Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936. Voortzetting der vergadering op Woensdag 5 Februari 1936. te gaan. Veel geld behoeft dit niet te kosten wanneer er een ambtenaar was, die dit op zich wilde nemen, was men op den goeden weg. Verder wil spr. nog een opmerking in ernstige over- weging aan het college geven, welke hier meermalen ter sprake is gebracht. Hij bedoelt de leeningen aan de lichtbedrijven door de gemeente. Spr. vindt het niet noodig daarover lang te spreken, omdat hij zelf hier omtrent goede inlichtingen van den weth. van Fin. heeft gekregen, maar zooals het hier in de begrooting staat, is het niet in orde de rente, welke van die leeningen aan de gemeente wordt betaald, klopt niet, hoewel het geen schade voor de gemeente oplevert. Spr. had graag dat deze kwestie, welke hij belangrijk vindt, goed onder zocht wordt. Ten slotte komt spr. tot het Plan van den Arbeid. Wanneer men citaten geeft, aldus spr., moet men voor zichtig zijn en daarom zou hij den heer J. Koopal, die het Plan heeft afgekamd hetgeen zijn recht was en als R.S.A.P.er misschien wel zijn plicht willen ver zoeken juist te citeeren en niet uit het verband gerukte zinnen te geven. Deze heeft hedenmorgen gezegd, dat het Plan impliceert een loonsverlaging van 11 Spr. wijst op blz. 52 van het Plan, waar wordt gezegd, dat de toepassing van de 40-uren werkweek wordt beschouwd als een crisismaatregel, ook wat betreft de loonkwestie en dat zonder looncompensatie deze invoe ring een loonsverlaging van 16 zou beteekenen, hetgeen onaanvaardbaar is. Verder citeert spr. nog, hoe deze 16 tot 11 kan worden teruggebracht en dat dit percentage door de arbeiders, gemeenschap en werkgevers gezamenlijk moet worden gedragen. Verder staat er nog op blz. 53, dat door alle te nemen maat regelen werkgelegenheid voor 200.000 werkloozen ontstaat en dat voor de werkloozen, die nog niet worden opgenomen, de steunnormen moeten worden verhoogd. Als de heer Wiersma iets citeert, zoo vervolgt spr.. moet men ook voorzichtig zijn. Gisteren heeft hij er over gesproken, dat het in België zoo slecht ging. Minister Van Zeeland heeft gister een rede gehouden, waarin hij zeide, dat over de geheele linie een belang rijke verbetering valt te constateeren. Verder voert de heer Wiersma Dr. Van den Tempel ten tooneele die zou het Plan eerst mee opgezet en er nu alles op aan te merken hebben. In de eerste plaats heeft de heer Wiersma zich buiten deze critiek te houden het pleit trouwens voor de S.D.A.P. dat zij vrije critiek toelaat en ten tweede male is het niet zoo, dat Dr. Van den Tempel, een der menschen die aan de totstandkoming van het Plan heeft mede gewerkt, het Plan zou bestrijden. In de Soc. Gids, een discussieblad voor de S.D.A.P., ontwikkelt hij zijn bezwaren tegen enkele onderdeden van het Plan en geeft zijn visie daarop. Wanneer de heer Wiersma daaruit distilleert, dat de heer Van den Tempel tegen het Plan is, dan vergist hij zich. Het Plan van den Arbeid is echter geen wet van Perzen en Meden, dat, zooals bij de dictatuur, feitelijk voorgelegd wordthet is een plan, waarin veranderingen en verbeteringen aangebracht kunnen worden. Er wordt bij dit Plan aangenomen, dat van de meer te verwerken som van 200 millioen gulden per jaar 1I3 deel arbeidsloon is en dat daardoor 50 a 55 duizend werkloozen aan het werk zullen komen, terwijl tenge volge van binnenlandsche opdrachten, uit het werkplan voortvloeiende, 20 duizend man werk zullen krijgen. Uit de koopkrachtverhooging, welke door de verschil lende maatregelen van het Plan zal ontstaan, wordt de secondaire werkvermeerdering, welke ook van zeer groot belang is, afgeleid en door maatregelen van geheel anderen aard, zooals huurverlaging, hypotheekrente- verlaging, pachtverlaging, enz., wordt dan in een ver dere verhooging van de koopkracht voorzien. Deze ver laging van vaste lasten wordt bepleit, niet als een po ging tot verdere deflatie, doch als deel van een politiek welke verhoogde koopkracht nastreeft. De Voorzitter: U hebt weerlegd, wat de heeren aan gaande het Plan gezegd hebben en ik verzoek U over het Plan van den Arbeid zelf thans niet meer te spreken. Anders zou ik U daarover het woord moeten ontnemen. Wij zijn hier bezig met het plan van de gemeente. De heer Van Kollem staat op het standpunt, dat het Plan niet los van de belangen der gemeente staat. Spr. wil besluiten met een citaat van Dr. Van den Tempel in de Soc. Gids van December 1935. hetwelk luidt als volgt: ,,Een forse aanval op de voortwoekerende werk loosheid is een nationale noodzakelijkheid en een nationale plicht. Onze beweging heeft thans een plan voor die aanval opgesteld. Welke bedenkingen men buiten onze kring ook tegen het Plan moge hebben. men zal toch moeten erkennen, dat het probleem met diepe ernst is aangevat en dat met kloeke geest naar redelijke oplossingen is gezocht. Geen andere politieke partij of sociale groep kan wijzen op een dergelijke bijdrage in de strijd tegen crisis en werk loosheid. Hier is een groot en verdienstelijk werk verricht.". Te 9.55 uur n.m. wordt de vergadering geschorst. Te 10.18 uur nam. wordt de vergadering voortgezet. De heer Turksma is intusschen ter vergadering ge komen. De heer IJtsma is van meening, dat, waar de rede voeringen reeds het karakter van repliek hebben ge kregen, straks wel van de replieken kan worden afge zien. Wordt daartoe geen voorstel gedaan, dan zal hij het doen. Vervolgens heeft naar zijn meening een nieuw lid en ook een deel der oudere Raadsleden door de hier ge houden redevoeringen de credietwaardigheid van de gemeente niet bevorderd. Wanneer men den Raad ver gelijkt met een vergadering van aandeelhouders eener groote N.V., dan kan men zeggen, dat deze aandeel houders hun best hebben gedaan die Mij. in discrediet te brengen. In verband met de critiek op de wethoudersverkiezing, herinnert spr. aan hetgeen de heer Nauta, Ant. Rev., zeide, toen spr.'s partijgenooten erover klaagden, dat bij de verkiezing van de Ged. Staten geen overleg met hen was gepleegd, en dat hierop neerkwam ,,Wij zullen dat zelf wel uitmaken". Voorts is het spr. opgevallen, dat men doet, alsof alleen Leeuwarden een soort crisistijdperk doormaakt. Kan men echter zeggen, zoo vraagt spr., dat het grooten particulieren bedrijven schitterend gaat? Laat men toch reëel zijn en erkennen dat het crisisverschijnsel een al gemeen verschijnsel is. Wanneer men eenigen grond heeft voor de bewering, dat in Leeuwarden zoo n ver dorven stel achter de groene tafel zit, moet men ook gemeenten noemen, waar het met een andere samen stelling van het college zooveel beter gaat. De wijze, waarop hier is gesproken, heeft naar spr.'s meening het aanzien van den Raad niet zeer bevorderd. Wel niemand zal het hebben verheugd, dat de begroo ting sluitend moet worden gemaakt op de thans voor gestelde wijze, maar men vergete, bij alle verschil van inzicht, niet, dat wij leven in een crisistijd, waarin er armoede komt, een armoede, die ook sterk op den geest inwerkt. Ook op politiek terrein komt dit tot uitdrukking en men ziet een afsplintering in verschillende partijen en groepen. Spr. wijst in dit verband op de R. S. A. P., en vindt de critiek, die deze splinter op de S. D. A. P. heeft uitgeoefend, geen zakelijke discussie. De vraag is, of men zich verplicht gevoelt mede te werken aan het algemeen belang en aan het sluitend maken van deze Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936, 47 Voortzetting der vergadering op Woensdag 5 Februari 1936. begrooting, of dat men zegt, er geen verantwoording voor te hebben. Al kan men verschil van inzicht hebben over den gang van zaken, men heeft zich goed voor oogen te stellen, dat elke politieke partij, die eenige verantwoording draagt, bezig is zich te oriënteeren over de omvorming van de economische omstandigheden, en een van de uitvloeisels daarvan is het Plan van den Arbeid. Spr. wijst er op, dat er geen enkele politieke partij is, voor zoover het een levende partij is en niet, zooals de Vrijheidsbond, in het museum behoort, die niet in haar orgaan met groote waardeering over de samenstelling van het Plan heeft gesproken. De een zag meer, de ander minder de mogelijkheid van uitvoering, maar allen waren vol lof over de pogingen om op een andere wijze te trachten uit het maatschappelijke moeras te komen. Veel is er ook hier over gesproken, maar laat men er dan ook de noodige studie van maken. De stellers hebben graag critiek, maar zakelijke critiek. Gaarne wil spr. er eens met hen, die er anders over denken, over debatteeren, maar hij is met B. en W. van meening, dat de Raad daarvoor niet de juiste plaats is. Wat de begrooting aangaat, dat zij is, zooals zij is, vloeit grootendeels voort uit het feit, dat de werkloos heid zoo ontzettend groot is. Gelukkig heeft niemand op de daarvoor beschikbaar gestelde gelden willen korten, maar moest het niet zóó zijn, dat zij, die nog inkomsten hebben, zich ook gelukkig achten dat zij nog iets kunnen doen voor de groote groep minder bevoor rechten Veel is er weer gesproken over den midden stand, maar wat men daarmee bedoelt, is spr. nog steeds niet duidelijk. De werkloosheid is in Nederland stijgende, in tegen stelling met bijv. Denemarken, Engeland en Zweden. Hiermede moet men rekening houden en men heeft zich af te vragen waar men ten slotte belandt, zooals Dr. H. Colijn het in een vlugschrift heeft gezegd indien men één sociaal-economisch probleem zou moeten noemen, dat in beteekenis alle andere te boven gaat, dan zou het de schrijnende ellende der werkloosheid zijn Het achtste deel van onze bevolking is niet alleen overgegeven aan een alleruiterst bestaansminimum, doch, wat nog veel erger is, aan een moreele degeneratie. De conclusie bestrijding der werkloosheid is ten slotte iets anders dan het steunen der werkloozen, hoewel aan de vraag of er te veel of te min wordt uitgekeerd in en buiten dc Kamer méér aandacht wordt besteed. Daarom vragen spr. c.s. vooral werkverruiming en werkverschaffing. Geeft het in verband met het zooeven geciteerde stand punt van Dr. Colijn, dat er vooral werken moeten wor den uitgevoerd, en waarbij hij over steun niet heeft ge sproken, niet te denken, nu van datzelfde Ministerie bij de gemeenten berichten inkomen over inkrimping van te werk stelling en uitbreiding van het steunen Spr. c.s. wenschen met grooten nadruk dat euvel te bestrijden en trachten uit te voeren, wat in genoemd vlugschrift in zoo buitengewoon schoone woorden is gezegd. Spr. brengt zijn rechtschen vrienden, die hier zoo bezweren dat zij er niet aan denken verslechtering te brengen t.o.v. de werkloosheidsvoorziening, onder het oog, dat men elkaar hier in deze dagen dan meer dan ooit noodig heeft, omdat in dit stadium de Regeering opnieuw verlaging der steunnormen aankondigt. In verband met de eendrachtige samenwerking, welke hier is aangekondigd, verwacht spr. een actie van rechts om te trachten die verlaging te keeren. De heer Terpstra: Geeft U eens een steunlijstje van het buitenland en beroept U dan op Colijn De heer IJtsma critiseert verder de wijze, waarop hier over een eventueele samenvoeging van Leeuwarde- radeel en Leeuwarden is gesproken en acht het in het algemeen belang van deze maatschappelijke zaak on juist, dat men hier gemeente tegenover gemeente heeft gesteld. Laat men liever elkaar als Leeuwarders hier beloven het is een ernstige raad, welke spr. ook geeft aan zijn eigen partijgenooten dat men elk voor zich. van welke partij of richting men ook is, zijn partij genooten in Leeuwarderadeel zal bewerken om deze zaak door een ruimeren bril te bezien, in stede dat men de eene gemeente tegen de andere opjaagt en elkaar diskwalificeert, opdat deze zaak in het algemeen belang worde opgelost en niet in dat van één van beide ge meenten. Waar hier klanken zijn gehoord, om andere dingen, die bij de gemeente in beheer zijn, -en daar ook be- hóóren over te brengen naar particulieren, verheugt het spr. zeer uit denzelfden mond te hooren, dat de radio-distributie naar de gemeente moet worden ge bracht. Dit lijkt niet zoo erg beginselvast, maar dat staat zeker in verband met de revenuën. Hier is de schijn gewekt, dat het college en vooral de S. D. bij de salarisherziening de laagsten hebben gedrukt, zélfs is er gezegd dat de salaris- en loons- herziening als sluitpost is gebruikt. Spr. neemt er acte van dat degene, die hij meende dat het gezegd had (de heer Wiersma, die het ontkent) thans zegt, dat men die zaak daar niet als sluitpost heeft beschouwd. Maar is het nu nóg niet duidelijk genoeg, onder welken drang en onder welke omstandigheden die herziening is tot stand gekomen Moet spr. nu wéér releveeren de cir culaire van de Regeering omtrent een korting van 1 x/i waarover langer dan een jaar is onderhandeld en de nieuwe circulaire, volgens welke nóg 5 moest worden gekortdat van de eene zijde werd getracht om eigenlijk de heele belasting te leggen op de werk lieden om daardoor de ambtenaren minder te belasten en dat nu eindelijk op beide groepen een even zware belasting is gelegd, waarmee men het kleinst mogelijke kwaad heeft gekozen Als men er hier t.o.v. de ver laging der werkliedenloonen zóó absoluut van overtuigd is, dat onjuist is het standpunt der Regeering, die immers vandaag den dag nog voorschrijft, dat de werklieden loonen getoetst moeten worden aan de loonen in het particuliere bedrijf spr. zegt niet, dat hij dit stand punt in beginsel absoluut onjuist acht dan late men zijn protest hooren tegenover de Regeering en wende men zich tot de eigen menschen, die daar invloed hebben. Gezien de interpretatie van de Regeering, vindt spr., dat de zaak hier royaler is toegepast, dan misschien de bedoeling der Regeering zal zijn. Na de indiening van de waschlijst van voorstellen van rechts acht spr. het onnoodig, nog verder op de kwestie van „de bouwers en de brekers door te gaan Hij betoogt, dat men met verschillende dezer voorstellen, die hier zoo rauwelijks of half gekookt zijn neergelegd, nog wel eenige moeite zou hebben. Wat bedoelt men b.v. precies met een herziening van het Ambtenaren reglement en heeft men ook de directe en indirecte financiëele en ook moreele en andere gevolgen van de voorstellen-Terpstra-Feitsma sub b tot welke spr. noemt onder de oogen gezien Wij moesten er één inrichting van onderwijs bij hebben om de „standing" van Leeuwarden, maar brengt nü die „standing" mee. dat er 5 instituten tegelijk moeten worden opgedoekt Naar aanleiding van een interruptie van den heer Algera, dat dit slechts één van zijn motieven was, zegt spr., dat, als men daarnaast volhoudt, dat één zoo n inrichting een algemeen financiëel voordeel zou brengen, men toch óók dient te bedenken of het wel een finan ciëel voordeel zou zijn, wanneer men die heele schare van inrichtingen zou opdoeken. Wat betreft al deze en de andere voorstellen betoogt spr., dat elke bezuiniging, die noodgedwongen reeds is aangebracht, tóch al het is de bittere pil van 't geval een klein stukje meer werkloosheid beteekent en dat door opheffing van al deze inrichtingen enz. wéér zoo veel méér menschen werkloos zouden worden. Men geve zich wél rekenschap van de gevolgen, b.v. ook t.o.v. het verhaal van de ziekengeldpremie, wat alleen kan worden

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1936 | | pagina 20