontzettend zijn gestegen, erkennen spr. c.s., dat een straatbelasting noodig is, maar zij doen tevens een beroep op B. en W. om deze belasting, als de omstandigheden zich wijzigen, het eerst als zware, onnoodige, ballast over boord te werpen. Hoewel spr. weinig om voorspellingen geeft, stelt hij het toch op prijs, dat B. en W. hun meening over het saldo van den dienst 1935 kenbaar zullen maken. Van het antwoord op deze vraag zal afhangen hoe spr. t.a.v. verschillende, op de begrooting aangebrachte, posten zal stemmen. Spr. bespreekt voorts den prijs van het muntgas, welke hooger dan redelijk is, iets wat weth. Botke het vorig jaar heeft toegestemd. In de in antwoord 101 van de M. v. A. gegeven cijfers stelt spr. niet veel vertrouwen. Volgens de daarin gegeven berekening zou het aantal in gebruik zijnde muntmeters 4304 bedragen, terwijl spr. is gebleken, dat dit cijfer op 1 Januari 1935 3986 en op 1 Januari 1936 3970, of 16 minder bedroeg. Gerekend naar dit laatste cijfer zal de vergoeding voor het ge bruik van de muntgasinstallatie niet, zooals B. en W. zeggen, 2.38, maar 3.20 bedragen. Ook gelooft spr., dat de meters langer dan 10 jaren in gebruik zijn. Nu men iets gedaan heeft voor den gewonen gasverbruiker, moet men, naar spr.'s meening. ook iets doen voor den muntgasverbruiker, b.v. hem de huur van een gewonen gasmeter in rekening brengen, want ook het muntgas- verbruik loopt met rassche schreden achteruit. Voorts vraagt spr. of de wijze van raming van het gasverbruik wel de juiste is. Spr. toont met cijfers aan. dat de geraamde hoeveelheid gasverbruik steeds veel hooger is dan het werkelijk verbruik. Dat men voor de raming voor 1936 de ramingen van de voorgaande jaren

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1936 | | pagina 18